Peugeot Partner Tepee 2011 Handleiding (in Dutch)

Page 51 of 232

49

Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFOR
T
3


Verlichting overdag

Afhankelijk van het land van bestemming,
kan de auto zijn uitgerust met verlichting
overdag. Als de auto wordt gestart, wordt
het dimlicht ingeschakeld.
Mistachterlichten
(amberkleurig, draai de
ring 2 standen naar voren). Mistlampen vóór (groen, draai
de ring 1 stand naar voren).
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door
de ring B
naar voren te draaien en
uitgeschakeld door de ring naar
achteren te draaien. Het branden van
de mistlampen wordt aangegeven
door een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met
parkeer- en dimlicht.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra het niet meer nodig is.
De automatische verlichting schakelt
het mistachterlicht uit, maar de
mistlampen vóór blijven branden.
Dit verklikkerlampje
gaat branden op het
instrumentenpaneel.
De verlichting van de cockpit
(instrumentenpaneel, display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer de
automatische stand van de verlichting
wordt ingeschakeld of wanneer
de verlichting handmatig wordt
ingeschakeld.

Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen vóór
te doven.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, is het
mistachterlicht verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.

Automatisch inschakelen van de verlichting

Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waarnemen,
waardoor de lichten niet automatisch
zullen worden ingeschakeld. Schakel indien
nodig het dimlicht handmatig in.
Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af.
Deze sensor dient voor de regeling
van de automatische verlichting en
ruitenwissers.

Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO . Bij het
inschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.

Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar
achteren. Bij het uitschakelen van de
functie verschijnt een melding op het
display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld
als de verlichting met de
lichtschakelaar wordt bediend.
Het parkeerlicht en
het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld
als de lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende
is en als de ruitenwissers wissen. De
verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of het wissen is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in
combinatie met verlichting overdag.

Page 52 of 232

50

Stuurkolomschakelaars

Bij een storing in de
lichtsensor gaat de
verlichting branden en
wordt het pictogram service
weergegeven in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het display.

Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.




Follow me home

Deze functie zorgt ervoor dat bij
afgezet contact de dimlichten even
blijven branden om het uitstappen in
het donker te vergemakkelijken.
KOPLAMPVERSTELLING
Afhankelijk van de belading van de
auto kan het noodzakelijk zijn om de
koplampen in hoogte te verstellen.

0 - Geen belading.

1 - Gedeeltelijke belading.

2 - Gemiddelde belading.

3 - Maximaal toegestane belading.
Handmatige bediening


- Geef binnen 1 minuut na het
afzetten van het contact een
"lichtsignaal".
De follow me home-verlichting wordt
na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.

Automatische werking
Raadpleeg in rubriek 9 het
gedeelte "Menustructuur display".

Stand 0: basisinstelling. Activeer de functie via het
menu "Confi g auto".

Page 53 of 232

51

Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFOR
T
3


2 Hoge snelheid (hevige neerslag).

1 Normale snelheid (matige regenval).

I Interval.

0 Uit.

È
Eén keer wissen
(omlaag duwen).
In de I ntervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de
rijsnelheid.
Als het contact langer dan één minuut
is afgezet terwijl de schakelaar in de
stand 2, 1 of I stond,
RUITENWISSERSCHAKELAAR

Handbediende ruitenwissers vóór
dient de schakelaar weer geactiveerd
te worden:


- zet de schakelaar in een
willekeurige stand,

- zet de schakelaar vervolgens in de
gewenste stand.

Dek de regensensor, die zich
achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet af.
Inschakelen
Duw de hendel omlaag. Bij het
inschakelen van de automatische
ruitenwissers verschijnt een melding
op het display.

Deactiveren/Uitschakelen
Zet de schakelaar in de stand I , 1 of 2 .
Als de functie wordt uitgeschakeld,
verschijnt er een melding op het display.


In het geval van een storing in
de werking van de automatische
ruitenwissers werken de ruitenwissers
in de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten controleren. De ruitenwissers werken automatisch
in de stand AUTO , waarbij de snelheid
van de wissers aan de hoeveelheid
neerslag wordt aangepast.


De werking van de ruitenwissers in andere
standen dan de stand AUTO komt overeen
met die van de handbediende ruitenwissers.
Als het
contact
meer
dan
1 minuut
afgezet
is
geweest, moet de
automatische werking van de ruitenwissers
opnieuw worden geactiveerd door de
schakelaar één keer omlaag te bewegen.


Zet het contact uit als de
auto gewassen wordt in een
wasstraat, om te voorkomen dat
de automatische ruitenwissers
worden ingeschakeld.
Wacht 's winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de
voorruit ontdooid is.



Automatische ruitenwissers

Page 54 of 232

52

Stuurkolomschakelaars


Ruiten- en koplampsproeiers

Trek de hendel naar u toe, de ruitensproeiers
treden in werking in combinatie met het
tijdelijk inschakelen van de ruitenwissers.
De koplampsproeiers treden gelijktijdig
met de ruitensproeiers in werking als
de dimlichten zijn ingeschakeld.

Draai de ring voorbij de
eerste stand, zodat de
ruitensproeier in werking
treedt en vervolgens de
ruitenwisser enige tijd wordt
ingeschakeld.
Wacht 's winters, als de ruit
met sneeuw of ijs bedekt is,
met het inschakelen van de
ruitenwisser achter. Zet eerst de
achterruitverwarming aan, wacht tot de
sneeuw of het ijs begint te smelten en
veeg de ruitenwisser achter schoon. Zet
dan pas de ruitenwisser achter aan. Raadpleeg voor het bijvullen van
het reservoir in de rubriek 6 het
gedeelte "Niveaus".


Onderhoudsstand ruitenwissers
vóór
Als de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut nadat het contact is
afgezet wordt bediend, bewegen de
ruitenwissers naar de voorruitstijlen.
Deze stand moet worden gebruikt voor 's
winters parkeren en het vervangen of
reinigen van de ruitenwisserbladen.
Zie in de rubriek 7 het gedeelte
"Ruitenwisserbladen vervangen".
Zet het contact aan en bedien
de ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers na de werkzaamheden
weer in de ruststand te zetten.

Draai de ring tot de eerste
stand.


Ruitenwisser achter
Ruitensproeier achter

Page 55 of 232

53

Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFOR
T
3

SNELHEIDSREGELAAR "CRUISE"

Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven 40 km/h, vanaf de
4e versnelling. Op het controledisplay wordt
aangegeven of de functie is
geselecteerd en wordt de ingestelde
snelheid weergegeven:
Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie uitgeschakeld,

OFF (bijvoorbeeld
bij 107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Wagensnelheid
hoger dan ingestelde
snelheid (118 km/h),
de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,

OFF - de streepjes
knipperen. Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder, bij
normaal doorstromend verkeer met
een constante zelf ingestelde snelheid
rijden, behalve op steile hellingen.

Page 56 of 232

54

Stuurkolomschakelaars


Selecteren van de functie



- Zet de draaiknop in de stand
CRUISE . De snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet
geactiveerd en er is nog geen
snelheid ingesteld.



Eerste keer
activeren/instellen
van een snelheid


- Breng uw auto met
het gaspedaal op de
gewenste snelheid.

- Druk op de toets
SET- of SET+ .
De snelheid is nu in het geheugen
opgeslagen/geactiveerd en deze
snelheid wordt door de auto
gehandhaafd.


Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Het is mogelijk gas te geven en
tijdelijk met een hogere snelheid dan
de ingestelde snelheid te rijden.
De ingestelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten,
wordt de ingestelde snelheid weer
aangenomen.


Uitschakelen (OFF)



- Druk op deze toets
of trap op het rem- of
koppelingspedaal.



Opnieuw activeren



- Druk na het onderbreken van de
snelheidsregelaar op deze toets.
De auto neemt de laatst ingestelde
snelheid weer aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer
activeren" herhalen.

Page 57 of 232

55

Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFOR
T
3


Ingestelde
snelheid
wijzigen
De ingestelde snelheid
kunt u op twee
manieren verhogen:

Uitschakelen van de functie

Storing

De ingestelde snelheid wordt gewist
en in plaats daarvan verschijnen drie
streepjes op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT -netwerk om
het systeem te laten controleren.


Ingestelde snelheid annuleren

Als bij stilstaande auto het contact
wordt afgezet, wordt de ingestelde
snelheid uit het geheugen gewist. Zonder het gaspedaal:


- druk op de toets Set + .
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid
in stappen van 5 km/h te verhogen.
Met het gaspedaal:


- trap het gaspedaal in tot de
gewenste snelheid is bereikt,

- druk op de toets Set + of Set - .
Verlagen van de ingestelde snelheid:


- druk op de toets Set - .
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h
te verlagen.

- Draai de knop in de stand 0 of
zet het contact af om het systeem
volledig uit te schakelen.



Gebruiksvoorschrift

Let bij het wijzigen van de ingestelde
snelheid door het ingedrukt houden
van de toets goed op omdat de
snelheid zeer snel kan worden
verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Bij het gebruik van de
snelheidsregelaar moet de bestuurder
te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het
verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.


Houd uw voeten bij de pedalen.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:


- controleer of de mat goed op
zijn plaats ligt en vast aan de
bevestigingen op de vloer,

- leg nooit meerdere matten boven
op elkaar.

Page 58 of 232

56

Stuurkolomschakelaars
Als het gaspedaal tot voorbij het
zware punt wordt ingetrapt, wordt
de ingestelde snelheid echter
overschreden. Als het gaspedaal
vervolgens geleidelijk weer wordt
losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt,
wordt de snelheidsbegrenzer weer
geactiveerd.

Het systeem kan worden bediend
bij stilstaande auto met draaiende
motor, of tijdens het rijden. Op het controledisplay wordt
aangegeven of de functie is
geselecteerd en wordt de ingestelde
snelheid weergegeven:
SNELHEIDSBEGRENZER "LIMIT"

Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsbegrenzer".
Functie uitgeschakeld,
laatst ingestelde
snelheid - OFF
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).

Wagensnelheid hoger dan
de ingestelde snelheid
(bijvoorbeeld 118 km/h),

de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,

OFF - de streepjes
knipperen. "Dit is de gekozen snelheid die de
bestuurder niet wil overschrijden".
Het instellen van de maximumsnelheid
is mogelijk bij stilstaande auto met
draaiende motor, of tijdens het rijden.
De ingestelde snelheid dient minimaal
30 km/h te bedragen.
De snelheid wordt verhoogd naarmate
het gaspedaal dieper wordt ingetrapt
tot aan het zware punt van het
gaspedaal, waarbij de ingestelde
snelheid is bereikt.

Page 59 of 232

57

Stuurkolomschakelaars
3


Selecteren van de functie



- Draai de knop in de stand LIMIT .
De begrenzer is dan geselecteerd,
maar nog niet actief. Het display
geeft de laatst ingestelde snelheid
weer.



Instellen van een snelheid

Er kan, bij draaiende motor, een
snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Verhogen van de ingestelde snelheid:


- druk op de toets Set + .
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h
te verhogen.
Verlagen van de ingestelde snelheid:


- druk op de toets Set - .
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h
te verlagen.


Inschakelen/uitschakelen (Off)

Druk één keer op deze toets om
de begrenzer in te schakelen. Druk
nogmaals op de toets om de begrenzer
uit te schakelen (OFF).

Page 60 of 232

58

Stuurkolomschakelaars


Overschrijden van de
ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper
wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal echter
met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij
het zware punt .
wordt de begrenzer tijdelijk
uitgeschakeld en knippert de
ingestelde snelheid op het display.
Laat om de begrenzer weer in te
schakelen de snelheid zakken tot
een snelheid lager dan de ingestelde
snelheid.


Uitschakelen van de functie



- Draai de knop in de stand 0 of zet
het contact af om het systeem uit te
schakelen.
De laatst ingestelde snelheid blijft in
het geheugen opgeslagen.


Storing

De ingestelde snelheid wordt gewist
en in plaats daarvan verschijnen drie
streepjes op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT -netwerk om
het systeem te laten controleren.

Gebruiksvoorschrift



Knipperen van de
snelheidsweergave
De snelheid knippert:


- als het gaspedaal tot voorbij het
zware punt wordt ingetrapt,

- als de begrenzer door het profi el
van de weg of bij een steile
afdaling niet kan voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt
overschreden,

- tijdens snel accelereren.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Let op uw snelheid als deze door het profi el
van de weg of door snel accelereren kan
worden overschreden, zodat u optimaal de
controle over uw auto kunt bewaren.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:


- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt en op de vloer is bevestigd,

- leg nooit meerdere matten boven
op elkaar.

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 ... 240 next >