Peugeot Partner VU 2004 Handleiding (in Dutch)
Page 91 of 117
1.Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers*.
3. Reservoir koelvloeistof. 4.
Remvloeistofreservoir.
5. Accu.
6. Luchtfilter. 7.
Motoroliepeilstok.
8. Reservoir motorolie.
* Volgens land van bestemming.
1,9 LITER DIESELMOTOR (70 pk)
PRAKTISCHE INFORMATIE
86
22-12-2003
Page 92 of 117
PRAKTISCHE INFORMATIE87
22-12-2003
1.
Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers*.
3. Reservoir koelvloeistof. 4.
Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Luchtfilter. 7.
Motoroliepeilstok.
8. Reservoir motorolie.
* Volgens land van bestemming.
2 LITER HDI TURBODIESELMOTOR (90 pk)
Page 93 of 117
PRAKTISCHE INFORMATIE
88
22-12-2003
NIVEAUS CONTROLEREN Motorolieniveau Regelmatig controleren en tussen twee verversingen eventueel olie bijvullen. (Maximum olieverbruik:
0,5 liter per 1 000 km). De controle dient bij koude motor en horizontaal geplaatste wagen tegeschieden, met behulp van de olie-niveaumeter in het instrumentenpa-neel of de oliepeilstok. Oliepeilstok
2 merktekens op de peil- stok: A=maxi.
Het oliepeil mag nooit boven dit merkteken uit-komen. B= mini.
Voor het behoud van de bedrijfszekerheid van de motoren en de emissie-regelsystemen mogen ingeen geval additievenaan de motorolie wor-den toegevoegd. Keuze van de viscositeitgraad De olie dient in ieder geval aan de voorgeschreven kwaliteitsnormen tevoldoen.
Niveau remvloeistof:
Ð Het niveau dient steeds tussen de merktekens DANGER en MAXI van het reservoir te staan.
Ð Raadpleeg bij een sterke daling van het vloeistofniveau onmiddel-
lijk uw PEUGEOT-servicepunt.
Vervangen:
Ð De vloeistof dient volgens de voorgeschreven intervallen te worden ververst.
Ð Gebruik remvloeistof die door de constructeur is aanbevolen enaan de DOT4-normen voldoet.
Opmerking: Remvloeistof is een
erg bijtend middel. Vermijd elk con-tact met de huid. Koelvloeistofniveau Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen koelvloeistof. Als de motor warm is, wordt de tem- peratuur van de koelvloeistof geregeld
door de koelventilator. Wacht voorwerkzaamheden aan het koelsysteemtenminste 1 uur nadat de motorgedraaid heeft, omdat de koelventila-tor nog kan (gaan) werken als de sleu-tel uit het contactslot is verwijderd enhet koelsysteem onder druk staat. Draai de dop eerst 2 omwentelingenlos om de druk te laten dalen en tevoorkomen dat de hete koelvloeistof
uit het koelsysteem spuit. Trek, alsde druk eenmaal gedaald is, de doplos en vul het systeem bij. Opmerking:
De koelvloeistof
behoeft niet te worden ververst. Afgewerkte producten Gooi geen afgewerkte olie, rem- vloeistof of koelvloeistof in het riool,in het water of op de grond. Vloeistofniveau stuurbekrachtiging Open het reservoir bij koude motor (omgevingstemperatuur),het vloeistofniveau dient bovenhet MINI en dichtbij het MAXImerkteken te staan.
Vloeistofniveau ruiten- en koplampsproeiers* Gebruik voor een optimale reiniging en voor uw eigen veiligheid uitslui-
tend door PEUGEOT aanbevolenproducten.
* Volgens land van bestemming.
Olie verversen
Volgens de aanwijzingen in de "PEUGEOT ONDERHOUDSCON-TROLES" .
Opmerking: Vermijd langdurig huid-
contact met afgewerkte olie.
Page 94 of 117
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolenproducten.
Om de werking van belangrijkeorganen als de stuurbe-krachtiging en het remsysteemte optimaliseren, selecteert enbiedt PEUGEOT specifieke pro-ducten aan.
Vermijd het schoonmaken van de motor om de elektrischesystemen niet te beschadigen.
PRAKTISCHE INFORMATIE 89
22-12-2003
BRANDSTOFTANK LEEG (DIESEL) In het geval van een lege brand- stoftank is het noodzakelijk hetbrandstofsysteem te ontluchten:
Ð Vul de brandstoftank met mini-
maal vijf liter diesel,
Ð Bedien de handpomp van de ont- luchting (onder de beschermkap in de motorruimte) tot u brandstof inde transparante slang ziet komen,
Ð Houd de sleutel in de stand "D"
(starten) tot de motor aanslaat.
BRANDSTOFAFSLUITER (BENZINE) Bij een zware aanrijding wordt de brandstoftoevoer door de brandstof-afsluiter onderbroken. Druk op de knop van de brandstofaf- sluiter bij de rechter veerpoot onderde motorkap om de brandstoftoevoerte herstellen.
CONTROLES Accu Laat uw accu voor de winter door een
PEUGEOT-servicepunt controleren. Luchtfilter en interieurfilter Laat de filters periodiek vervangen. Als de omgeving daartoe aanlei-ding geeft, moeten de filters tweekeer zo vaak worden vervangen. Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooralbij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blij-
ken om de remblokken vaker, tus-
sen twee onderhoudscontroles door,te laten controleren. Handrem Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem mindergoed werkt, moet de handrem, zelfstussen twee onderhoudscontrolesworden afgesteld. Laat het systeem controleren door
een PEUGEOT-servicepunt. Oliefilter
Vervang het oliefilterelement regelma- tig, volgens het onderhoudsschema. Handgeschakelde versnellingsbak Niet verversen. Laat het niveau con- troleren volgens het onderhouds-
schema van de constructeur.
Page 95 of 117
PRAKTISCHE INFORMATIE
90
22-12-2003
WIEL VERWISSELEN Parkeren van de auto
Ð Zet de auto, voor zover mogelijk,
op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond.
Ð Trek de handrem aan, zet het contact uit en schakel de eersteversnelling of de achteruit in.
Toegang tot het reservewiel en dekrik Het reservewiel bevindt zich in een metalen houder aan de achterzijdeonder de auto.
Ð Pak de krik en de wielsleutel 1,
die achter de bestuurdersstoel zijn bevestigd. Ð Draai de bout van de reservewielhouder in de buurt van het vergrendelings-
systeem met de wielsleutel 1los.
Ð Til de reservewielhouder iets op, duw de haak naar achteren en laat de reser- vewielhouder zakken.
Ð Neem het wielblok 2uit het reservewiel.
Wiel demonteren
Ð Blokkeer het wiel aan de achterzijde kruislings tegenover het te verwisselen wiel met het wielblok 2.
Ð Verwijder de wieldop door de wielsleutel 1in de opening voor het ventiel te
steken en de wieldop los te trekken.
Ð Draai de wielbouten iets los.
Ð Plaats de krik in ŽŽn van de 4 daarvoor bestemde kriksteunen Abij het te ver-
wisselen wiel onder de auto. Controleer of het uiteinde van de krik over het gehele oppervlak op de grond steunt.
Ð Krik de auto op, draai de wielbouten geheel los en verwijder het wiel.
Page 96 of 117
PRAKTISCHE INFORMATIE91
22-12-2003
Wiel monteren
Ð Breng het wiel aan en draai de wielbouten met de sleutel enigszins vast.
Ð Laat de krik zakken en verwijder deze dan.
Ð Draai de wielbouten met de sleutel vast.
Ð Plaats de wieldop, begin bij de opening voor het ventiel en druk de wieldop
rondom met de hand vast.
Reservewiel in reservewielhouder plaatsen
Ð Plaats het wielblok 2weer in het reservewiel.
Ð Plaats het wiel in de reservewielhouder.
Ð Til het wiel met de houder omhoog en plaats de haak.
Ð Vergeet niet de bout van de reservewielhouder geheel aan te draaien.
Ð Berg de wielsleutel 1en de krik op.
Verwissel een wiel uit veiligheidsoverwegingenalleen:
Ð op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond,
Ð met aangetrokken handrem,
Ðde 1 e
versnelling of de achteruit
is ingeschakeld,
Ð blokkeer de auto,
Ð ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt, (gebruik bokken).
Na het verwisselen van het wiel
Ð Laat zo snel mogelijk het aanhaal- moment van de wielbouten en de bandenspanning van het reserve-
wiel door een PEUGEOT-service-punt controleren.
Ð Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwisselhem met het reservewiel.
Page 97 of 117
PRAKTISCHE INFORMATIE
92
22-12-2003
LAMPEN VERVANGEN Koplampen
1 - Dimlicht/grootlicht (H4-60/55 W)
Ð Draai de beschermkap
Alos en verwijder hem.
Ð Neem de stekker los.
Ð Maak de borgveer los.
Ð Vervang de lamp. 2 - Parkeerlicht (W 5 W)
Ð Draai de beschermkap
Alos en verwijder hem.
Ð Trek de lamphouder naar achteren.
Ð Vervang de lamp.
3 - Richtingaanwijzer (PY 21 W amberkleurig)
Ð Draai de lamphouder B een kwart omwenteling en trek
hem los.
Ð Vervang de lamp. Opmerking: Onder bepaalde klimatologische omstandighe-
den (lage temperaturen, vocht), ontstaat er condensvor-
ming aan de binnenzijde van het glas van de lampen; dit
verdwijnt binnen enkele minuten na het inschakelen van de verlichting.
Page 98 of 117
PRAKTISCHE INFORMATIE93
22-12-2003
Zijknipperlichten
(WY 5 W amberkleurig)
Ð Druk het zijknipperlicht naar voren
of naar achteren en trek het geheel los.
Ð Draai de lamphouder een kwart omwenteling.
Ð Vervang de lamp.
De amberkleurige lampen (richtingaanwijzers en zij-knipperlichten) moetenworden vervangen doorlampen met dezelfde
kleur en eigenschappen.
Gebruik uitsluitend H4-
lampen van de onder-staande merken:
Ð GE/TUNGSRAM
,
Ð PHILIPS,
Ð OSRAM,
om beschadiging van de lichtunits te voorkomen. Deze voldoen aan de specificaties
(UV-norm) voor een goede enbetrouwbare werking van de ver-lichting. De koplampunits zijn voorzien van een glas van polycarbonaat meteen speciale vernislaag. Reinigde koplampen nooit met eendroge of schurende doek engebruik geen oplosmiddelen. Gebruik een vochtige en zachte doek.
Page 99 of 117
Achterlichten
1 - Mistachterlicht (P 21 W).
2 - Richtingaanwijzer (P 21 W).
3 - Achteruitrijlicht (P 21 W).
4 - Rem-/achterlicht (P 21/5 W).Ð
Open de achterdeur.
Ð Draai de moer Alos.
Ð Maak de twee bevestigingsclips aan de zijkant los door de achter- lichtunit voorzichtig in de richtingvan het interieur te duwen.
Ð Neem de stekkers los en verwij- der de achterlichtunit.
Ð Maak de lamphouder los door de nokken Bin te drukken.
Ð Vervang de defecte lamp.
PRAKTISCHE INFORMATIE
94
22-12-2003
Kentekenplaatverlichting (W 5 W)
Verwijder het lampglas om de defecte lamp te kunnen vervangen.
Page 100 of 117
PRAKTISCHE INFORMATIE95
22-12-2003
Derde remlicht (achterklep) (W 5 W)
Open de achterklep en draai de 2 moeren los.
Maak de steun los om bij de lam-pen te kunnen komen.
Vervang de defecte lamp. Derde remlicht (linker achterdeur) (W 5 W)
Verwijder het deksel door op de borglip A(rond gedeelte) aan het
uiteinde van de lampunit te drukken.
Trek het deksel naar achteren.
Druk de twee borglippen Bin om
de lamphouder te verwijderen.
Trek de defecte lamp uit de hou-der en vervang hem.
Het terugplaatsen geschiedt in deomgekeerde volgorde.