Peugeot RCZ 2013 Handleiding (in Dutch)

Page 101 of 336

4/
ZICHT









RUITENSPROEIERS VÓÓR EN KOPLAMPSPROEIERS



)
Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers
treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden
ingeschakeld om de ruit schoon te wissen.
De koplampsproeiers worden alleen geactiveerd als de dimlichten
branden
.











Te laag niveau ruiten-/koplampsproeiervloeistof

Als uw auto is voorzien van koplampsproeiers en het niveau
van het reservoir te laag is, verschijnt dit pictogram en/of het
pictogram service op het instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en een melding op het display.
Vul het ruiten-/koplampsproeierreservoir bij of laat het bijvullen.
Het pictogram verschijnt als het contact wordt aangezet of als de
schakelaar wordt bediend, zolang het reservoir niet gevuld is.

Page 102 of 336

100












AUTOMATISCHE RUITENWISSERS VÓÓR

De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor
achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de
ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.

Inschakelen

Dit gebeurt handmatig door de hendel omlaag te duwen in de stand
"AUTO"
.
Dit wordt bevestigd door een melding op het display.


Uitschakelen

Beweeg de hendel omhoog en vervolgens in de stand "0"
om de
ruitenwissers handmatig te bedienen.
Dit wordt bevestigd door een melding op het display.


Storing

In het geval van een storing in de automatische werking van de
ruitenwissers werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats. Als het contact meer dan 1 minuut afgezet is geweest, moet de
automatische werking van de ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd door de hendel kort omlaag te duwen.
Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de
auto wordt gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische
ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is om de wisserbladen niet
te beschadigen.

Page 103 of 336

4/
ZICHT









SPECIALE STAND VAN DE RUITENWISSERS
VOOR

Om een goede werking van de fl at-blade ruitenwissers te
behouden, adviseren wij u:


- voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan,

- de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop,

- de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton tegen
de voorruit te houden,

- de ruitenwissers te vervangen zodra ze tekenen van slijtage
vertonen.

Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of de
ruitenwissers worden vervangen. In de winter kan deze stand tevens
worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit.



)
Als de ruitenwisserschakelaar binnen een minuut nadat het contact
is afgezet wordt bediend, worden de ruitenwissers in de verticale
stand gezet.

)
Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.

Page 104 of 336

102
RICHTINGAANWIJZERS
Wanneer bij een snelheid van meer dan 60 km/h de
richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt automatisch het knippergeluid versterkt.

)
Links: duw de hendel omlaag, voorbij het zware punt.

)
Rechts: duw de hendel omhoog, voorbij het zware punt.
ALARMKNIPPERLICHTEN

Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen
in het geval van fi le, pech, slepen of een ongeval.


)
Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.







AUTOMATISCH INSCHAKELEN VAN DE
ALARMKNIPPERLICHTEN
Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten, afhankelijk van de
mate van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit.


)
U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de
knop in te drukken.
Als het ESC/ASR wordt uitgeschakeld, worden de alarmknipperlichten
ook niet meer automatisch ingeschakeld. Raadpleeg de rubriek
"Stabiliteitscontrolesystemen - § Uitschakelen".

Page 105 of 336

5/
VEILIGHEID
CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING
Dit systeem controleert automatisch permanent de bandenspanning
tijdens het rijden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan
een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid en
verantwoordelijkheid van de bestuurder niet door het systeem
kunnen worden vervangen. Elk ventiel is voorzien van een sensor, die een waarschuwingssignaal
uitzendt als de bandenspanning te laag is (snelheid hoger dan 20 km/h).

Te lage bandenspanning

Dit pictogram verschijnt op het instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding die
aangeeft welke band(en) het betreft.


)
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude banden.
CLAXON


Gebruik de claxon om medeweggebruikers te waarschuwen bij gevaar.


)
Druk op een van de spaken van het stuurwiel.

URGENCE-OPROEP OF
ASSISTANCE-
OPROEP

Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de
hulpdiensten of de desbetreffende PEUGEOT-helpdesk.

Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica" voor meer informatie over
het gebruik van deze voorziening.

Page 106 of 336

104
Alle reparaties aan een wiel dat met dit systeem is uitgerust en
het vervangen van een band moeten worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalifi ceerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een wiel is gemonteerd dat niet door uw
auto wordt gedetecteerd (voorbeeld: montage van winterbanden),
dient het systeem door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats opnieuw geïnitialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de bandenspanning (zie de paragraaf
"Identifi catie") nog regelmatig worden gecontroleerd. De
bandenspanning heeft een belangrijke invloed op het weggedrag
van de auto en de slijtage van de banden, vooral onder zware
rijomstandigheden (zware lading, hoge rijsnelheden).
De bandenspanning dient minimaal één keer per maand
gecontroleerd te worden, bij koude banden. Denk er, wanneer uw
auto met een reservewiel is uitgerust, ook aan de bandenspanning
van het reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesysteem kan tijdelijk worden
verstoord door radiogolven in hetzelfde frequentiegebied.


Lekke band

Het verklikkerlampje STOP
gaat branden en dit pictogram
verschijnt op het instrumentenpaneel in combinatie met een
geluidssignaal en een waarschuwingsmelding die aangeeft
welke band(en) het betreft.


)
Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte manoeuvres met het stuur
en de remmen.

)
Repareer of vervang de beschadigde band (lekke band of veel te
lage bandenspanning) en laat de bandenspanning zo snel mogelijk
controleren.



Sensor(en) niet gedetecteerd of defect

Dit pictogram verschijnt op het instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding die aangeeft
van welk(e) wiel(en) de bandenspanning niet meer gecontroleerd
wordt of om aan te geven dat er een storing in het systeem zit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats
om de defecte sensor(en) te laten vervangen.
Deze melding wordt ook weergegeven als één van de wielen niet
op de auto aanwezig is (bij reparatie) of als er één of meerdere
wielen zonder sensor op de auto worden gemonteerd.
Het reservewiel (indien uw auto hiermee is uitgerust) is niet
voorzien van een sensor.

Page 107 of 336

5/
VEILIGHEID
HULPSYSTEMEN BIJ HET REMMEN
Uw auto is voorzien van drie systemen die u helpen om de auto in een
noodsituatie veilig tot stilstand te brengen:


- het antiblokkeersysteem (ABS),

- de elektronische remdrukregelaar (EBD),

- Brake Assist System (BAS).


ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS) EN
ELEKTRONISCHE REMDRUKREGELAAR
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en
bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek.

Inschakelen

Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra een van
de wielen dreigt te blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat merkbaar aan het trillen van
het rempedaal; dit is de normale werking.

Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en
laat het niet los.


Storing

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op
een storing in het antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie
met de controlelampjes STOP
en ABS
, een geluidssignaal
en een melding op het display, duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het
remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.

Stop op een veilige plaats.

Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.

Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat
er wielen worden gemonteerd die aan de voorschriften van de
constructeur voldoen.

Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig in en laat het
pedaal niet los.











BRAKE ASSIST SYSTEM (BAS)

Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk
sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.

Inschakelen

Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal sneller wordt
ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht
minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.

Page 108 of 336

106
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN

ANTISLIPREGELING (ASR) EN DYNAMISCHE
STABILITEITSCONTROLE (ESC)

De antislipregeling verbetert de tractie van de wielen om doorslippen
te voorkomen, door in te grijpen op de remmen van de aangedreven
wielen en op het motorkoppel.
De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via de remmen van één of
meer wielen en via het motorkoppel om de auto (binnen de grenzen van
de natuurkundige wetmatigheden) weer in de juiste koers te brengen.


Inschakelen

De systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.

De systemen worden geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben
of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel knipperen.








TRACTIECONTROLE OP BESNEEUWDE WEGEN
(INTELLIGENT TRACTION CONTROL)
Deze auto is uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra tractie op
besneeuwde wegen: Intelligent Traction Control
.
Deze automatische functie is permanent geactiveerd om situaties met
weinig grip op te sporen, zoals het wegrijden en het voortbewegen van
de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden beperkt de Intelligent Traction Control

het doorslippen van de wielen om voor een optimale grip te zorgen. Zo
wordt de aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd.
In barre rijomstandigheden (diepe sneeuw, modder, enz.) kan het nuttig
zijn de dynamische stabiliteitscontrole
en de antislipregeling
tijdelijk
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen slippen, waardoor ze meer
grip zouden kunnen vinden.
Het is raadzaam om het systeem zodra het kan weer in te schakelen.
Onder gladde omstandigheden is het raadzaam te rijden op
winterbanden.

Page 109 of 336

5/
VEILIGHEID


Uitschakelen

In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder,
sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn deze systemen uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen
krijgen.


)
Druk op de knop die zich in het midden van het dashboard bevindt.
Als het verklikkerlampje van de knop brandt, zijn deze systemen
uitgeschakeld.
Hierdoor wordt eveneens het automatisch inschakelen van de
alarmknipperlichten uitgeschakeld.


Opnieuw inschakelen:

Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact
opnieuw wordt aangezet.


)
Druk nogmaals op de knop om de systemen handmatig weer in te
schakelen.
Hierdoor wordt eveneens het automatisch inschakelen van de
alarmknipperlichten weer ingeschakeld.


Storing

Deze systemen zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen
van meer risico's of het te hard rijden.
De goede werking van de systemen wordt verzekerd door de
naleving van de voorschriften van de constructeur op het gebied
van:


- de wielen (banden en velgen),

- de onderdelen van het remsysteem,

- de elektronische componenten,

- procedures met betrekking tot montage en werkzaamheden.
Laat de systemen na een aanrijding controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalifi ceerde werkplaats.
Als dit verklikkerlampje en het lampje van de knop gaan
branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een storing in deze systemen.
Laat de systemen controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats.

Page 110 of 336

108
ACTIEVE MOTORKAP

Storing


De actieve motorkap is ontwikkeld om de veiligheid van voetgangers bij
een frontale aanrijding te vergroten.
Het in werking treden van de actieve motorkap gaat gepaard met
een lichte, onschadelijke rookontwikkeling en het geluid van de
pyrotechnische ontsteking van het systeem. Het verklikkerlampje
van de airbags gaat branden.
Na het in werking treden kan de motorkap weer worden gesloten
door op de scharnieren te drukken. Rijd met een snelheid van
maximaal 30 km/h naar het dichtstbijzijnde PEUGEOT-servicepunt
of een gekwalifi ceerde werkplaats. Dit systeem treedt slechts één keer in werking. Bij een tweede
aanrijding (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval) zal de
actieve motorkap niet meer functioneren.
Laat het systeem controleren als de auto betrokken is geweest bij
diefstal of een aanrijding.
Kom niet aan de pyrotechnische systemen bij de gasveren onder
de motorkap om explosies te vermijden.
Werkzaamheden aan dit systeem mogen uitsluitend worden
uitgevoerd door hiertoe bevoegde medewerkers van het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.


Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats als het verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display. De actieve motorkap
zou in dit geval misschien niet meer kunnen werken bij een aanrijding.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 340 next >