Peugeot Rifter 2019 Handleiding (in Dutch)
Page 131 of 316
129
Stilzetten van de auto, zonder aangetrokken
parkeerrem.
F
Z
et de motor af.
Het branden van het lampje op het instrumentenpaneel en op de hendel
bevestigt dat de parkeerrem is
aangetrokken,
F
Z
et het contact weer aan, zonder de motor
te starten.
F
Z
et de parkeerrem handmatig vrij door
op de hendel te drukken ter wijl u
het
rempedaal ingetrapt houdt.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet,
wordt dit bevestigd door het doven van het
verklikkerlampje remsysteem en het lampje
P op de hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem vrijgezet".
F
Z
et het contact af.
Bij een auto met een automatische
transmissie wordt de stand P automatisch
ingeschakeld als het contact wordt
afgezet. De wielen zijn dan geblokkeerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de automatische
transmissie , in het bijzonder met
betrekking tot het in de vrijloop zetten van
de auto.Bij uitvoeringen met een automatische transmissie,
wanneer de stand N is ingeschakeld, klinkt er een
geluidssignaal wanneer het bestuurdersportier
wordt geopend. Het geluidssignaal stopt zodra
u
het bestuurdersportier weer sluit.
Uitschakelen van de
automatische werking
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen (in het geval van
autopech), kan het noodzakelijk zijn om de
automatische werking van het systeem uit te
schakelen.
F
S
tart de motor.
F
T
rek met de hendel de parkeerrem aan als
deze is vrijgezet.
F
L
aat het rempedaal volledig los.
F
H
oud de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.
F
L
aat de hendel los.
F
T
rap het rempedaal in en houd dit ingetrapt.
F
H
oud de hendel gedurende 2
seconden in
de stand voor het aantrekken.
Het uitschakelen van de automatische
werking wordt bevestigd door het
branden van dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel.
F Laat de hendel en het rempedaal los.
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Herhaal deze procedure om de automatische
werking weer in te schakelen.
Het inschakelen van de automatische werking
wordt bevestigd door het doven van het
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.
Noodremfunctie
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
Wanneer het rempedaal niet werkt of bij
uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de
bestuurder onwel wordt), kan de auto worden
afgeremd door aan de hendel te trekken en
deze vast te houden. De auto wordt afgeremd
zolang aan de hendel wordt getrokken en het
remmen stopt als de hendel wordt losgelaten.
De systemen ABS en DSC zorgen er voor
dat de auto stabiel blijft wanneer de
noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het systeem
van de noodremfunctie verschijnt de
melding "Storing parkeerrem" op het
instrumentenpaneel.
6
Rijden
Page 132 of 316
130
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op
een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats.
In die tijd kunt u
uw voet van het rempedaal
naar het gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief als:
-
d
e auto volledig stilstaat met het rempedaal
ingetrapt,
-
a
an bepaalde hellingcondities is voldaan,
-
he
t bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat
de Hill Start Assist in werking is.
Als u
de auto moet verlaten ter wijl de
motor draait, trek dan de parkeerrem
met de hand aan. Controleer of het
verklikkerlampje van de parkeerrem op het
instrumentenpaneel permanent brandt.
Storing
Bij een storing aan de systemen ABS en
DCS, aangegeven door het branden van
één van of allebei deze lampjes op het
instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de
auto niet meer worden gegarandeerd.
In dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft door
afwisselend aan de hendel te trekken en deze
weer los te laten tot de auto stilstaat.
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op
zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat.
Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak :
als de eerste versnelling is ingeschakeld of als de
versnellingsbak in de neutraalstand staat.
Bij een auto met een automatische transmissie : als de
stand D of M is geselecteerd.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de
auto even op zijn plaats gehouden als u
het
rempedaal loslaat.
Bij een systeemstoring gaan deze lampjes branden.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Handgeschakelde 5-versnellingsbak
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
F Trap het koppelingspedaal volledig in en zet de versnellingshendel in de neutraalstand.
F
B
eweeg de versnellingshendel naar rechts
en vervolgens naar achteren.
Rijden
Page 133 of 316
131
Voor uw veiligheid en om het starten van
de motor te vergemakkelijken:
-
z
et de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand,
-
t
rap het koppelingspedaal in.
Handgeschakelde 6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5e
of de 6e versnelling
F Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5e of de 6e
versnelling in te schakelen.
Doet u
dit niet, dan kan de versnellingsbak
zwaar beschadigd raken (per ongeluk
inschakelen van de 3
e of 4e versnelling).
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar
links en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in
als de auto stilstaat en de motor stationair
draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te
vergemakkelijken:
-
z
et de versnellingshendel altijd in de neutraalstand,
-
t
rap het koppelingspedaal in.
Automatische transmissie
Bij deze automatische transmissie met acht
versnellingen kunt u kiezen voor automatisch of
handmatig schakelen.
Er zijn twee gebruiksmogelijkheden:
-
a
utomatisch schakelen : het schakelen
wordt elektronisch aangestuurd,
-
h
andmatig schakelen : in deze stand kan
de bestuurder zelf sequentieel schakelen.
Bij de automatische bediening blijft het altijd
mogelijk om zelf te schakelen met behulp van
de flippers aan de stuurkolom, bijvoorbeeld om
even snel in te halen.
Keuzeschakelaar
Bij het bedienen van de keuzeschakelaar
is het om veiligheidsredenen raadzaam
om het rempedaal ingetrapt te houden.
6
Rijden
Page 134 of 316
132
P.Parkeerstand.
F H oud het rempedaal ingetrapt en draai
de keuzeschakelaar in deze stand om
de auto te parkeren of om de motor te
kunnen starten.
R.Achteruitversnelling.
F D raai de keuzeschakelaar in deze stand.
N.Neutraalstand.
F D raai de keuzeschakelaar in deze stand
om de motor te kunnen starten.
D.Automatische bediening.
F D raai de keuzeschakelaar in deze stand.
M.Zelf sequentieel schakelen tussen de
versnellingen.
F
D
ruk met de keuzeschakelaar in de
stand D op deze toets en schakel
vervolgens met de stuurwielflippers.
De stand N kunt u gebruiken in een file
o f bij het wassen van de auto in een
wasstraat.
Stuurwielflippers
F Trek de rechter flipper " +" of linker flipper " -"
naar u toe om op of terug te schakelen.
Met de flippers kunt u
de neutraalstand
niet selecteren en de achteruitversnelling
niet in- en uitschakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de stand van de keuzeschakelaar
v erandert of op de toets M drukt, verschijnt het
desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel.
N. Neutraalstand
D. Rijden (automatisch schakelen)
M. Handmatig (handmatig schakelen)
1
tot 8. Versnelling ingeschakeld
- Ongeldige waarde
F
A
ls op het instrumentenpaneel
de melding " Trap het
rempedaal in " wordt
weergegeven, moet u
het
rempedaal volledig intrappen.
Starten van de auto
F Trap het rempedaal in en selecteer de stand P .
F Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voor waarden wordt
voldaan, klinkt een geluidssignaal en verschijnt een
melding op het display van het instrumentenpaneel.
F
Z
et de parkeerrem vrij.
F
S
electeer de stand R , N of D.
Wanneer u met een zwaar beladen auto
m oet wegrijden op een steile helling, houd
dan het rempedaal ingetrapt , selecteer
de stand D , zet de parkeerrem vrij en laat
vervolgens het rempedaal los.
F
L
aat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint onmiddellijk te rijden.
P. Parkeerstand
R. Achteruitversnelling
Rijden
Page 135 of 316
133
Als P wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel terwijl de keuzeschakelaar in
een andere stand staat, dient u de keuzeschakelaar
in de stand P te zetten om te kunnen starten.
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt
geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken
tot stationair toerental, zet de keuzeschakelaar in
de stand D en trap het gaspedaal weer in.
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Automatische werking
F Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen
tussen de zes versnellingen.
Zet de keuzeschakelaar nooit in de stand
N als de auto rijdt.
Zet de keuzeschakelaar nooit in de stand
P of R als de auto niet volledig stilstaat.
Tijdelijk handmatig
schakelen
U kunt tijdelijk het schakelen van de
transmissie overnemen met de flippers "+"
en "-" aan de stuurkolom. Als het toerental
dit toestaat, wordt de door u
geselecteerde
versnelling ingeschakeld.
Met deze functie kunt u
anticiperen op
bepaalde rijsituaties, zoals het inhalen van een
voorligger of het naderen van een bocht.
Als de flippers enige tijd niet meer zijn
gebruikt, gaat de transmissie weer over op de
automatische stand.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R
,
D of M is geselecteerd, rijdt de auto ook
zonder dat het gaspedaal wordt ingetrapt.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de
auto achter.
Verlaat om veiligheidsredenen de auto
nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder
de sleutel of afstandsbediening mee te
nemen.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor. De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve
stand, zonder dat u
zelf hoeft te schakelen.
De transmissie kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl,
het profiel van de weg en de belading van de
auto.
Voor een maximale acceleratie
zonder de stand van de
keuzeschakelaar te wijzigen, dient
u
het gaspedaal volledig in te
trappen (kickdown). De transmissie
schakelt automatisch terug of
handhaaft de ingeschakelde
versnelling totdat de motor het
maximumtoerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie
automatisch terug voor een betere
motorremwerking.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
transmissie niet naar een hogere versnelling
als u
het gaspedaal plotseling loslaat.
Kruipfunctie (rijden zonder
gasgeven)
Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage
snelheid soepeler (inparkeren, file rijden enz.).
Als de motor draait, de parkeerrem is vrijgezet
en de stand D , M of R is geselecteerd, zet
de auto zich langzaam in beweging zodra
u
het rempedaal loslaat (zelfs zonder dat u het
gaspedaal bedient).
Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen
in de auto) de auto nooit bij draaiende
motor.
6
Rijden
Page 136 of 316
134
Handmatig schakelen
F Druk, ter wijl de keuzeschakelaar in stand D staat, op de toets M
om sequentieel te schakelen
tussen de zes versnellingen.
Het lampje van de toets gaat branden.
F
B
edien de flipper " +" of " -" aan de
stuurkolom.
Op het instrumentenpaneel verschijnt de
aanduiding M en verschijnen achtereenvolgens
de ingeschakelde versnellingen.
F U kunt op elk moment terugkeren naar automatisch schakelen door
nogmaals op de toets M te drukken.
Ongeldige waarde bij
handmatig schakelen
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de keuzeschakelaar bevindt zich
tussen twee standen in).
F
Z
et de keuzeschakelaar "goed" in de
gewenste stand.
Stilzetten van de auto
Selecteer voordat u de motor afzet de stand P
e n trek ver volgens de parkeerrem aan om de
auto te blokkeren.
U kunt bij het selecteren van de stand P
een zwaar punt voelen.
Als de keuzeschakelaar niet in de
stand P staat, klinkt bij het openen van
het bestuurdersportier of na ongeveer
45
seconden een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display.
F
Z
et de keuzeschakelaar in de stand P ;
het geluidssignaal stopt en de melding
verdwijnt.
Wanneer de auto zwaar beladen is en
u deze op een steile helling parkeert, houd
dan het rempedaal ingetrapt , selecteer
de stand P , trek de parkeerrem aan en laat
vervolgens het rempedaal weer los.
Het lampje van de toets gaat uit.
Bij handmatig schakelen is het niet
noodzakelijk om bij het schakelen het
gaspedaal los te laten.
Het schakelen naar een andere
versnelling kan alleen als de snelheid van
de auto en het toerental van de motor dit
toestaan. Bij een te laag of te hoog toerental
knippert de geselecteerde versnelling
enkele seconden waarna de werkelijk
ingeschakelde versnelling wordt
weergegeven.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest
de transmissie automatisch de stand M1
.
In een steile en/of lange afdaling is het om
de remmen te ontzien raadzaam om af te
remmen op de motor (schakel terug of blijf
in een lage versnelling rijden).
Voortdurend remmen kan leiden tot
over verhitting van de remmen waardoor
het remsysteem beschadigd of buiten
werking kan raken.
Rem alleen als dit noodzakelijk is om
snelheid te minderen of te stoppen.
Op wegen met steile hellingen (bijvoorbeeld
een bergweg) is het raadzaam handmatig te
schakelen.
Het automatische schakelprogramma werkt onder
zulke omstandigheden niet optimaal en biedt
geen mogelijkheid om op de motor af te remmen.
Rijden
Page 137 of 316
135
Controleer voordat u uitstapt altijd of de
k euzeschakelaar in de stand P staat.
Storing
Bij aangezet contact wordt een melding op het
display van het instrumentenpaneel weergegeven
die duidt op een storing in de transmissie.
De transmissie werkt dan met een
noodprogramma en de 3
e versnelling blijft
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
voelen bij het selecteren van R vanuit de stand P ,
of R vanuit de stand N . Dit is niet schadelijk voor
de transmissie.
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De automatische transmissie kan
beschadigd raken:
-
a
ls u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt (bedien deze pedalen
uitsluitend met uw rechtervoet),
-
a
ls u, indien de accu geen stroom
levert, de keuzeschakelaar vanuit de
stand P geforceerd naar een andere
stand schakelt. Zet, om het brandstofverbruik tijdens
langdurig stilstaan met draaiende
motor (file, enz…) te beperken, de
keuzeschakelaar in de stand N en trek
de parkeerrem aan.
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motoruitvoering.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en
de uitrusting van uw auto kan het systeem
u
adviseren één of meer versnellingen over
te slaan. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en
de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve
altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan
niet opvolgen van een schakeladvies van het
systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld. Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in de
handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van een pijl
omhoog of omlaag op het instrumentenpaneel
weergegeven. Daarnaast kan de aanbevolen
versnelling worden weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u
nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch opnieuw gestart (START-stand)
als u
weer weg wilt rijden.
Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
6
Rijden
Page 138 of 316
136
Overgang naar de STOP-
stand
Voor uw gebruiksgemak tijdens
parkeermanoeuvres zal het systeem
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet werken.
Het Stop & Start-systeem heeft geen
invloed op andere componenten, zoals de
remmen en de stuurbekrachtiging; deze
blijven normaal functioneren.
Nadat de auto tot stilstand is gekomen,
kan het een ogenblik duren voordat de
motor wordt afgezet.
Tank nooit als de motor in de STOP-stand
is gezet. Zet in dat geval altijd het contact
af.
Bijzonderheden: STOP-
stand niet beschikbaar
In dat geval knippert dit lampje een
paar seconden, waarna het uitgaat.
Overgang naar de START-
stand
Bij auto's met een
handgeschakelde
versnellingsbak dooft dit Stop
& Start-verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en wordt de
motor automatisch opnieuw gestart
als u
het koppelingspedaal volledig
intrapt.
Bij een auto met een automatische
transmissie dooft dit Stop & Start-
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel en
wordt de motor automatisch opnieuw gestart
als:
-
u h
et rempedaal loslaat ter wijl de
keuzeschakelaar in de stand D of M staat,
-
u
, met de keuzeschakelaar in de stand N
en het rempedaal niet ingetrapt, de
keuzeschakelaar in de stand D of M zet,
-
u
de achteruitversnelling inschakelt.
De STOP-stand wordt niet geactiveerd onder
bepaalde bijzondere omstandigheden (met
betrekking tot bijvoorbeeld de laadtoestand
van de accu, de koelvloeistoftemperatuur,
de werking van de rembekrachtiging of de
buitentemperatuur) en in de volgende gevallen:
-
d
e auto op een steile helling staat
(bergopwaarts of bergafwaarts),
-
he
t bestuurderportier geopend is,
-
e
en schuifdeur is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet is
vastgemaakt,
-
d
e auto sinds de laatste startcyclus niet
sneller dan 10
km/h heeft gereden,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt /is
aangetrokken,
-
h
et draaien van de motor nodig is om het
interieur op een aangename temperatuur te
houden,
Dit is volkomen normaal.
- de voorruitontwaseming is ingeschakeld,
- a ls de buitentemperatuur lager is dan
ongeveer 0°C of hoger is dan ongeveer 35°C.
Wanneer de rijsnelheid lager is dan
3 km/h of wanneer de auto stilstaat
(afhankelijk van de motor), gaat dit
lampje op het instrumentenpaneel
branden en wordt de motor
automatisch afgezet.
-
A
ls u
bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en het koppelingspedaal loslaat.
-
A
ls u
bij een automatische transmissie
het rempedaal intrapt of de selectiehendel
in de stand N zet. (minuten/seconden of uren/minuten)
Als uw auto is uitgerust met het Stop & Start-
systeem, houdt een teller bij hoelang de STOP-
stand tijdens een rit is geactiveerd.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet.
De teller van het Stop & Start-
systeem.
Rijden
Page 139 of 316
137
In dat geval knippert dit lampje een
paar seconden, waarna het uitgaat.
Uitschakelen/inschakelen
Met de toetsMet audiosysteem/touchscreen
De functie kan worden in-
en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Als u
het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct opnieuw gestart.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra u
de motor opnieuw
start.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Storing
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto:
Bij een storing in het systeem gaat
dit lampje op het instrumentenpaneel
knipperen.
Het lampje van deze knop knippert en
er wordt een melding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Bijzonderheden: START-
stand wordt automatisch
geactiveerd
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd onder bepaalde tijdelijke
omstandigheden (bijv. laadtoestand accu,
motortemperatuur, rembekrachtiging of
instelling airconditioning) om een goede
werking van het systeem te garanderen en in
de volgende gevallen:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
e
en schuifdeur wordt geopend,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
d
e rijsnelheid van de auto hoger is dan
3
km/h (afhankelijk van de motor).
Dit is volkomen normaal. F
U k
unt het systeem uit- of inschakelen door
op deze toets te drukken.
Het lampje brandt als het systeem is
uitgeschakeld.
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u
over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen , met name over het
rijden op overstroomde wegen.
6
Rijden
Page 140 of 316
138
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt, kan
de auto afslaan.
Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan
branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er daarnaast
een waarschuwingsmelding verschijnen, waarbij
verzocht wordt om de keuzeschakelaar in de stand
N te zetten en opnieuw het rempedaal in te trappen.
U moet, bij stilstaande auto, het contact uitzetten
en de motor opnieuw starten.
Snelheidslimietherkenningssysteem
Deze functie is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen en de verkeersregels moet naleven.
De snelheidslimietborden langs of boven de
weg hebben altijd prioriteit boven de door
het systeem voorgestelde snelheidslimieten.
De borden moeten voldoen aan de regels
van het Verdrag van Wenen betreffende
verkeersborden.
Met dit systeem kan de maximaal toegestane
snelheid op het instrumentenpaneel worden
weergegeven, in overeenstemming met de
snelheidslimieten in het land waarin wordt
gereden, beginnend bij:-
D
oor de camera gedetecteerde
verkeersborden met een snelheidslimiet.
-
I
nformatie over snelheidslimieten uit de
kaartgegevens van het navigatiesysteem.
Om er zeker van te zijn dat de informatie
over snelheidslimieten afkomstig van het
navigatiesysteem actueel is, dienen de
kaartgegevens
geregeld te worden geüpdatet.
- Bepaalde door de camera gedetecteerde verkeersborden (bijv. een kombord). Herkend bord
Voorgestelde
snelheid (berekend)
Bebouwde kom
Voorbeeld:
Zonder PEUGEOT
Connect Nav
50
km/h of 30 mph
(afhankelijk van de
eenheden van het
instrumentenpaneel)
Met PEUGEOT Connect
Nav
Weergave van de
snelheidslimiet die geldt in
het land waar u
zich bevindt.
Woonerf
Voorbeeld:Zonder PEUGEOT
Connect Nav
20 km/h of 10 mph
(afhankelijk van de
eenheden van het
instrumentenpaneel)
Met PEUGEOT Connect
Nav
Weergave van de
snelheidslimiet die geldt in
het land waar u
zich bevindt.
Rijden