Peugeot Rifter 2019 Handleiding (in Dutch)

Page 141 of 316

139
- Bepaalde door de camera gedetecteerde verkeersborden (bijv. de snelheidslimiet bij het trekken van een aanhanger).
Gedetecteerd uitzonderingsbord Weergave van de snelheidslimiet die
hoort bij een uitzonderingsbord
Snelheidslimiet bij regen
Voorbeelden: Als de hendel van de
ruitenwisserschakelaar in de stand
"inter val" of "automatisch wissen" staat
(voor activering van de regensensor):
110


km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet bij het trekken van een
aanhanger Als de auto is voorzien van een
goedgekeurde trekhaak:
90


km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet voor een bepaalde afstand
Voorbeeld: 70


km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet voor auto's met een maximaal
toelaatbaar voertuiggewicht of maximaal
toelaatbaar treingewicht van maximaal 3,5


ton90


km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet bij sneeuw
Voorbeeld: Bij een buitentemperatuur lager dan 3°C:
30


km/h (bijvoorbeeld)
met een "sneeuwvlok" symbool
Snelheidslimiet op bepaalde tijdstippen
Voorbeeld: 30


km/h (bijvoorbeeld)
met een "klok" symbool De eenheden voor de snelheidslimieten
(mph of km/h) hangen af van het land
waarin u
rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen
dat u
de snelheidslimiet overschrijdt.
Als u
in een ander land bent, moet
de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt aangegeven
gelden voor het land waarin u
rijdt; anders
werkt het systeem niet correct.
Het snelheidslimietherkenningssysteem
is een hulpsysteem; het geeft niet altijd de
juiste snelheidslimiet aan.
De snelheidslimietborden langs of boven
de weg hebben altijd prioriteit boven
de door het systeem weergegeven
snelheidslimieten.
Deze systemen zijn hulpmiddelen voor de
bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven.
De bestuurder moet zich houden aan de
verkeersregels en de snelheid van de auto
aanpassen aan het weer en het verkeer.
Het is mogelijk dat het systeem de
snelheidslimiet niet weergeeft wanneer
binnen een vooraf ingestelde periode geen
snelheidslimietbord wordt gedetecteerd.
Het systeem is ontworpen voor het
detecteren van borden die voldoen aan
de regels van het Verdrag van Wenen
betreffende verkeersborden.
6
Rijden

Page 142 of 316

140
Voor een correcte werking van het
systeem: reinig regelmatig het gebied vóór
de camera.
De binnenkant van de voorruit kan ook
beslaan ter hoogte van de camera. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig
ontwasemen.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De weergave van de snelheidslimiet in het
instrumentenpaneel wordt bijgewerkt als
u


een snelheidslimietbord bedoeld voor
auto's (lichte voertuigen) passeert.
Inschakelen/uitschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Weergave op het instrumentenpaneel
1. Weergave van de gedetecteerde
snelheidslimiet.
of
2. Weergave van het einde van de
snelheidslimiet.
Het systeem is ingeschakeld maar heeft geen
snelheidslimiet gedetecteerd.
Zodra een snelheidslimiet wordt gedetecteerd,
geeft het systeem de waarde weer.
De functie kan worden in-
en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Werkingslimieten
De regelgeving met betrekking tot
snelheidslimieten verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
-


luchtvervuiling,
-

h
et trekken van een aanhanger,
-

r
ijden met een noodreser vewiel of
sneeuwkettingen,
-

r
ijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
-
b

eginnende bestuurders enz.
De eerste keer dat bij een aanbevolen
maximale snelheid de snelheid met meer dan
5
km/h wordt overschreden (bijvoorbeeld:
95 km/h) knippert de snelheid gedurende
10

seconden.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, regen, mist),
-

g
edeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
s t i c ke r,
-

s
toring van de camera,
Rijden

Page 143 of 316

141
- verouderde of onjuiste kaartgegevens,
- a fgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
-

s
nelheidslimietborden die niet aan de norm
voldoen, of die beschadigd of ver vormd zijn.
Advies
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie
over de snelheidsbegrenzer , de
snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar .
Stuurkolomschakelaars
1.Selecteren van de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de ingestelde snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
3.Weergave van de snelheidslimiet.
4. Biedt aan om de snelheid op te slaan.
5. Huidige snelheidsinstelling.
Opslaan van de snelheidAanvullend op de werking van het
snelheidlimietherkenningssysteem kan de bestuurder de
weergegeven snelheid als snelheidsinstelling aanhouden
voor de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar met
behulp van de toets voor het opslaan op de hendel van de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
F Schakel de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Bij de detectie van een verkeersbord met een
andere snelheidslimiet, geeft het systeem
Als een app op uw smartphone wordt
gebruikt via Mirror Screen, kan het door
het systeem weergegeven bord wellicht
tijdelijk worden verborgen. Het bord wordt
opnieuw weergegeven als een ander bord
wordt gepasseerd.
de waarde aan en knippert MEM
een paar
seconden om deze nieuwe snelheid als
ingestelde snelheid op te slaan.
Bij een verschil van minder dan 10 km/h
t ussen de ingestelde snelheid en de door
het snelheidlimietherkenningssysteem
weergegeven snelheid wordt het symbool MEM
niet weergegeven.
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven.
F
Druk eenmaal op de toets 2
om de
voorgestelde snelheid te kunnen opslaan.
Er wordt een melding weergegeven om het
verzoek te bevestigen.
F

D
ruk de toets 2 nogmaals in om te
bevestigen en deze snelheid als nieuwe
ingestelde snelheid op te slaan.
Het display keert na enige tijd terug naar de
vorige weergave.
Uitgebreide
verkeersbordherkenning
Dit hulpsysteem detecteert met behulp van een
boven aan de voorruit geplaatste camera de
volgende verkeersborden en geeft ze op het
instrumentenpaneel weer.
6
Rijden

Page 144 of 316

142
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto
de door de bestuurder ingestelde
snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld .
De ingestelde snelheid moet minimaal 30
km/h
bedragen.
De ingestelde snelheidswaarde blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen.
De snelheidsbegrenzer is niet meer dan een
hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de snelheidslimiet
altijd gerespecteerd moet worden en dat de
bestuurder altijd waakzaam moet blijven.
Deze functie is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen en de verkeersregels moet naleven.
De snelheidslimietborden langs of boven de
weg hebben altijd prioriteit boven de door
het systeem weergegeven snelheidslimieten.
De borden moeten voldoen aan de regels
van het Verdrag van Wenen betreffende
verkeersborden.
Eenrichtingsverkeer: als u


een eenrichtingsweg
vanaf de verkeerde kant inrijdt, verschijnt een
waarschuwingsmelding, inclusief een symbool
van het verkeersbord, op het instrumentenpaneel
(verzoek om de rijrichting te verifiëren).
Overige verkeersborden: wanneer u een van
deze borden nadert, verschijnt het desbetreffende
pictogram op het instrumentenpaneel.
Stuurkolomschakelaars
1.Selecteren van de snelheidsbegrenzer.
2.Verlagen van de ingestelde waarde.
3.Verhogen van de ingestelde waarde.
4.Inschakelen/onderbreken van de snelheidsbegrenzer.
5.Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de snelheidslimieten in het geheugen
met de programmeerbare snelheidsbegrenzer
of
Gebruik de door het snelheidslimietherkenningssysteem
weergegeven snelheid.
6.Weergeven en instellen van de opgeslagen afstand tot
de voorligger.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
opslaan van snelheden of over het
snelheidslimietherkenningssysteem .
Weergave op het instrumentenpaneel
6.Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
7. Snelheidsbegrenzer A AN/UIT.
Rijden

Page 145 of 316

143
Inschakelen/onderbreken
F Als de ingestelde snelheid (laatste in het systeem opgeslagen snelheid) de door
u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op
de toets 4
om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen. Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
F

i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3
,
F
c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
F
D
raai de knop 1 in de stand LIMIT
: de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F
D
ruk nogmaals op de toets 4 om de werking
van de functie tijdelijk te onderbreken
(Pause).
8.
Ingestelde snelheid.
9. Snelheid voorgesteld door
snelheidslimietherkenningssysteem.
Wijzigen van de ingestelde snelheid met behulp
van de geprogrammeerde snelheden en het
touchscreen:
F
d
ruk op de toets 5 om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt de nieuwe ingestelde
snelheid.
Wijzigen van de actuele ingestelde
snelheid op basis van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheidslimietherkenningssysteem:
F
d
e door het systeem gedetecteerde
snelheid wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel,
F
d
ruk één keer op de toets 5
; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan,
F
d
ruk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
F Als u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt
overschrijden, trap dan het gaspedaal stevig
in, tot voorbij het zware punt .
Als het overschrijden van de ingestelde
snelheidslimiet niet wordt veroorzaakt door de
bestuurder (bijvoorbeeld op een steile helling),
klinkt er onmiddellijk een geluidssignaal.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
U moet dan mogelijk het rempedaal
intrappen om de rijsnelheid te beperken.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Als deze een langere periode wordt overschreden,
wordt een hoorbare waarschuwing geactiveerd.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende om
weer terug te keren naar de ingestelde snelheid.
6
Rijden

Page 146 of 316

144
Uitschakelen
F Draai knop 1 in stand 0. De informatie van
de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de werking
van de snelheidsbegrenzer hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-

c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats
ligt,
-

l
eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Programmeerbare
snelheidsregelaar
Met behulp van de
snelheidsregelaar kan de bestuurder
met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven
geven. De snelheidsregelaar blijft na het
schakelen actief ongeacht het
versnellingsbaktype bij auto's met Stop &
Start-systeem.
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (pauze):
-
d
oor op de toets 4 te drukken of door het
rempedaal in te trappen,
-
a
utomatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
Bij het afzetten van het contact worden
alle geprogrammeerde snelheden gewist.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld
.
Daar voor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/h rijden.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet de stand D zijn geselecteerd of moet, in
de stand M , minimaal de tweede versnelling
zijn ingeschakeld.
Zodra de rijsnelheid de ingestelde snelheid
weer heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer
ingeschakeld: de weergegeven ingestelde
snelheid knippert niet meer.
Rijden

Page 147 of 316

145
Stuurkolomschakelaars
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
opslaan van snelheden of over het
snelheidslimietherkenningssysteem 1.
Selecteren van de snelheidsregelaar.
2.De actuele rijsnelheid instellen als de aan te
houden snelheid/verlagen van de ingestelde
rijsnelheid.
3.De actuele rijsnelheid instellen als de aan te
houden snelheid/verhogen van de ingestelde
rijsnelheid.
4.Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregelaar.
5.Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de in het geheugen van
de programmeerbare snelheidsbegrenzer
opgeslagen snelheden
of
Gebruik de door het
snelheidslimietherkenningssysteem
weergegeven snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
6. Snelheidsregelaar geselecteerd.
7. Snelheidsregelaar onderbroken/hervat.
8. Ingestelde snelheid.
9. Snelheid voorgesteld door het
snelheidslimietherkenningssysteem.
Inschakelen/onderbreken
F Druk nogmaals op de toets 4 om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen
(ON).
F

D
raai de knop 1 in de stand CRUISE
: de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F
D
ruk, wanneer de gewenste snelheid
is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
wagensnelheid wordt de ingestelde
snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
F
D
ruk op de toets 4 om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
6
Rijden

Page 148 of 316

146
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F
i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2
of 3,
F

c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2
of 3 ingedrukt.
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
de toets 2
of 3 kan de rijsnelheid zeer snel
veranderen.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de actuele
wagensnelheid. Zo voorkomt u
dat de
auto onver wacht gaat accelereren of vaart
minderen.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden en het
touchscreen:
F

d
ruk op de toets 5 om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven,
F

d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid. Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar op basis van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F

d
e snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F

d
ruk één keer op de toets 5; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F

d
ruk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen. Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt.
U moet dan mogelijk het rempedaal
intrappen om de rijsnelheid te beperken.
De werking van de snelheidsregelaar
wordt dan automatisch onderbroken.
Druk op toets 4
om het systeem opnieuw
te activeren bij een rijsnelheid hoger dan
40


km/h.
Uitschakelen
F Draai knop 1 in stand 0. De informatie
van de snelheidsregelaar wordt niet meer
weergegeven.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden. Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Rijden

Page 149 of 316

147
Storing
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de
stad, bij druk verkeer, op bochtige of steile
wegen, op gladde of ondergelopen wegen
of bij slecht zicht (zware regenval, mist,
sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling enz.Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen de werking van de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-

c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Dit systeem heeft de volgende functies:
- A utomatisch aanhouden van de
door de bestuurder ingestelde
snelheid.
-

A
utomatisch aanhouden van een
bepaalde afstand tussen uw auto
en de voorligger.
De snelheidsregeling blijft actief
na het schakelen, ongeacht het
versnellingsbaktype.
Het systeem versnelt de auto of remt deze af
door automatisch het motortoerental te regelen
en het remsysteem te bedienen.
Adaptieve
snelheidsregelaar
Bij een auto met een automatische transmissie
kan bij het automatisch aanhouden van een
bepaalde afstand tot de voorligger de auto zelfs
volledig tot stilstand worden gebracht. Voor dit doel is de auto voorzien van een
camera boven aan de voorruit.
Werkingsprincipe
Het systeem past automatisch de snelheid van
uw auto aan die van de voorligger aan om een
constante afstand te behouden.
Als uw voorligger langzamer rijdt, vermindert
het systeem de snelheid van uw auto of brengt
het uw auto indien nodig zelfs volledig tot
stilstand door op de motor af te remmen en het
remsysteem te bedienen (uitvoeringen met een
automatische transmissie).
Als de voorligger versnelt of een andere
rijstrook kiest, verhoogt de snelheidsregelaar
geleidelijk de rijsnelheid tot de ingestelde
snelheid weer is bereikt.
Als u
de richtingaanwijzer inschakelt bij het
inhalen van een langzamer voertuig, staat
de snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u


de
voorligger dichter nadert om het inhalen
mogelijk te maken zonder de ingestelde
snelheid te overschrijden. Dit systeem is hoofdzakelijk ontworpen
voor snelwegen en autowegen. Het werkt
alleen bij bewegende voertuigen
die in
dezelfde richting als uw auto rijden.
6
Rijden

Page 150 of 316

148
De remlichten gaan branden zodra het
remsysteem wordt geactiveerd en de auto
snelheid mindert.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder, die desondanks altijd de
snelheidslimiet en een veilige afstand
tot de voorligger in acht moet nemen en
de aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
Sommige voertuigen op de weg kunnen
niet goed gedetecteerd of verkeerd
geïnterpreteerd worden door de camera (bijv.
een vrachtwagen), wat kan leiden tot een
slechte inschatting van de afstanden en het
onjuist versnellen of afremmen van de auto.
De bestuurder moet op elk moment
de controle over de auto weer kunnen
overnemen door het stuur wiel steeds met
beide handen vast te houden en de voeten bij
het rempedaal en het gaspedaal te houden.
Stuurkolomschakelaars
1.Selecteren van de snelheidsregelaar.
2.De actuele rijsnelheid instellen als de aan te
houden snelheid/verlagen van de ingestelde
rijsnelheid.
3.De actuele rijsnelheid instellen als de aan te
houden snelheid/verhogen van de ingestelde
rijsnelheid.
4.Onderbreken/hervatten van de snelheidsregeling.
5.Gebruik de door het
snelheidslimietherkenningssysteem weergegeven
snelheid.
6.Weergeven en instellen van de opgeslagen afstand
tot de voorligger.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie
over het snelheidslimietherkenningssysteem.
Weergave op het instrumentenpaneel
7.Voorligger aanwezig/afwezig.
8.Snelheidsregeling ingeschakeld/uitgeschakeld.
9.Ingestelde snelheid.
10.Auto Bij een auto met een automatische
transmissie kan bij het automatisch aanhouden
van een bepaalde afstand tot de voorligger de
auto zelfs volledig tot stilstand worden gebracht.
(uitvoeringen met automatische transmissie).
11.Voorgestelde snelheid door het
snelheidslimietherkenningssysteem.
Bij detectie van een voorligger wordt het symbool
7
gevuld met de kleur die hoort bij de status van de
snelheidsregeling. Standaard is het symbool 7
leeg.
Als de snelheidsregeling is geactiveerd, worden de
symbolen 7
en 8 groen weergegeven. Standaard
worden deze symbolen grijs weergegeven.
12 . Instelling afstand tot voorligger.
13. Gedetecteerde positie van de auto door de
camera.
Inschakelen
F Zet, bij een draaiende motor, knop 1 in de
stand " CRUISE ". De werking van het systeem
is onderbroken (weergegeven in grijs).
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
De snelheid van de auto moet liggen tussen
30
en 160 km/h:
F

D
ruk tijdens het rijden op een van de
toetsen 2
of 3: de actuele rijsnelheid van uw
auto wordt de ingestelde rijsnelheid.
De snelheidsregelaar wordt ingeschakeld
(weergegeven in groen).
Rijden

Page:   < prev 1-10 ... 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 ... 320 next >