TOYOTA COROLLA HATCHBACK 2023 Instructieboekje (in Dutch)

Page 211 of 584

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Probeer niet de werking van het
systeem te testen, omdat het
systeem dan mogelijk niet goed
werkt, hetgeen kan leiden tot een
ongeval.
• Als aandacht nodig is bij het
uitvoeren van rijhandelingen of er
een systeemstoring optreedt, wordt
er een waarschuwingsmelding of
waarschuwingszoemer geactiveerd.
Volg de instructies die worden
weergegeven als er een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven.
• Afhankelijk van geluid van buitenaf,
het volume van het audiosysteem,
enz. is de waarschuwingszoemer
mogelijk moeilijk te horen. Tevens is
het, afhankelijk van de
wegomstandigheden, mogelijk
moeilijk om de werking van het
systeem te herkennen.
Wanneer het nodig is om het systeem
uit te schakelen
Schakel in de volgende situaties het
systeem uit.
Als u dat niet doet, kan doordat het
systeem niet goed werkt een ongeval
ontstaan met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Wanneer de auto schuin staat door
een te zware belading of een lekke
band
• Tijdens het rijden met extreem hoge
snelheden
• Bij het slepen van een ander voertuig
• Wanneer de auto wordt vervoerd per
truck, boot, trein, enz.
• Wanneer de auto wordt opgetakeld
en de wielen vrij kunnen draaien
• Bij het controleren van de auto op
een rollenbank, bijvoorbeeld een
vermogensbank of een
snelheidsmetertester, of bij het
balanceren van de wielen op de auto
• Als sportief met de auto wordt
gereden of als op onverharde wegen
wordt gereden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wassen in een autowasstraat
• Als een sensor niet goed is uitgelijnd
of vervormd doordat de sensor of het
gebied eromheen is blootgesteld aan
hevige schokken
• Als er tijdelijk accessoires die een
sensor of het licht kunnen hinderen
op de auto zijn geplaatst
• Wanneer er een compact reservewiel
of sneeuwkettingen zijn gemonteerd
of een bandenreparatieset is
gebruikt
• Als de banden erg versleten zijn of als
de bandenspanning te laag is
• Als er banden in een andere maat
dan door de fabrikant
voorgeschreven zijn gemonteerd
• Als er niet stabiel met de auto kan
worden gereden ten gevolge van een
aanrijding, storing, enz.
Ondersteunend systeem
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
→Blz. 214
LTA (Lane Tracing Assist)
→Blz. 223
LDA (Lane Departure Alert)
→Blz. 227
Noodstopsysteem
→Blz. 250
AHS (Adaptive High Beam-systeem)
*
→Blz. 196
*Indien aanwezig
AHB (Automatic High Beam)
*
→Blz. 194
*Indien aanwezig
PDA (Proactive Driving Assist)
→Blz. 231
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
209
4
Rijden

Page 212 of 584

RSA (Road Sign Assist)
→Blz. 236
Dynamic Radar Cruise Control
→Blz. 240
Cruise control
→Blz. 248
Snelheidsbegrenzer
→Blz. 252
Door Toyota Safety Sense gebruikte
sensoren
Voor de werking van het systeem wordt
gebruikgemaakt van de informatie van
verschillende sensoren.
Sensoren die de
omgevingsomstandigheden signaleren
ARadarsensor voor
BCamera voor
WAARSCHUWING!
Voorkomen van storingen in de
radarsensoren
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kan doordat een radarsensor
niet goed werkt een ongeval ontstaan
met dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg.
• Houd de radarsensoren en de
afdekkingen ervan altijd schoon.
Reinig de voorzijde van de
radarsensoren of de voor- of
WAARSCHUWING!(Vervolg)
achterzijde van de afdekking ervan
als ze vuil zijn of als er bijvoorbeeld
condens of sneeuw op zit.
Reinig de radarsensor en de
afdekking ervan met een zachte doek
zodat het vuil ervan kan worden
verwijderd zonder dat er
beschadigingen ontstaan.
ARadarsensor
BAfdekking radarsensor
• Bevestig geen accessoires,
(doorzichtige) stickers, aluminium
tape, enz. op een radarsensor, de
afdekking van een radarsensor of het
omliggende gebied.
• Stel een radarsensor en zijn omgeving
niet bloot aan schokken. Laat de auto
controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de radarsensor, de
grille of de voorbumper is
blootgesteld aan een schok.
• Haal de radarsensoren niet uit elkaar.
• Wijzig of spuit de radarsensoren en de
afdekking ervan niet en laat ze
uitsluitend vervangen door originele
Toyota-onderdelen.
• In de volgende situaties moeten de
radarsensoren opnieuw worden
gekalibreerd. Neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige voor meer
informatie.
– Als een radarsensor is verwijderd en
geplaatst, of vervangen
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
210

Page 213 of 584

WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Als de voorbumper of de grille is
vervangen
Storingen in de camera voor
voorkomen
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kan doordat de camera voor
niet goed werkt een ongeval ontstaan
met dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
• Houd de voorruit te allen tijde schoon.
– Reinig de voorruit als deze vuil is of
als er een dun olielaagje,
waterdruppels, sneeuw, enz. op
zit(ten).
– Ook als er een ruitencoating op de
voorruit is aangebracht, moeten
waterdruppels e.d. nog steeds met
de ruitenwissers voor worden
verwijderd van het gedeelte van de
voorruit vóór de camera voor.
– Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de
binnenzijde van de voorruit waar de
camera voor is geplaatst vuil is.
• Bevestig geen (doorzichtige) stickers
of andere zaken op het gedeelte van
de voorruit vóór de camera voor (het
grijze gebied in de afbeelding).
AOngeveer 4 cm
BOngeveer 4 cm
• Als de voorruit vóór de camera voor is
beslagen of wanneer er condens of ijs
op de voorruit zit, gebruik dan de
voorruitverwarming om de condens
van de voorruit te verwijderen of de
voorruit te ontdooien.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Vervang het ruitenwisserrubber of het
ruitenwisserblad als de ruitenwissers
vóór de waterdruppels niet goed
kunnen verwijderen van het gedeelte
van de voorruit vóór de camera voor.
• Plak geen ruitfolie op de voorruit.
• Vervang de voorruit als deze
beschadigd is of als er een barst in zit.
Als de voorruit is vervangen, moet de
camera voor opnieuw worden
gekalibreerd. Neem voor meer
informatie contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Zorg ervoor dat er geen vloeistoffen
op de camera voor terechtkomen.
• Voorkom dat er fel licht op de camera
voor schijnt.
• Voorkom dat de lens van de camera
voor beschadigd raakt of vuil wordt.
Zorg er bij het reinigen van de
binnenzijde van de voorruit voor dat
er geen glasreiniger op de lens van de
camera voor terechtkomt. Raak de
lens van de camera voor niet aan. Als
de lens van de camera voor vuil of
beschadigd is, neem dan contact op
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Stel de camera voor niet bloot aan
sterke schokken.
• Wijzig de montagepositie of -richting
van de camera voor niet en verwijder
de camera niet.
• Haal de camera voor niet uit elkaar.
• Wijzig geen onderdelen rond de
camera voor, zoals de binnenspiegel of
de hemelbekleding.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
211
4
Rijden

Page 214 of 584

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Bevestig geen accessoires die de
camera voor kunnen hinderen op de
motorkap, de grille of de voorbumper.
Neem voor meer informatie contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Zorg er als een surfplank of een ander
lang voorwerp op het dak moet
worden geplaatst voor dat de camera
voor er niet door wordt gehinderd.
• Wijzig niets aan de koplampen en aan
andere verlichting.
Plaats waar de camera voor op de
voorruit is bevestigd
Als het systeem signaleert dat de
voorruit mogelijk is beslagen, activeert
het automatisch de verwarming om het
gedeelte van de voorruit bij de camera
voor te ontwasemen. Raak bijvoorbeeld
bij het wassen van de auto het gedeelte
van de voorruit bij de camera voor niet
aan voordat de voorruit voldoende is
afgekoeld, om brandwonden te
voorkomen.
Situaties waarin de sensoren mogelijk
niet goed werken
• Wanneer de hoogte of de
hellingshoek van de auto is gewijzigd
door modificaties
• Wanneer de voorruit vuil, beslagen,
gebarsten of beschadigd is
• Wanneer de omgevingstemperatuur
hoog of laag is
• Wanneer het gedeelte van de voorruit
voor de sensor is bedekt met
bijvoorbeeld modder, sneeuw, dode
insecten of vuil
• Onder slechte weersomstandigheden,
bijvoorbeeld bij zware regenval, mist,
sneeuw of een zandstorm
• Wanneer bijvoorbeeld water, sneeuw
of stof wordt opgeworpen door een
voorligger, of bij het rijden door een
mistbank of rook• Wanneer met uitgeschakelde
koplampen in het donker wordt
gereden, bijvoorbeeld 's nachts of in
een tunnel
• Wanneer het lampglas van de
koplampen vuil is waardoor de
koplampen de weg minder goed
verlichten
• Wanneer de koplampen niet goed zijn
afgesteld
• Wanneer een koplamp defect is
• Wanneer de verlichting van een ander
voertuig, de zon of gereflecteerd licht
direct in de camera voor schijnt
• Wanneer de helderheid van het
omgevingslicht plotseling verandert
• Wanneer wordt gereden in de buurt
van een televisiezendmast,
radiozender of elektriciteitscentrale,
een met een radar uitgeruste auto of
een andere locatie waar mogelijk
sterke radiogolven of
elektromagnetische velden aanwezig
zijn
• Wanneer een ruitenwisserblad de
camera voor blokkeert
• Wanneer wordt gereden in de buurt
van objecten die radiogolven sterk
reflecteren zoals:
– Tunnels
– Stalen bruggen
– Grindwegen
– Besneeuwde wegen met diepe
sporen
– Muren
– Vrachtwagencombinaties
– Putdeksels
– Vangrails
– Stalen platen
• Bij het naderen van een stoep of
versmalling
• Wanneer het te signaleren voertuig
smal is, zoals een scootmobiel
• Wanneer het te signaleren voertuig
een platte voor- of achterzijde heeft,
zoals een onbeladen vrachtwagen
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
212

Page 215 of 584

• Wanneer het te signaleren voertuig
een lage voor- of achterzijde heeft,
zoals een oprijwagen
• Wanneer het te signaleren voertuig
een extreem grote bodemvrijheid
heeft
• Wanneer de lading van het te
signaleren voertuig aan de achterzijde
uitsteekt
• Wanneer de buitenzijde van het te
signaleren voertuig maar voor een
klein deel uit metaal bestaat
• Wanneer het te signaleren voertuig
onregelmatig van vorm is, zoals een
tractor of een motorfiets met zijspan
• Wanneer er slechts weinig ruimte zit
tussen uw auto en het te signaleren
voertuig
• Wanneer het te signaleren voertuig
naar één kant helt
• Wanneer het te signaleren voertuig is
bedekt met bijvoorbeeld sneeuw of
modder
• Bij het rijden op de volgende soorten
wegen:– Wegen met scherpe bochten of erg
bochtige wegen
– Wegen met veel hoogteverschillen,
zoals korte en steile hellingen en
afdalingen
– Wegen die naar links of rechts
hellen
– Wegen met diepe sporen
– Wegen met een slecht wegdek
– Wegen met een golvend of hobbelig
wegdek
• Wanneer er veel of plotseling aan het
stuurwiel wordt gedraaid
• Wanneer de auto van positie blijft
wisselen op de rijstrook
• Wanneer aan dit systeem
gerelateerde onderdelen en/of
bijvoorbeeld onderdelen van het
remsysteem bijvoorbeeld zeer heet of
nat zijn.
• Wanneer de wielen niet goed zijn
uitgelijnd
• Wanneer er weinig grip op het wegdek
is, bijvoorbeeld doordat dit is bedekt
met bijvoorbeeld ijs, sneeuw of grind.
• Wanneer de koers van de auto afwijkt
van de vorm van de bocht
• Wanneer de rijsnelheid bij het ingaan
van de bocht zeer hoog is
• Bij het in- of uitrijden van
bijvoorbeeld een parkeerterrein,
garage of autolift.
• Bij het rijden op een parkeerterrein
• Wanneer uw auto bij het rijden
geraakt kan worden door bijvoorbeeld
lang gras, takken of een scherm.
• Als wordt gereden terwijl het hard
waait
Situaties waarin de rijstrook mogelijk
niet wordt gesignaleerd
• Wanneer de rijstrook zeer smal of
breed is
• Onmiddellijk na het wisselen van
rijstrook of het oversteken van een
kruising
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
213
4
Rijden

Page 216 of 584

• Bij het rijden op een tijdelijke
rijstrook, bijvoorbeeld bij
wegwerkzaamheden
• Wanneer op rijstrookmarkeringen
lijkende structuren, patronen of
schaduwen worden gesignaleerd
• Wanneer de rijstrookmarkeringen
slecht zichtbaar zijn of bij het rijden
op een nat wegdek
• Wanneer de rijstrookmarkering op
een stoeprand is aangebracht
• Bij het rijden over een lichtgekleurd
en reflecterend wegoppervlak, zoals
beton
Situaties waarin bepaalde functies of
alle functies van het systeem niet
werken
• Wanneer een storing is gesignaleerd
in dit systeem of een gerelateerd
systeem zoals het remsysteem of de
stuurinrichting
• Wanneer de VSC, de TRC of een ander
veiligheidssysteem in werking is
• Wanneer de VSC, de TRC of een ander
veiligheidssysteem is uitgeschakeld
Veranderingen in het werkingsgeluid
van de remmen en de pedaalrespons
• Na het remmen kan een geluid van de
remmen hoorbaar zijn en kan de
respons van het rempedaal
veranderen. Dit duidt echter niet op
een storing.
• Wanneer het systeem in werking is,
kan het rempedaal harder aanvoelen
dan normaal of enigszins wegzakken.
In beide situaties kan het rempedaal
dieper worden ingetrapt. Trap het
rempedaal indien nodig dieper in.
4.5.3 PCS (Pre-Crash
Safety-systeem)
Het Pre-Crash Safety-systeem gebruikt
sensoren om objecten (→blz. 215) te
signaleren binnen de koers van de auto.
Wanneer het systeem oordeelt dat de
kans op een frontale aanrijding met eensignaleerbaar object groot is, wordt een
waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder aan te sporen om uit te wijken
en wordt de potentiële remdruk verhoogd
om de bestuurder te helpen een
aanrijding te voorkomen. Wanneer het
systeem oordeelt dat de kans op een
aanrijding zeer groot is, worden de
remmen automatisch bekrachtigd om te
helpen een aanrijding te voorkomen of
om de impact van een aanrijding te
helpen verminderen.
Het Pre-Crash Safety-systeem kan
worden in-/uitgeschakeld en het
waarschuwingstijdstip kan worden
gewijzigd. (→Blz. 223)
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Let goed op de omgeving
om te zorgen dat u veilig rijdt.
Gebruik het Pre-Crash
Safety-systeem nooit in plaats van
normaal remmen. Dit systeem zorgt
er niet in alle situaties voor dat een
aanrijding wordt voorkomen of dat
de gevolgen ervan worden
gereduceerd. Te veel vertrouwen op
dit systeem kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Hoewel het Pre-Crash
Safety-systeem is ontworpen om
aanrijdingen te helpen voorkomen of
de schade bij een aanrijding te
helpen beperken, is de effectiviteit
afhankelijk van allerlei
omstandigheden. Daardoor levert
het systeem mogelijk niet altijd
dezelfde prestaties. Lees de
volgende aanwijzingen aandachtig
door. Vertrouw niet blindelings op dit
systeem en rijd altijd voorzichtig.
• Voor een veilig gebruik:→blz. 208
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
214

Page 217 of 584

WAARSCHUWING!(Vervolg)
Wanneer moet het Pre-Crash
Safety-systeem worden
uitgeschakeld
• Wanneer het nodig is om het
systeem uit te schakelen:→blz. 208
Signaleerbare objecten
Het systeem kan de volgende objecten
signaleren. (De signaleerbare objecten
verschillen afhankelijk van de functie.)
• Voertuigen
• Fietsen
*
• Voetgangers
• Motorfietsen*
*
Alleen als signaleerbaar object
gesignaleerd als ermee wordt gereden.
Systeemfuncties
Pre-Crash-waarschuwing
Wanneer het systeem oordeelt dat een
aanrijding waarschijnlijk is, klinkt er een
zoemer en worden er een icoon en een
waarschuwingsmelding weergegeven op
het multi-informatiedisplay om de
bestuurder aan te sporen om uit te
wijken.
Als het signaleerbare object een voertuig
is, wordt er in combinatie met de
waarschuwing in beperkte mate geremd.
Als het systeem oordeelt dat het
gaspedaal diep wordt ingetrapt, worden
het volgende icoon en de volgende
melding weergegeven op hetmulti-informatiedisplay.
Pre-Crash Brake Assist
Als het systeem oordeelt dat de kans op
een aanrijding groot is en de bestuurder
onvoldoende remt, wordt de remkracht
vergroot.
Pre-Crash Brake Control
Wanneer het systeem oordeelt dat de
kans op een aanrijding zeer groot is,
worden de remmen automatisch
bekrachtigd om te helpen een aanrijding
te voorkomen of de snelheid van de
aanrijding te verlagen.
Emergency Steering Assist
Als het systeem oordeelt dat aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan,
wordt er ondersteuning geboden om te
helpen de voertuigstabiliteit te
verbeteren en het verlaten van de
rijstrook te voorkomen. Tijdens de
ondersteuning wordt naast de
Pre-Crash-waarschuwing het volgende
icoon weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
• De kans op een aanrijding is groot
• Er is voldoende ruimte op de rijstrook
om uit te wijken
• De bestuurder bedient het stuurwiel
Tijdens de ondersteuning werkt de
Pre-Crash-waarschuwing en wordt er
een melding weergegeven om de
bestuurder te waarschuwen.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
215
4
Rijden

Page 218 of 584

Botspreventie op kruisingen (links of
rechts afslaan)
Als in situaties zoals de volgende het
systeem oordeelt dat de kans op een
aanrijding groot is, treden de
Pre-Crash-waarschuwing en
Pre-Crash-remmen in werking.
Afhankelijk van de kruising werkt de
ondersteuning mogelijk niet goed.
• Wanneer u rechts/links afslaat op een
kruispunt en het pad van een
tegenligger kruist
• Wanneer u rechts/links afslaat en een
tegemoetkomende voetganger of
fiets wordt gesignaleerdBotspreventie op kruisingen (kruisende
voertuigen)
Als het systeem op een kruising oordeelt
dat de kans op een aanrijding met een
naderende auto of motorfiets groot is,
treden de Pre-Crash-waarschuwing en
Pre-Crash-remmen in werking.
Afhankelijk van de kruising werkt de
ondersteuning mogelijk niet goed.
Acceleratiebeperking bij lage snelheid
Als terwijl met lage snelheid wordt
gereden het gaspedaal diep wordt
ingetrapt en het systeem oordeelt dat er
een kans is op een aanrijding, wordt het
vermogen van het hybridesysteem
beperkt of worden de remmen lichtjes
geactiveerd om de acceleratie te
beperken. Tijdens de werking klinkt er
een zoemer en worden er een
waarschuwingslampje en een melding
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
216

Page 219 of 584

Dempingsregeling
Wanneer het systeem oordeelt dat de
kans op een aanrijding groot is, regelt het
Adaptive Variable Suspension-systeem
(→blz. 288) de dempingskracht van de
schokdempers om de auto te helpen
stabiel te blijven.
WAARSCHUWING!
Pre-Crash Brake-systeem
• Als de Pre-Crash Brake-functie in
werking is, wordt er veel remkracht
toegepast.
• De Pre-Crash Brake-functie is niet
ontworpen om de auto stil te laten
staan. Als de auto tot stilstand is
gebracht door de Pre-Crash Brake
Control moet de bestuurder indien
nodig onmiddellijk het rempedaal
bedienen.
• De Pre-Crash Brake-functie werkt
mogelijk niet, afhankelijk van de
bediening van de auto door de
bestuurder. Als het gaspedaal diep
wordt ingetrapt of het stuurwiel
wordt gedraaid, oordeelt het
systeem mogelijk dat de bestuurder
een uitwijkactie uitvoert en werkt
het Pre-Crash Brake-systeem
mogelijk niet.
• Als het rempedaal wordt ingetrapt,
oordeelt het systeem mogelijk dat de
bestuurder een uitwijkactie uitvoert
en stelt het mogelijk het
werkingstijdstip van de Pre-Crash
Brake-functie uit.
Acceleratiebeperking bij lage
snelheid
Als het stuurwiel wordt gedraaid,
oordeelt het systeem mogelijk dat de
bestuurder een uitwijkactie uitvoert en
werkt de acceleratiebeperking bij lage
snelheid mogelijk niet of wordt de
werking ervan mogelijk geannuleerd.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Emergency Steering Assist
• De werking van de Emergency
Steering Assist wordt uitgeschakeld
wanneer het systeem vaststelt dat
het verlaten van de rijstrook is
voorkomen.
• Afhankelijk van de acties van de
bestuurder werkt de Emergency
Steering Assist mogelijk niet of
wordt de werking onderbroken.
– Als het gaspedaal diep wordt
ingetrapt, er een ruk aan het
stuurwiel wordt gegeven, het
rempedaal wordt ingetrapt of de
richtingaanwijzer wordt
ingeschakeld, kan het systeem
oordelen dat de bestuurder een
uitwijkmanoeuvre uitvoert en
werkt de Emergency Steering
Assist mogelijk niet.
– Wanneer de Emergency Steering
Assist in werking is en het
gaspedaal diep wordt ingetrapt, er
een ruk aan het stuurwiel wordt
gegeven of het rempedaal wordt
ingetrapt, kan het systeem oordelen
dat de bestuurder een
uitwijkmanoeuvre uitvoert waarop
de werking van de Emergency
Steering Assist wordt onderbroken.
– Wanneer de Emergency Steering
Assist in werking is en het stuurwiel
wordt tegengehouden of tegen de
richting van het systeem in wordt
gedraaid, zal de werking van de
Emergency Steering Assist worden
onderbroken.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
217
4
Rijden

Page 220 of 584

Werkingsvoorwaarden voor elke functie van het Pre-Crash Safety-systeem
Het Pre-Crash Safety-systeem wordt ingeschakeld en het systeem oordeelt dat de kans
op een frontale aanrijding met een obstakel groot is.
In de volgende situaties werkt het systeem echter niet:
• Als gedurende een bepaalde tijd niet met de auto is gereden terwijl een accupool is
losgenomen en weer is aangesloten
• Als de selectiehendel in stand R staat
• Als het controlelampje VSC OFF brandt (alleen de Pre-Crash-waarschuwingsfunctie
werkt)
De snelheden waarbij elke functie werkt en de voorwaarden voor uitschakeling van elke
functie zijn:
• Pre-Crash-waarschuwing
Signaleerbare objecten RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers, stilstaande voer-
tuigenOngeveer 5 - 180 km/h Ongeveer 5 - 180 km/h
Tegenliggers Ongeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 80 - 220 km/h
Fietsen Ongeveer 5 - 80 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
Voetgangers Ongeveer 5 - 80 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
Voorliggende motorfietsen,
stilstaande motorfietsenOngeveer 5 - 180 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
Tegemoetkomende motor-
fietsenOngeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 30 - 180 km/h
Wanneer de Pre-Crash-waarschuwing in werking is en het stuurwiel stevig of plotseling
wordt verdraaid, wordt de functie mogelijk uitgeschakeld.
• Pre-Crash Brake Assist
Signaleerbare objecten RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers, stilstaande voer-
tuigenOngeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 10 - 180 km/h
Fietsen Ongeveer 30 - 80 km/h Ongeveer 30 - 80 km/h
Voetgangers Ongeveer 30 - 80 km/h Ongeveer 30 - 80 km/h
Voorliggende motorfietsen,
stilstaande motorfietsenOngeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 10 - 80 km/h
• Pre-Crash Brake-systeem
Signaleerbare objecten RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers, stilstaande voer-
tuigenOngeveer 5 - 180 km/h Ongeveer 5 - 180 km/h
Tegenliggers Ongeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 80 - 220 km/h
Fietsen Ongeveer 5 - 80 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
Voetgangers Ongeveer 5 - 80 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
218

Page:   < prev 1-10 ... 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 ... 590 next >