TOYOTA PROACE CITY EV 2022 Instructieboekje (in Dutch)
Page 111 of 352
111
Veiligheid
5
Uitschakelen/inschakelen
In uitzonderlijke omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond, enz.)
kan het nuttig zijn de DSC/ASR-systemen uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.Het verdient echter aanbeveling om het systeem zo snel mogelijk weer in te schakelen.Deze systemen worden, telkens wanneer het contact UIT wordt gezet of vanaf 50 km/h, automatisch weer ingeschakeld.Bij een snelheid lager dan 50 km/h kan het systeem handmatig weer worden ingeschakeld.Druk op deze toets of draai de knop naar deze stand.Het controlelampje in de toets of knop gaat branden: de DSC/ASR-systemen hebben niet langer invloed op de werking van de motor.Opnieuw inschakelen van het systeem:Druk op deze toets.
OfDraai de knop naar deze stand.
Het controlelampje in de toets of knop dooft.
Storing
In het geval van een storing gaat dit waarschuwingslampje branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal.Laat het systeem nakijken door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WARNI NG
ASR/DSCDeze systemen zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden.In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen, sneeuw, ijzel), wordt de kans dat de wielen hun grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus van het grootste belang dat de systemen altijd ingeschakeld zijn, zeker als de omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen is afhankelijk van de naleving van de voorschriften van de fabrikant met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem en elektronische onderdelen, en van de montage- en reparatieprocedures die door de Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
worden toegepast.
Voor een maximale effectiviteit van deze systemen onder winterse omstandigheden adviseren wij u winterbanden of all-seasonbanden te gebruiken. Zorg er dan voor dat alle vier de wielen zijn voorzien van hetzelfde type winterband dat voor uw auto is goedgekeurd.Alle bandenspecificaties vindt u in de banden-/laktabel. Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de identificatie van uw auto.
Trailer Stability Assist (TSA)
Bij het trekken van een aanhangwagen vermindert dit systeem de kans op slingeren van de auto en de aanhangwagen.
Werking
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als het contact AAN wordt gezet.Het elektronisch stabiliteitsprogramma (VSC) moet storingsvrij zijn.
De rijsnelheid moet tussen 60 en 160 km/h liggen.Als het systeem signaleert dat de aanhangwagen begint te slingeren, grijpt het in op de remmen en indien nodig op het motorvermogen om de auto af te remmen (aangegeven door het knipperen van dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel en het gaan branden van de remlichten).Raadpleeg voor de gewichten en aanhangwagengewichten het hoofdstuk
Page 112 of 352
11 2
Motorspecificaties en aanhangwagengewichten of het kentekenbewijs van uw auto.Raadpleeg het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over veilig gebruik van de trekhaak.
Storing
In het geval van een storing in het systeem gaat dit waarschuwingslampje branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.Wanneer u in dat geval verder rijdt met de aanhangwagen, verminder dan uw snelheid en rijd voorzichtig!Laat het systeem nakijken door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WARNI NG
Het Trailer Stability Assist-systeem biedt extra veiligheid onder normale rijomstandigheden, wanneer u zich houdt aan de adviezen voor het trekken van een aanhangwagen en de actuele wettelijke bepalingen in uw land. Het systeem mag de bestuurder niet verleiden tot het nemen van extra risico's bij het trekken van een aanhangwagen (overbelading, onjuiste kogeldruk, versleten banden of een te lage
bandenspanning, versleten remmen, enz.) of het rijden met een te hoge snelheid.In bepaalde gevallen signaleert het systeem het slingeren mogelijk niet, met name bij het trekken van een lichte aanhangwagen.Bij het rijden op een glad of slecht wegdek kan het systeem mogelijk niet voorkomen dat de aanhangwagen plotseling gaat slingeren.
Toyota Traction Select
(Afhankelijk van de uitvoering)Een speciale en gepatenteerde antispinregeling waarmee het rijgedrag wordt verbeterd op ondergronden met sneeuw, modder en zand.Dit systeem, dat onder een groot aantal omstandigheden zeer doeltreffend werkt, zorgt ervoor dat u ook bij weinig grip uw weg kunt vervolgen (bij normaal gebruik van de auto).In combinatie met Three Peak Mountain Snow Flake-vierseizoenenbanden biedt dit systeem een optimaal compromis tussen veiligheid, grip en
rijgedrag.Het gaspedaal dient voldoende te worden ingetrapt om het systeem optimaal gebruik te laten maken van het motorvermogen. Tijdens de werking van het systeem draait de motor soms met hoge toerentallen; dit is normaal.Met een draaiknop met vijf standen kunt u de stand selecteren die het meest geschikt is voor de rijomstandigheden die u tegenkomt.
Bij elke gekozen stand gaat een controlelampje branden, in combinatie met de weergave van een melding, om uw keuze te bevestigen.
Standen
Standaard (VSC)
Dit is de modus voor situaties waarin weinig wielslip optreedt, gebaseerd op de verschillende normale rijomstandigheden die
kunnen voorkomen.
NOTIC E
Telkens wanneer het contact UIT wordt gezet, wordt automatisch deze modus ingeschakeld.
Page 113 of 352
11 3
Veiligheid
5
Sneeuw
In deze modus stemt het systeem bij het wegrijden de regeling af op de hoeveelheid grip die elk voorwiel op dat moment heeft.(modus actief tot 80 km/h)
Offroad (modder, nat gras, enz.)
In deze modus wordt bij het wegrijden veel wielslip toegestaan bij het wiel met de minste grip, zodat de modder van de band wordt verwijderd en het wiel vervolgens weer grip krijgt. Tegelijkertijd wordt zo veel mogelijk koppel naar het wiel met de meeste grip overgebracht.Tijdens het optrekken optimaliseert het systeem de wielslip zodanig dat maximaal wordt ingespeeld op wat de bestuurder nodig heeft.(modus actief tot 50 km/h)
Zand
In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen van de twee aangedreven wielen toegestaan, zodat de auto vooruit kan komen en het risico van ingraven wordt beperkt.
(stand actief tot 120 km/h)
WARNI NG
Gebruik op zand geen andere standen omdat dan de kans bestaat dat de auto vast komt te zitten.
Uitschakelen
U kunt de ASR en DSC uitschakelen door de knop in de stand OFF te draaien.
NOTIC E
De ASR en DSC grijpen niet meer in op de werking van de motor en het remsysteem als de auto uit de koers raakt.Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld vanaf 50 km/h of als het contact opnieuw AAN wordt gezet.
WARNI NG
AanbevelingenUw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor het gebruik op verharde wegen, maar u kunt er ook mee uit de voeten op minder goed begaanbare wegen.Uw auto is echter geen terreinauto en is niet ontworpen voor de volgende omstandigheden:– het rijden in terreinen die de onderzijde van de auto zouden kunnen beschadigen of waarin onderdelen (brandstofleiding, brandstofkoeler, enz.) geraakt zouden kunnen worden door stenen of andere objecten,– het rijden in terrein met steile hellingen en weinig grip,– het doorwaden van beekjes en stroompjes, enz.
Hill Assist Descent Control
Het Hill Assist Descent Control-systeem is een hulpsysteem bij het afdalen van een steile tot zeer steile helling op een onverhard wegdek (gravel, modder, enz.) of verhard wegdek.Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van de auto en de kans dat de auto te veel vaart maakt tijdens het voorruit of achteruit afdalen.Bij het afdalen van een helling assisteert dit systeem de bestuurder, afhankelijk van de ingeschakelde versnelling, bij het wegrijden en constant houden van de snelheid door geleidelijk de remdruk te verminderen.
NOTIC E
Het systeem werkt alleen bij hellingen van meer dan 5%.Het systeem kan worden gebruikt met de transmissie in de neutraalstand.Het is echter raadzaam een voor de rijsnelheid geschikte versnelling in te schakelen om te voorkomen dat de motor afslaat.Bij een automatische transmissie kan het systeem worden gebruikt met de keuzeschakelaar in stand N, D of R.
WARNI NG
Als het systeem in werking treedt, wordt het systeem Active Safety Brake automatisch uitgeschakeld.
Page 114 of 352
11 4
NOTIC E
Het systeem is niet meer beschikbaar als de rijsnelheid:– Hoger is dan 70 km/h.– Wordt geregeld door de Adaptive Cruise Control, afhankelijk van het type transmissie.
Inschakelen
Het systeem is standaard niet geselecteerd.De status van de functie wordt niet opgeslagen als het contact UIT wordt gezet.
► Snelheid lager dan 50 km/h: houd deze toets ingedrukt tot het controlelampje gaat branden om het systeem te selecteren; dit lampje gaat groen branden op het instrumentenpaneel.Het systeem wordt actief bij een snelheid lager dan 30 km/h.► Zodra de afdaling begint, kunt u het gaspedaal en het rempedaal loslaten, het systeem regelt de snelheid:
– Als de eerste of tweede versnelling is ingeschakeld, wordt de snelheid verminderd en knippert het controlelampje snel,– Als de versnellingsbak in de neutraalstand staat of het koppelingspedaal is ingetrapt, wordt de snelheid verminderd en knippert het controlelampje langzaam; in dat geval is de snelheid waarmee wordt afgedaald lager.Als u op een afdaling terwijl de auto stilstaat het gaspedaal en het rempedaal loslaat, zet het systeem de remmen vrij om de auto geleidelijk in beweging te zetten.De remlichten gaan automatisch branden wanneer het systeem in werking is.Als de snelheid hoger wordt dan 30 km/h, wordt de regeling automatisch onderbroken. Het controlelampje op het instrumentenpaneel wordt dan weer grijs, maar het groene controlelampje van de toets blijft branden.De regeling wordt automatisch hervat zodra de snelheid lager wordt dan 30 km/h en wordt voldaan aan de voorwaarden met betrekking tot de helling en het loslaten van de pedalen.
U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of rempedaal weer intrappen.
Uitschakelen
► Houd de toets ingedrukt tot het controlelampje uitgaat; het lampje op het instrumentenpaneel gaat ook uit.Als de snelheid hoger wordt dan 70 km/h, wordt het systeem automatisch uitgeschakeld; het controlelampje van de toets gaat uit.
Storing
In het geval van een storing gaat dit waarschuwingslampje groen branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met een melding.Laat het systeem nakijken door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige..
Page 115 of 352
11 5
Veiligheid
5
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels voor
De veiligheidsgordels voor zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.Dit systeem verbetert de veiligheid op de voorstoelen bij een frontale of zijdelingse aanrijding. Afhankelijk van de kracht van de aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels direct tegen het lichaam worden getrokken.De pyrotechnische gordelspanners worden geactiveerd wanneer het contact AAN staat.De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de veiligheidsgordel tegen de borst van de inzittende wordt getrokken, zodat de inzittende beter wordt beschermd.
De veiligheidsgordels voor zijn voorzien van enkelvoudige pyrotechnische gordelspanners (of dubbele aan bestuurderszijde, afhankelijk van de uitrusting) en een spankrachtbegrenzer (of progressieve spankrachtbegrenzer aan bestuurderszijde, afhankelijk van de uitrustingsopties).
Dit systeem verbetert de veiligheid op de voorstoelen bij een frontale of zijdelingse aanrijding.Afhankelijk van de kracht van de aanrijding zorgen de enkelvoudige pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels direct tegen het lichaam worden getrokken.De dubbele pyrotechnische gordelspanners werken op dezelfde manier. Er wordt echter gebruikgemaakt van twee verankeringspunten in plaats van één, voor een effectievere werking.De pyrotechnische gordelspanners worden geactiveerd wanneer het contact AAN staat.De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de veiligheidsgordel tegen de borst van de inzittende wordt getrokken, zodat de inzittende beter wordt beschermd.De progressieve spankrachtbegrenzer werkt op dezelfde manier. Er wordt echter rekening gehouden met het postuur van de bestuurder, zodat de verminderde druk van de veiligheidsgordel op de borst van de bestuurder bij een aanrijding wordt geoptimaliseerd.
Vastmaken
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.► Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken
► Druk op de rode knop op de gordelsluiting.► Houd de veiligheidsgordel tijdens het oprollen vast.
Page 116 of 352
11 6
Tweezitsbank voor
Zorg er bij auto's met een voorbank voor dat de juiste veiligheidsgordel in de juiste gordelsluiting wordt gestoken.Steek de bestuurdersgordel niet in de gordelsluiting van de middelste veiligheidsgordel en andersom.
Veiligheidsgordels achter
Elke zitplaats achter is voorzien van een veiligheidsgordel, maar zonder pyrotechnisch gordelspansysteem of spankrachtbegrenzer.Let erop dat elke veiligheidsgordel in de juiste gordelsluiting wordt gestoken.Verwissel de gordels of gordelsluitingen van de buitenste zitplaatsen niet met die van de middelste zitplaats.
Veiligheidsgordels achter
(tweede zitrij)
Buitenste zitplaatsen
Afhankelijk van de uitrusting zijn deze zitplaatsen voorzien van een enkelvoudige pyrotechnische gordelspanner en spankrachtbegrenzers.Breng de juiste veiligheidsgordel aan in de juiste gordelsluiting.Verwissel de gordels of gordelsluitingen van de buitenste zitplaatsen niet met die van de middelste zitplaats.
Middelste zitplaats
Deze veiligheidsgordel heeft geen pyrotechnische gordelspanner en spankrachtbegrenzer.
Page 117 of 352
11 7
Veiligheid
5
Omdoen
► Trek aan de riem en steek de gesp A in de linker gordelsluiting.► Steek de gesp B in de rechter gordelsluiting.► Controleer of beide gespen goed zijn vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken en opbergen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting B en vervolgens op de knop van de gordelsluiting A.► Geleid de riem bij het oprollen en beweeg gesp B en daarna gesp A naar de magneet van het bevestigingspunt in de hemelbekleding.
WARNI NG
Controleer voordat u handelingen uitvoert met de achterstoelen of de buitenste veiligheidsgordels goed zijn gespannen, om beschadiging ervan te voorkomen. De middelste veiligheidsgordel moet volledig worden opgerold.
Veiligheidsgordels achter
(derde zitrij)
Deze veiligheidsgordels zijn niet voorzien van een pyrotechnische gordelspanner of spankrachtbegrenzer.
Waarschuwingslampje(s)
veiligheidsgordel(s)
1.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel losgemaakt/niet vastgemaakt.
2.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel links voor (of veiligheidsgordel bestuurder, bij linkse besturing) losgemaakt/niet vastgemaakt.
3.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechts voor (of veiligheidsgordel bestuurder, bij rechtse besturing) losgemaakt/niet vastgemaakt.
4.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel midden voor (1e zitrij) losgemaakt/niet vastgemaakt.
5.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel links achter (2e zitrij) losgemaakt/niet vastgemaakt.
6.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel midden achter (2e zitrij) losgemaakt/niet vastgemaakt.
7.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechts achter (2e zitrij) losgemaakt/niet vastgemaakt.
Page 118 of 352
11 8
Voorin niet vastgemaakt
Als het contact AAN staat, gaan waarschuwingslampje 1 op het instrumentenpaneel (afhankelijk van de uitvoering) en het desbetreffende controlelampje (2, 3 of 4) (afhankelijk van de uitvoering) branden als de veiligheidsgordel van de bestuurder en/of de voorpassagier niet is vastgemaakt.Bij een rijsnelheid van meer dan 20 km/h gaan deze waarschuwingslampjes gedurende ongeveer twee minuten knipperen, vergezeld van een steeds luider klinkend geluidssignaal. Na twee minuten blijven deze waarschuwingslampjes branden zolang de veiligheidsgordels voor niet zijn vastgemaakt.
Achterin niet vastgemaakt
Als het contact AAN staat, gaan bij draaiende motor of bij een rijsnelheid van minder dan 20 km/h waarschuwingslampje 1 (afhankelijk van de uitvoering) en de desbetreffende controlelampjes (5 t/m 7) gedurende ongeveer 60 s branden als ten minste één van de veiligheidsgordels achterin (2e
zitrij) niet is vastgemaakt.
NOTIC E
Voor de 3e zitrij zijn er geen waarschuwingslampjes voor de veiligheidsgordels.
Losgemaakt
Als het contact AAN staat, gaan waarschuwingslampje 1 (afhankelijk van de uitvoering) en de desbetreffende controlelampjes branden als de veiligheidsgordel van de bestuurder en/of van ten minste één van de passagiers is losgemaakt.Bij een rijsnelheid van meer dan 20 km/h gaan deze waarschuwingslampjes gedurende ongeveer twee minuten knipperen, vergezeld van een geluidssignaal. Vervolgens blijven deze waarschuwingslampjes branden zolang de veiligheidsgordels niet weer worden vastgemaakt.
Advies
WARNI NG
Alvorens te gaan rijden moet de bestuurder controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt.Draag in de auto, ongeacht op welke plaats u zit, altijd de veiligheidsgordel, ook bij korte ritten.Wissel de gespen van de veiligheidsgordels onderling niet om; de gordels werken dan niet optimaal.Controleer om u ervan te verzekeren dat de gesp van de veiligheidsgordel goed vast blijft zitten of het vastmaken ervan niet wordt gehinderd door een vreemd voorwerp (bijv. een munt).
Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.Controleer na het neerklappen of verwijderen van een stoel of bank of de gordel goed is gepositioneerd en opgerold.
WARNI NG
OmdoenHet onderste deel van de gordel moet zo laag
mogelijk tegen het bekken aanliggen.Het bovenste deel moet tegen het holle gedeelte van de schouder aanliggen.Voorin moet voor het optimaal afstellen van de veiligheidsgordel de zithoogte mogelijk worden afgesteld.Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:– dient deze zo dicht mogelijk tegen het lichaam aan te worden gedragen.– moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt.– mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen.– mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen.– mag er niets aan worden gewijzigd, om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt.
Page 119 of 352
11 9
Veiligheid
5
WARNI NG
Aanbevelingen voor kinderenMaak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.Een veiligheidsgordel mag nooit door meer dan één kind worden gedragen.Laat nooit een kind op uw schoot zitten tijdens het rijden.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over kinderzitjes.
WARNI NG
OnderhoudConform de actuele veiligheidsvoorschriften moet u voor werkzaamheden aan de veiligheidsgordels altijd contact opnemen met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige, die over de knowhow en uitrusting beschikt om deze werkzaamheden correct uit te voeren.Laat de veiligheidsgordels regelmatig nakijken door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige, vooral wanneer ze tekenen van beschadiging vertonen.Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WARNI NG
In het geval van een aanrijdingDe gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, eerder dan en onafhankelijk van de airbags worden geactiveerd. Het afgaan van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.In alle gevallen gaat het waarschuwingslampje airbags branden.Laat het gordelsysteem na een aanrijding controleren en indien nodig vervangen door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Airbags
Algemene informatie
Systeem dat is ontworpen om, in geval van een ernstige aanrijding, bij te dragen aan het verbeteren van de veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen en de buitenste zitplaatsen achter. De airbags zijn een aanvulling op de veiligheidsgordels met gordelspanner.Elektronische detectoren registreren en analyseren de frontale en zijdelingse krachten in de botsingsdetectiezones:– Bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk geactiveerd en dragen ze bij aan een betere bescherming van de inzittenden; onmiddellijk na de aanrijding lopen de airbags snel leeg, zodat ze het zicht van de inzittenden niet belemmeren en de inzittenden ongehinderd kunnen uitstappen.– In het geval van een lichte aanrijding, een aanrijding van achteren of in bepaalde omstandigheden waarbij de auto over de kop slaat,
worden de airbags mogelijk niet geactiveerd; alleen de veiligheidsgordel draagt in deze situaties bij aan uw bescherming.De ernst van de aanrijding hangt af van de aard van het obstakel en de snelheid van de auto op het moment van de aanrijding.
Page 120 of 352
120
WARNI NG
De airbags werken niet wanneer het contact UIT staat.De airbags worden slechts eenmaal geactiveerd. Als zich een tweede botsing voordoet (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), wordt de airbag niet opnieuw geactiveerd.
Detectiezones voor een
aanrijding
A.Zone aanrijding voor
B.Zone aanrijding opzij
* Zie het desbetreffende hoofdstuk voor het uitschakelen van de voorpassagiersairbag.
N OTIC E
Het activeren van een airbag gaat gepaard met wat rook en een knal als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.Deze rook is niet schadelijk, maar kan irriterend zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn.De knal die bij het afgaan van een of meer airbags wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.
Airbags voor
Systeem dat de bestuurder en voorpassagier(s) beschermt bij een ernstige frontale aanrijding, om het risico op hoofd- en borstletsel te beperken.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het midden van het stuurwiel en de voorpassagiersairbag is aangebracht in het dak.
Bij de uitvoering met tweezitsbank voor is de passagier in het midden ook beschermd.
Activering
De airbags worden geactiveerd, met uitzondering van de voorpassagiersairbag als deze is uitgeschakeld*, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór A.De airbag voor wordt geactiveerd tussen de borst en het hoofd van de inzittende voorin en het stuurwiel (aan bestuurderszijde) of het dashboard (aan passagierszijde) om diens beweging naar voren op te vangen.