TOYOTA PROACE CITY VERSO 2021 Instructieboekje (in Dutch)

Page 151 of 269

151
Rijden
6
WARNI NG
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:– slecht zicht (onvoldoende verlichting van het wegdek, sneeuwval, zware regenval, dichte mist, enz.);– verblinding (koplampen van tegenliggers, laagstaande zon, reflecties op nat wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle overgangen tussen schaduw en licht, enz.);– gedeelte van de voorruit vóór de camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw, beschadigd of bedekt door een sticker;– rijstrookmarkeringen afwezig, versleten, niet zichtbaar (door sneeuw of modder) of meerdere rijstrookmarkeringen (bij werkzaamheden, enz.);– geringe afstand tot de voorligger (geen detectie van rijstrookmarkeringen);– smalle of bochtige weg, enz.
NOTIC E
Onder bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde windstoten) kan het systeem waarschuwingen geven zonder dat er sprake is van vermoeidheid bij de bestuurder.
WARNI NG
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:– rijstrookmarkeringen afwezig, versleten, niet zichtbaar (door sneeuw of modder) of meerdere rijstrookmarkeringen (bij werkzaamheden),– geringe afstand tot de voorligger (geen detectie van rijstrookmarkeringen),– smalle of bochtige weg, enz.
Parkeersensoren
Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.

Dit systeem waarschuwt met behulp van sensoren in de bumper voor obstakels in de nabijheid van de auto (bijv. voetgangers, auto's, bomen, muren, enz.) die binnen het detectiebereik vallen.
Parkeersensoren achter
Het systeem treedt in werking zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.Het systeem wordt uitgeschakeld als vanuit de achteruitversnelling een andere versnelling of de neutraalstand wordt geselecteerd.
Geluidssignalen

Het systeem signaleert de aanwezigheid van obstakels binnen de detectiezones van de sensoren en de baan van de auto die bepaald wordt aan de hand van de draairichting van het stuurwiel.

Afhankelijk van de uitvoering worden in het getoonde voorbeeld alleen de obstakels in het

Page 152 of 269

152
gearceerde gedeelte gesignaleerd door middel van geluidssignalen.De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan 30 centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde het obstakel zich bevindt.
NOTIC E
Afstellen van het geluidssignaalBij uitvoeringen met TOYOTA Connect Radio of TOYOTA Connect Nav wordt door het drukken op deze toets het venster voor de afstelling van het volume van het geluidssignaal geopend.
Grafische weergave

Ter aanvulling op het geluidssignaal wordt met
segmenten op het scherm de afstand aangegeven
tussen het obstakel en de auto (wit: obstakels veraf, oranje: obstakels dichtbij, rood: obstakels zeer dichtbij). Hierbij wordt geen rekening gehouden met de rijrichting van de auto.Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het symbool “Gevaar” op het scherm.
Parkeersensoren voor
De parkeersensoren voor, die een aanvulling vormen op de parkeersensoren achter, worden geactiveerd als voor de auto een obstakel wordt gesignaleerd bij een snelheid van maximaal 10 km/h.De werking van de parkeersensoren voor wordt onderbroken als de auto langer dan drie seconden stilstaat met ingeschakelde vooruitversnelling, als er geen obstakel meer wordt gesignaleerd of als de snelheid van de auto hoger wordt dan 10 km/h.
NOTIC E
Het geluid dat uit de luidspreker komt (voor of achter), geeft de plaats van het obstakel ten opzichte van de auto (voor of achter) aan, waarbij het obstakel zich in de baan van de auto moet bevinden.
Parkeersensoren opzij

Met behulp van vier extra sensoren die zich aan de zijkanten van de voor- en achterbumper bevinden, registreert het systeem de positie van vaste obstakels tijdens het manoeuvreren en signaleert deze wanneer ze zich aan de zijkanten van de auto bevinden.
WARNI NG
Alleen vaste obstakels worden correct gesignaleerd. Bewegende obstakels die aan het begin van de manoeuvre worden gesignaleerd, worden mogelijk per ongeluk gesignaleerd, terwijl bewegende obstakels die aan de zijkant van de auto verschijnen en die niet eerder zijn geregistreerd, niet worden gesignaleerd.
WARNI NG
De tijdens het manoeuvreren opgeslagen objecten worden uit het geheugen gewist na het UIT zetten van het contact.

Page 153 of 269

153
Rijden
6
Uitschakelen/inschakelen
Zonder audiosysteem


► U kunt het systeem uit- of inschakelen door op deze toets te drukken.Het controlelampje brandt als het systeem is uitgeschakeld.
Met audiosysteem of touchscreen
De functie kan worden in- en uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.De status van de functie wordt opgeslagen in het geheugen als het contact UIT wordt gezet.

NOTIC E
De parkeersensoren achter worden automatisch uitgeschakeld wanneer een aanhangwagen of fietsendrager wordt aangekoppeld aan een trekhaak die conform de voorschriften van de fabrikant is gemonteerd.In dat geval wordt de omtrek van een aanhangwagen weergeven aan de achterzijde van het beeld van de auto.
De parkeersensoren zijn uitgeschakeld als de functie Park Assist bezig is de grootte van een beschikbare parkeerplaats te meten.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de Park Assist.
Beperkingen van het systeem
Als de bagageruimte zwaar is beladen, gaat de auto mogelijk wat hellen, wat de afstandsmetingen negatief kan beïnvloeden.
Storing
Als er een storing optreedt bij het inschakelen van de achteruitversnelling, gaat op het instrumentenpaneel dit waarschuwingslampje branden, in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal (kort piepsignaal).Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
Top Rear Vision
Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.

Wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld bij draaiende motor geeft dit systeem beelden van de directe omgeving van de auto weer op het touchscreen met behulp van een camera aan de achterzijde van de auto.


Het scherm wordt in twee vensters opgedeeld, met een beeld van de omgeving zoals die door de

Page 154 of 269

154
camera('s) wordt geregistreerd en een beeld van bovenaf van de auto en zijn directe omgeving.De informatie van de parkeersensoren wordt ook weergegeven op het beeld van bovenaf van de auto.De beelden van de camera('s) kunnen op verschillende manieren worden weergegeven:– Standaardweergave.– 180°-weergave.– Ingezoomde weergave.Standaard is de modus AUTO geactiveerd.In deze modus kiest het systeem de optimale weergave (standaard of ingezoomd).U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst moment de weergave wijzigen.De status van de functie wordt niet opgeslagen als het contact UIT wordt gezet.
Werkingsprincipe

Dit systeem registreert tijdens het manoeuvreren bij
lage snelheid met de camera aan de achterzijde de omgeving van de auto.
Vanaf de bovenkant van uw auto wordt er, in realtime en terwijl de manoeuvre wordt uitgevoerd, een beeld van de directe omgeving gereconstrueerd (weergegeven tussen de haakjes).Deze weergave maakt het recht inparkeren gemakkelijker en biedt de mogelijkheid obstakels in de omgeving van de auto te zien. Dit beeld verdwijnt automatisch als de auto langere tijd stilstaat.
Beeld van de achterzijde van
de auto

Schakel om de camera op de achterklep te activeren de achteruitversnelling in en houd de rijsnelheid lager dan 10 km/h.Het systeem wordt uitgeschakeld:– Automatisch, vanaf een snelheid van ongeveer 10 km/h.– Automatisch, als de achterklep wordt geopend.
– Als de transmissie uit de achteruitversnelling wordt gehaald (het beeld wordt dan nog 7 seconden weergegeven).– Als op de witte pijl in de linkerbovenhoek van het touchscreen wordt gedrukt.
AUTO-modus

Deze modus is standaard geactiveerd.Wanneer een obstakel zich bevindt ter hoogte van de rode lijn (minder dan 30 cm van de auto), wordt dankzij de sensoren in de achterbumper automatisch overgeschakeld van de weergave van
de omgeving achter de auto (standaard) naar de weergave van het beeld van bovenaf (ingezoomd) van de auto.

Page 155 of 269

155
Rijden
6
Standaardweergave

Het gebied achter de auto wordt weergegeven op het scherm.De blauwe lijnen 1 geven de breedte van de auto weer met uitgeklapte spiegels. Ze verplaatsen zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf de achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4 een afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave

De camera registreert de omgeving tijdens het manoeuvreren om een samengesteld beeld van bovenaf van de achterzijde van de auto en van zijn nabije omgeving te creëren zodat de obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO of door deze te selecteren in het menu voor het veranderen van de weergave.
NOTIC E
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.Het is belangrijk om tijdens het manoeuvreren de zijkanten van de auto in de gaten te houden met behulp van de buitenspiegels.Daarnaast geven de parkeersensoren achter
informatie over de omgeving van de auto.
180°-weergave

Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplek verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen, voetgangers en fietsers zien aankomen.Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de gehele manoeuvre te gebruiken.De weergave heeft drie zones: links A, centraal B en rechts C.Deze weergave is alleen beschikbaar via het menu voor het veranderen van de weergave.

Page 156 of 269

156
Park Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.Dit systeem biedt actieve parkeerhulp bij uitvoeringen met handgeschakelde transmissie: het detecteert een parkeerplek en stuurt vervolgens in de desbetreffende richting om op deze plek te parkeren terwijl de bestuurder de rijrichting controleert, schakelt, accelereert en remt.Om de bestuurder te ondersteunen bij het controleren van de correcte parkeermanoeuvres, schakelt het systeem automatisch het display van de Top Rear Vision en de parkeersensoren in.Het systeem voert metingen uit van beschikbare parkeerplekken en berekent de afstand tot de obstakels met behulp van in de voor- en achterbumper van de auto ingebouwde ultrasoonsensoren.

Het systeem biedt ondersteuning bij de volgende manoeuvres:
A.Fileparkeren
B.Uitrijden van een parkeerplek na het fileparkeren
C.Haaks op de rijbaan inparkeren
Werking
► Verminder de snelheid van uw auto tot 30 km/h of lager als u een parkeerplek nadert.
Inschakelen van de functie
Deze functie kan worden ingeschakeld via het configuratiemenu van de auto.
WARNI NG
Als de functie is ingeschakeld, is de dodehoekbewaking niet actief.
NOTIC E
Tot het starten van de inrijdmanoeuvre of het verlaten van de parkeerplek kunt u op elk gewenst moment op de pijl in de linkerbovenhoek van de weergegeven pagina drukken om de functie uit te schakelen.
Type manoeuvre selecteren

Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre op het touchscreen getoond: nadat het contact AAN is gezet is dit standaard de pagina “Inrijden”, anders de pagina “Uitrijden”.► Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre om het zoeken naar een parkeerplek in te schakelen.De geselecteerde manoeuvre kan op elk gewenst moment gewijzigd worden, ook wanneer er naar een beschikbare parkeerplek wordt gezocht.
Ter bevestiging van de selectie gaat dit lampje branden.
Zoeken naar een parkeerplek
► Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van 0,50 tot 1,50 m tussen de geparkeerde auto's en uw auto aanhoudt en rijd hierbij niet harder dan 30 km/h tot het systeem een beschikbare parkeerplek vindt.

Page 157 of 269

157
Rijden
6
Het zoeken naar een parkeerplek wordt onderbroken bij een hogere snelheid. De functie wordt automatisch uitgeschakeld vanaf een rijsnelheid van 50 km/h.
NOTIC E
Voor “fileparkeren” moet de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw auto plus 0,60 m.
Voor “haaks inparkeren” moet de breedte van de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de breedte van uw auto plus 0,70 m.
NOTIC E
Als de functie Parking Assist via het menu Auto/Rijden van het touchscreen uitgeschakeld is, wordt deze automatisch ingeschakeld zodra het systeem geactiveerd wordt.


Wanneer het systeem een beschikbare parkeerplek vindt, wordt er “OK” op de parkeerweergave getoond in combinatie met een geluidssignaal.
Voorbereiden op de manoeuvre
► Rijd heel langzaam tot het verzoek wordt weergegeven om de auto tot stilstand te brengen: “Stop de auto”, vergezeld van het “STOP”- teken in combinatie met een geluidssignaalAls de auto is gestopt, verschijnt een instructiepagina op het scherm.► Volg de instructies om de manoeuvre voor te bereiden. De start van de manoeuvre wordt aangeduid door de weergave van deze pagina, met de melding “Manoeuvre wordt uitgevoerd” in combinatie met een geluidssignaal. Achteruitrijden wordt aangegeven door de volgende melding: “Laat het stuurwiel los en rijd achteruit”.Top Rear Vision en Parking Assist worden automatisch ingeschakeld, zodat u de directe omgeving van de auto tijdens de manoeuvre in de
gaten kunt houden.
Tijdens het manoeuvreren
Het systeem neemt de besturing van de auto over. Het geeft instructies over de rijrichting bij het starten van het in- of uitrijden van een parkeervak (bij fileparkeren) of over alle uit te voeren manoeuvres bij het haaks op de rijbaan inparkeren.Deze instructies worden weergegeven als een
symbool in combinatie met een melding:
“Rijd achteruit”.
“Rijd vooruit”.De status van de manoeuvre wordt aangegeven door deze symbolen:Manoeuvre wordt uitgevoerd (groen).
Manoeuvre geannuleerd of beëindigd (rood) (de pijlen geven aan dat de bestuurder de controle over de auto moet terugnemen).De snelheidslimiet die u tijdens de manoeuvres moet aanhouden, wordt door deze symbolen aangegeven:
77 km/h bij het inrijden van een parkeerplek.
55 km/h bij het verlaten van een parkeerplek.
WARNI NG
Tijdens een manoeuvre draait het stuurwiel snel rond: houd daarom het stuurwiel niet tegen en steek niet uw handen tussen de spaken van het stuurwiel. Let op voorwerpen die het draaien van het stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding, sjaal, das, enz.). Kans op letsel!De bestuurder moet zelf altijd het verkeer in de gaten blijven houden, met name tegemoetkomend verkeer.De bestuurder moet zich ervan verzekeren dat er geen objecten of personen zijn die de manoeuvre kunnen hinderen.

Page 158 of 269

158
NOTIC E
De op het touchscreen weergegeven beelden van de camera('s) kunnen door het terrein worden vervormd.Bij schaduw, fel zonlicht of onvoldoende licht kan het beeld donkerder en minder contrastrijk zijn.
De manoeuvre kan op ieder gewenst moment definitief worden onderbroken, hetzij door de bestuurder zelf of automatisch door het systeem.Onderbreking door de bestuurder:– de controle over de auto terugnemen.– de richtingaanwijzers activeren aan de tegenovergestelde zijde van die van de manoeuvre.– losmaken van de veiligheidsgordel van de bestuurder.– UIT zetten van het contact.Onderbreking door het systeem:– bij overschrijding van de snelheidslimiet: 7 km/h tijdens inparkeren en 5 km/h bij het verlaten van de parkeerruimte.
– activering van de antispinregeling op een glad wegdek.– openen van een portier of de achterklep.– afslaan van de motor.– storing in het systeem.– na 10 manoeuvres om in te parkeren of een parkeervak te verlaten (fileparkeren) of na 7 manoeuvres om in te parkeren (haaks op de rijbaan inparkeren).
Het onderbreken van de manoeuvre schakelt automatisch de functie uit.Het symbool van de manoeuvre wordt in het rood weergegeven in combinatie met de melding “Manoeuvre geannuleerd” op het touchscreen.Een melding verzoekt de bestuurder om de controle over de auto terug te nemen.De functie wordt na een paar seconden uitgeschakeld; dit lampje gaat uit en de functie keert terug naar de beginweergave.
Einde van de inparkeer- of
uitparkeermanoeuvre
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.Het symbool van de manoeuvre wordt in het rood weergegeven in combinatie met de melding “Manoeuvre voltooid” op het touchscreen.De uitschakeling van de functie wordt bevestigd door het doven van dit lampje in combinatie met een geluidssignaal.Bij het inrijden van een parkeerplek is het mogelijk dat de bestuurder de manoeuvre zelf moet voltooien.
Beperkingen van het systeem
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplek voorstellen (parkeerverbod, plaats waar werkzaamheden aan het wegdek worden uitgevoerd, plaats naast een greppel, enz.).– Het systeem kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar vermeldt deze niet vanwege een vast obstakel aan de tegenoverliggende zijde van de manoeuvre; de auto kan geen traject voor het parkeren volgen.– Het systeem kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar de manoeuvre niet uitvoeren omdat de weg te smal is.– Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van parkeermanoeuvres bij scherpe bochten.– Het systeem detecteert geen parkeerplekken die veel groter zijn dan de auto zelf of die begrensd worden door obstakels die te laag (trottoirbanden, drempels, enz.) of te dun (bomen, palen, draadhekken, enz.) zijn.– Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer
gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het detectiebereik van de sensoren bevinden.– Bepaalde materialen (stoffen) kunnen geluidsgolven absorberen: hierdoor worden voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.– Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde van de auto kan de sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet altijd door het systeem wordt vastgesteld: de afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect zijn.

Page 159 of 269

159
Rijden
6
– Als de bagageruimte zwaar is beladen, gaat de auto mogelijk wat hellen, wat de afstandsmetingen negatief kan beïnvloeden.De sensoren en camera('s) van de auto kunnen negatief worden beïnvloed door:– opeenhoping van sneeuw of afgevallen bladeren op het wegdek,– slechte weersomstandigheden (zware regenval, dichte mist, sneeuwval),– geluidsverstoringen door lawaai van voertuigen en machines (vrachtwagens, drilboren, enz.).
WARNI NG
Gebruik de functie niet onder de volgende omgevingsomstandigheden:– Langs een zachte berm (greppel enz.), een kade of de rand van een afgrond.– Bij een glad wegdek (ijzel enz.).
WARNI NG
Gebruik het systeem niet in de volgende
situaties:– Bij een te lage bandenspanning.– Als een van de bumpers is beschadigd.– Als een van de camera's is beschadigd.
W ARNI NG
Gebruik de functie evenmin in de volgende situaties:– Wanneer voorwerpen worden vervoerd die langer zijn dan de auto (ladder op de dakdragers, fietsendrager op de achterklep, enz.).– Indien een niet-goedgekeurde trekhaak gemonteerd is.– Als sneeuwkettingen zijn gemonteerd.– Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.– Als de auto is voorzien van andere wielen dan de oorspronkelijke.– Bij wijzigingen aan één of beide bumpers (aanvullende bescherming).– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten het TOYOTA-dealernetwerk.– Bij gebruik van sensoren die niet voor uw auto zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is ingeschakeld, knippert dit lampje tijdelijk en klinkt er een geluidssignaal om een storing in het systeem aan te geven.Als de storing optreedt tijdens het gebruik van het systeem, gaat het lampje uit.Als de storing in de parkeersensoren, die door het branden van dit lampje wordt aangegeven, tijdens het gebruik van het systeem optreedt, wordt de functie uitgeschakeld.Laat in het geval van een storing het systeem controleren door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.In het geval van een storing in de stuurbekrachtiging wordt u gewaarschuwd door het branden van dit lampje op het instrumentenpaneel, in combinatie met de weergave van een waarschuwingsmelding.Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 160 of 269

160
Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 en die is gemengd met resp. maximaal 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen EN590, EN16734 en EN16709 en die is gemengd met methylestervetzuren in percentages van resp. maximaal 7%, 10%, 20% en 30%. Als de brandstof B20 of B30 wordt gebruikt, ook al is het slechts incidenteel, moeten de bijzondere onderhoudsvoorschriften (voor “zware rijomstandigheden”) worden nageleefd.
Paraffinehoudende dieselbrandstof die voldoet aan de norm EN15940.
WARNI NG
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie, enz.) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofsysteem).
NOTIC E
Alleen het gebruik van brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001 (benzine) of B715000 (diesel) is toegestaan.
Diesel bij lage temperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan paraffine in zomerdiesel vlokvorming en storingen in de motor veroorzaken. Bij deze temperaturen is het raadzaam winterdiesel te tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te houden.Bij temperaturen beneden -15°C is het beter om de auto binnen te parkeren (verwarmde garage) om problemen bij het starten te voorkomen.
Rijden in het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor beschadigen.In bepaalde landen kan het nodig zijn een specifieke brandstofsoort te gebruiken (specifiek octaangetal, specifieke commerciële
benaming, enz.) om de goede werking van de motor te garanderen.Neem voor meer informatie contact op met uw dealer.
Tanken
Inhoud brandstoftank: ongeveer 61 liter (benzine) of 50 liter (diesel).Reservehoeveelheid: ongeveer 6 liter.
Laag brandstofniveau
/2
1 1Wanneer het minimumbrandstofniveau is bereikt, wordt u gewaarschuwd door het branden van dit lampje op het instrumentenpaneel, in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal. Als het lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank.Telkens wanneer u het contact aanzet, gaat het lampje branden, verschijnt de melding en klinkt het geluidssignaal, totdat er voldoende brandstof wordt getankt. Tijdens het rijden worden de melding en het geluidssignaal met toenemende frequentie herhaald naarmate het brandstofniveau daalt tot 0.Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over als de brandstof opraakt (diesel).
W
ARNI NG
Stop & StartTank nooit als de motor in de STOP-stand staat. Zet in dat geval altijd het contact UIT.

Page:   < prev 1-10 ... 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 ... 270 next >