YAMAHA MAJESTY 400 2008 Instructieboekje (in Dutch)

Page 11 of 94


VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-4
1
op het volgende als u de scooter gaat
parkeren:

De motor en het uitlaatsysteem kun-
nen heet zijn, dus parkeer de scoo-
ter op een plek waar voetgangers of
kinderen hiervan geen hinder heb-
ben.

Parkeer de scooter niet op een hel-
ling of op een zachte ondergrond,
om omvallen te voorkomen.

Parkeer de scooter niet nabij een
brandend toestel (bijv. een petro-
leumkachel) of bij open vuur, hij zou
zo vlam kunnen vatten.

Roep onmiddellijk medische hulp in
als u benzine heeft ingeslikt, veel ben-
zinedamp heeft ingeademd of benzine
in uw ogen is terechtgekomen. Morst u
benzine op uw huid of kleding, spoel
de bewuste plek dan direct met zeep-
water en trek andere kleding aan.
DAU10371
Andere aandachtspunten voor
veilig motorrijden

Geef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.

Op een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard rem-
men, de scooter zou kunnen slippen.
Bedien de remmen rustig wanneer u
op een nat wegdek wilt stoppen.

Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek lang-
zaam op nadat u de bocht hebt geno-
men.

Wees voorzichtig bij het passeren van
geparkeerde auto’s. Een bestuurder
merkt u mogelijk niet op en kan het
portier openslaan in uw rijrichting.

Spoorwegovergangen, tramrails, ijze-
ren platen gebruikt in de wegenbouw
en putdeksels worden in natte toe-
stand zeer glad. Minder snelheid en
passeer ze voorzichtig. Houd de scoo-
ter recht, anders kan hij gaan schui-
ven.

De remvoeringen kunnen nat worden
bij het wassen van de scooter. Contro-
leer de remmen na het wassen van de
scooter, voordat u gaat rijden.

Draag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopendbij de enkel/omslag, om flapperen te
voorkomen), en een felgekleurd jack.

Vervoer op uw scooter niet te veel ba-
gage. Een overbeladen scooter is on-
stabiel.

Page 12 of 94


2-1
1
2
3
4
5
6
7
8
9

BESCHRIJVING
DAU10410
Aanzicht linkerzijde
10 1
2
3
5
67
8
4
11
9

1. Koplamp (pagina 6-34)
2. Tankdop (pagina 3-12)
3. Achterste opbergcompartiment (pagina 3-16)
4. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-19)
5. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
6. Zekeringen (pagina 6-32)
7. Accu (pagina 6-31)
8. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-18)9. Luchtfilterelement (links) (pagina 6-19)
10. Oliefilterelement (pagina 6-13)
11. Zijstandaard (pagina 3-18, 6-29)

Page 13 of 94


BESCHRIJVING
2-2
2
3
4
5
6
7
8
9

DAU10420
Aanzicht rechterzijde
5 123
4
7
6
8

1. Handgreep (pagina 5-2)
2. Duozadel (pagina 3-14)
3. Bestuurderszadel (pagina 3-14)
4. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-17)
5. Radiator
6. Middenbok (pagina 6-29)
7. Luchtfilterelement (rechts) (pagina 6-19)
8. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-18)

Page 14 of 94


BESCHRIJVING
2-3
1
2
3
4
5
6
7
8
9

DAU10430
Bedieningen en instrumenten
1345678
9 10 11 12
2

1. Achterremhendel (pagina 3-10)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-9)
3. Achterremblokkeerhendel (pagina 3-11)
4. Snelheidsmeter (pagina 3-4)
5. Multifunctioneel display (pagina 3-5)
6. Toerenteller (pagina 3-4)
7. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-9)
8. Voorremhendel (pagina 3-10)9. Gasgreep (pagina 6-21)
10. Voorste opbergcompartiment B (pagina 3-16)
11. Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
12. Voorste opbergcompartiment A (pagina 3-16)

Page 15 of 94


3-1
2
34
5
6
7
8
9

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10974
Startblokkeersysteem
Dit voertuig is voorzien van een startblok-
keersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de stan-
daardsleutels te wijzigen. Het systeem be-
staat uit de volgende onderdelen:

een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)

twee standaardsleutels (met een zwart
bovendeel) die opnieuw kunnen wor-
den gecodeerd

een transponder (die is geïntegreerd
in de codeersleutel)

een startblokkeereenheid

een ECU (elektronische regeleenheid)

een controlelampje van het startblok-
keersysteem (Zie pagina 3-3.)De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voertuig
daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten
coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rij-
den. Deze sleutel dient uitsluitend te wor-
den gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rij-
den.
LET OP:

DCA11821

ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT
CONTACT OP MET UW DEALER
ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als
de codeersleutel verloren is, kun-
nen de standaardsleutels niet op-
nieuw gecodeerd worden. U kunt
het voertuig dan nog steeds starten
met de standaardsleutels, maar als
ze opnieuw gecodeerd moeten wor-
den (d.w.z. als er een nieuwe stan-
daardsleutel is gemaakt of als alle
sleutels verloren zijn), dient het ge-
hele startblokkeersysteem vervan-
gen te worden. Daarom wordt u
sterk aangeraden een van de stan-daardsleutels te gebruiken en de
codeersleutel op een veilige plek te
bewaren.

Dompel de sleutels nooit in water.

Stel de sleutels nooit bloot aan ex-
treem hoge temperaturen.

Leg de sleutels nooit vlakbij magne-
tische voorwerpen (zoals bijvoor-
beeld speakers enz.).

Plaats nooit voorwerpen die elektri-
sche signalen uitzenden vlakbij de
sleutels.

Plaats nooit zware voorwerpen op
de sleutels.

U mag de sleutels nooit slijpen of
de vorm ervan wijzigen.

U mag het plastic gedeelte van de
sleutels nooit demonteren.

Hang nooit twee sleutels van een
startblokkeersysteem aan dezelfde
sleutelring.

Bewaar de standaardsleutels en
ook de sleutels van andere start-
blokkeersystemen altijd op een an-
dere plek dan de codeersleutel van
het voertuig.

Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen altijd uit de buurt van
het contactslot, want anders kun-
nen ze signaalstoring veroorzaken.
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)

Page 16 of 94


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-2
1
2
3
4
5
6
7
8
9

DAU10471
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het ont-
stekingssysteem en de verlichtingssyste-
men bediend en wordt het stuur
vergrendeld.
OPMERKING:

Gebruik de standaardsleutel (zwart boven-
deel) voor het normale gebruik van het
voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bo-
vendeel) op een veilige plaats om verlies te
voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend
voor het opnieuw coderen van de stan-
daardsleutels.
DAU34121
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht, de kentekenverlichting en deparkeerlichten gaan branden en de motor
kan worden gestart. De sleutel kan niet wor-
den uitgenomen.
OPMERKING:

De koplampen gaan automatisch branden
wanneer de motor wordt gestart en blijven
aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt ge-
draaid of de zijstandaard omlaag wordt be-
wogen.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10680
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en
draai hem dan naar de “LOCK”-stand.
Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelenDruk de sleutel in en draai hem dan naar“OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt ge-
houden.
WAARSCHUWING

DWA10060
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF”
of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt;
elektrische systemen worden dan afge-
schakeld en mogelijk zult u zo de macht
over het stuur verliezen of een ongeval
veroorzaken. Zorg altijd dat de machine
stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF”
of naar “LOCK” draait.
DAU10941
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht,
de kentekenverlichting en het parkeerlicht
branden. De alarmverlichting en richtin-
gaanwijzers kunnen worden ingeschakeld,
maar alle andere elektrische systemen zijn
uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleu-
tel naar “ ” te kunnen draaien.
LET OP:

DCA11020
Gebruik de parkeerstand niet gedurende
langere tijd, anders kan de accu ontla-
den raken.

Page 17 of 94


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-3
2
34
5
6
7
8
9

DAU11003
Controle- en
waarschuwingslampjes
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers
“” en “”
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwij-
zers naar de linker- of rechterstand is ge-
drukt.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11480
Waarschuwingslampje motorstoring
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer een elektrisch circuit dat de motor-
werking controleert defect is. Vraag in dat
geval een Yamaha dealer het zelfdiagnose-
systeem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Als het waarschu-
wingslampje niet een paar seconden lang
oplicht en dan dooft, vraag dan een
Yamaha dealer om het elektrisch circuit te
testen.
DAU11551
ABS-waarschuwingslampje “” (voor
modellen met ABS)
LET OP:

DCA10830
Als het ABS-waarschuwingslampje tij-
dens het rijden gaat branden of knippert,
is het ABS-systeem mogelijk defect.
Vraag in dat geval een Yamaha dealer
het elektrisch circuit te testen.
Zie pagina 3-11 voor uitleg over de werking
van het ABS-systeem.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de nood-
stopschakelaar op “ ” te zetten en de
sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan. Als het
waarschuwingslampje niet oplicht of blijft
branden, vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te controleren.
WAARSCHUWING

DWA11350
Als het ABS-waarschuwingslampje tij-
dens het rijden brandt of knippert, wordt
alleen het conventionele remsysteem
gebruikt. Wees dan voorzichtig en zorg
dat de wielen tijdens plotseling remmen
niet blokkeren.
OPMERKING:

Het ABS-waarschuwingslampje kan gaan
branden als de startknop wordt ingedrukt en
als gas wordt gegeven terwijl de scooter op
de middenbok staat. Er is dan echter geen
sprake van een storing.
DAU38620
Controlelampje startblokkering
Het elektrisch circuit voor het controlelamp-
1. Controlelampjes richtingaanwijzers
“ ” en “ ”
2. Controlelampje grootlicht “ ”
3. Controlelampje startblokkering
4. Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
5. ABS-waarschuwingslampje “ ” (voor
modellen met ABS)
123
4
5
ABS
ABS

Page 18 of 94


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-4
1
2
3
4
5
6
7
8
9

je controleert u door de sleutel naar “ON” te
draaien.
Als het controlelampje niet een paar secon-
den lang oplicht en dan dooft, vraag dan
een Yamaha dealer om het elektrisch circuit
te testen.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het start-
blokkeersysteem is ingeschakeld. Het con-
trolelampje stopt na 24 uur met knipperen,
maar het startblokkeersysteem blijft inge-
schakeld.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdia-
gnosesysteem voor het startblokkeersys-
teem. (Zie pagina 3-5 voor uitleg over de
werking van het zelfdiagnosesysteem.)
DAU11601
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter toont de actuele rijsnel-
heid.
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, slaat de naald van de snelheidsme-
ter eenmaal helemaal uit tot aan de hoogste
snelheid en keert daarna weer terug naar
nul om het elektrische circuit te testen.
DAU11872
Toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de mo-
torrijder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de naald van de toerenteller eenmaal
helemaal uit tot aan het hoogste aantal toe-
ren per minuut en keert daarna weer terug
naar nul tpm om het elektrische circuit te
testen.
LET OP:

DCA10031
Laat de motor niet draaien terwijl de toe-
renteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 8250 tpm en hoger
1. Snelheidsmeter
1

1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
12

Page 19 of 94


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-5
2
34
5
6
7
8
9

DAU34136
Multifunctioneel display
WAARSCHUWING

DWA12311
Zorg dat de machine stilstaat, voordat u
wijzigingen in de instellingen van het
multifunctionele display gaat aanbren-
gen.
Het multifunctionele display toont de vol-
gende voorzieningen:

een brandstofniveaumeter

een temperatuurmeter koelvloeistof

een kilometerteller (die de totale afge-
legde afstand toont)

twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het
laatst werden teruggesteld op nul)

een ritteller voor brandstofreserve (die
de afgelegde afstand weergeeft vanaf
het moment dat het onderste segment
van de brandstofniveaumeter en dewaarschuwingsindicator brandstofni-
veau gaan knipperen)

een voorziening voor zelfdiagnose

een klok

een omgevingstemperatuurweergave

een indicator olieverversing

een indicator V-snaarvervanging
OPMERKING:


Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de toetsen “SE-
LECT” en “RESET” gebruikt.

Als de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, verschijnen alle segmenten
een voor een op het multifunctionele
display en verdwijnen dan weer om
het elektrisch circuit te testen.
Kilometerteller- en rittellermodus
Door indrukken van de toets “SELECT” wis-
selt de weergave tussen de kilometerteller-
modus “ODO” en de rittellermodi “TRIP”, in
de onderstaande volgorde:
ODO

TRIP (boven)

TRIP (onder)

ODO
Als er ongeveer 2.8 L (0.74 US gal) (0.62
Imp.gal) brandstof in de tank over is, begin-
nen het onderste segment van de brand-
stofniveaumeter en de
waarschuwingsindicator brandstofniveau te
knipperen. De displayweergave wisselt au-

1. Klok/omgevingstemperatuurdisplay
2. Temperatuurmeter koelvloeistof
3. Brandstofniveaumeter
4. Kilometerteller/rittellers
5. “SELECT”-toets
6. “RESET”-toets
1
2
3
4
5
6

1. Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
2. Waarschuwingsindicator brandstofniveau
“”
3. Waarschuwingsindicator
koelvloeistoftemperatuur “”
4. Indicator olieverversing “OIL”
123
4

Page 20 of 94


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-6
1
2
3
4
5
6
7
8
9

tomatisch naar de brandstofreserve-ritteller
“TRIP F”, waarop de afgelegde afstand van-
af dat punt wordt aangegeven. In dat geval
wordt door het indrukken van de toets “SE-
LECT” in de onderstaande volgorde gewis-
seld tussen de diverse weergaven van
rittellers en kilometerteller:
TRIP F

TRIP (boven)

TRIP (onder)

ODO

TRIP F
Om een ritteller op nul terug te stellen, se-
lecteert u deze door de toets “SELECT” in-
gedrukt te houden totdat “TRIP” of “TRIP F”
begint te knipperen (“TRIP” of “TRIP F”
knippert slechts vijf seconden). Terwijl
“TRIP” of “TRIP F” knippert, houdt u de
toets “RESET” minstens één seconde lang
ingedrukt. Wanneer u de brandstofreser-
ve-ritteller niet zelf met de hand op nul te-
rugstelt, wordt deze automatischteruggesteld zodra na het tanken 5 km (3
mi) is gereden en verschijnt de vorige weer-
gavemodus weer.
OPMERKING:

Het display kan niet worden teruggesteld
naar “TRIP F” nadat de toets “RESET” is in-
gedrukt.
Brandstofniveaumeter
Als de contactsleutel op “ON” staat, geeft
de brandstofniveaumeter de hoeveelheid
brandstof in de brandstoftank aan. De dis-
playsegmenten van de brandstofniveaume-
ter verdwijnen richting “E” (leeg) naarmate
het brandstofniveau verder daalt. Wanneer
het brandstofniveau het onderste segment
vlakbij “E” bereikt, gaan de waarschu-
wingsindicator brandstofniveau en het on-
derste segment knipperen. Vul zo snel
mogelijk brandstof bij.
Temperatuurmeter koelvloeistof
Met de contactsleutel in de stand “ON” geeft
de temperatuurmeter koelvloeistof de tem-
peratuur van de koelvloeistof aan. De koel-
vloeistoftemperatuur is afhankelijk van de
weersomstandigheden en de motorbelas-
ting. Als het bovenste segment en de waar-
schuwingsindicator voor
koelvloeistoftemperatuur knipperen, stopde machine dan en laat de motor afkoelen.
(Zie pagina 6-39.)
LET OP:

DCA10020
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
Indicator olieverversing “OIL”
Deze indicator knippert zodra de eerste
1000 km (600 mi) zijn afgelegd en na 5000
km (3000 mi). Vervolgens gaat de indicator
om de 5000 km (3000 mi) knipperen, om zo
aan te geven dat het tijd is om de motorolie
te verversen.
Nadat de motorolie is ververst moet de indi-
cator olieverversing worden teruggesteld.
(Zie pagina 6-13.)
Als de motorolie werd ververst voordat de
indicator olieverversing brandde (dus voor-
dat de intervalperiode voor olieverversing
1. Ritteller brandstofreserve
1

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 ... 100 next >