YAMAHA MAJESTY S 125 2015 Instructieboekje (in Dutch)
Page 11 of 84
1-4
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
van uw machine wijzigen kan het risico op
ernstig letsel of overlijden van uzelf of ande-
ren vergroten. U bent verantwoordelijk voor
letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de
machine.
Volg bij de montage van accessoires de on-
derstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in-
vloed hebben op de prestaties van uw
scooter. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken
om te waarborgen dat het de grond-
speling of de hellinghoek op geen en-
kele manier vermindert, de veerweg,
de stuuruitslag of de bediening niet be-
perkt en geen lampen of reflectors af-
dekt.
Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemon-
teerd zullen mogelijk instabiliteit ver-
oorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aerody-
namische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de scooter. De scooter kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind insta-
biel worden. Zulke accessoires kun-
nen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de be-
wegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke ac-
cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek-
trische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de scooter
te boven gaan, kan zich een gevaarlij-
ke elektrische storing voordoen waar-
door de verlichting of de motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw scooter
werden geleverd zijn ontworpen om de mo-
gelijkheden van de machine te ondersteu-
nen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. An-
dere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-18 voor bandenspecificaties en meer informa-
tie over het vervangen van uw banden.
De scooter vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
scooter in een ander voertuig wilt vervoe-
ren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de scooter.
Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om be-
weging te voorkomen.
Zet de scooter vast met spanbanden
of andere geschikte banden aan stevi-
ge delen van de scooter, zoals het
frame of de bovenste voorvorkklem
(en niet aan, bijvoorbeeld, het stuur,
de richtingaanwijzers of onderdelen
die kunnen afbreken). Kies de plaats
voor de spanbanden zorgvuldig om te
voorkomen dat deze tijdens het trans-
port schuurplekken op de lak veroor-
zaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de scooter tijdens het transport
niet overmatig kan stuiteren.
Page 12 of 84
1-5
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1
DAU57600
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden
Geef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.
Op een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard rem-
men, de scooter zou kunnen slippen.
Bedien de remmen rustig wanneer u
op een nat wegdek wilt stoppen.
Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek lang-
zaam op nadat u de bocht hebt geno-
men.
Wees voorzichtig bij het passeren van
geparkeerde auto’s. Een bestuurder
merkt u mogelijk niet op en kan het
portier openslaan in uw rijrichting.
Spoorwegovergangen, tramrails, ijze-
ren platen gebruikt in de wegenbouw
en putdeksels worden in natte toe-
stand zeer glad. Minder snelheid en
passeer ze voorzichtig. Houd de scoo-
ter recht, anders kan hij gaan schui-
ven.
De remblokken of remvoeringen kun-
nen nat worden bij het wassen van de
scooter. Controleer de remmen na het
wassen van de scooter, voordat u gaat
rijden.
Draag steeds een helm, handschoe- nen, een lange broek (taps toelopend
bij de enkel/omslag, om flapperen te
voorkomen), en een felgekleurd jack.
Vervoer op uw scooter
niet te veel ba-
gage. Een overbeladen scooter is on-
stabiel. Gebruik degelijke snelbinders
om bagage aan de bagagedrager vast
te binden (indien het voertuig is voor-
zien van een bagagedrager). Losse
bagage beïnvloedt de stabiliteit van de
scooter en kan uw aandacht afleiden
van het verkeer. (Zie pagina 1-3.)
Page 13 of 84
2-1
12
BESCHRIJVING
DAU10411
Aanzicht linkerzijde
4
8
5
2
6
7
1
3
9
1. Parkeerlicht (pagina 6-31)
2. Koplamp (pagina 6-29)
3. Voorste richtingaanwijzer (pagina 6-29)
4. Zijstandaard (pagina 3-14)
5. Voetsteun voor passagiers (pagina 3-11)
6. Luchtfilterdeksel v-snaarbehuizing (pagina 6-15)
7. Middenbok (pagina 6-24)
8. Luchtfilter (pagina 6-15)9. Achterste richtingaanwijzer (pagina 6-30)
Page 14 of 84
BESCHRIJVING
2-2
12
3
4
5
6
7
8
9
DAU10421
Aanzicht rechterzijde
9
67
2
4
1
38 5
10
1. Kentekenverlichting (pagina 6-31)
2. Remlicht/achterlicht (pagina 6-29)
3. Uitlaatdemper (pagina 3-10)
4. Achterste opbergcompartiment (pagina 3-12)
5. Schokdemperunit (pagina 3-13)
6. Olievuldop (pagina 6-11)
7. Zadel (pagina 3-10)
8. Helmbevestiging (pagina 3-11) 9. Bougie (pagina 6-10)
10.Koelvloeistofreservoir (pagina 6-14)
Page 15 of 84
BESCHRIJVING
2-3
23
4
5
6
7
8
9
DAU10431
Bedieningen en instrumenten
1
2
3
4
56
7
8
9
10
111213
14
1. Achterremhendel (pagina 3-7)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-6)
3. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-22)
4. Tankdop (pagina 3-8)
5. Brandstofniveaumeter (pagina 3-4)
6. Toerenteller (pagina 3-3)
7. Multifunctioneel display (pagina 3-4)
8. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-22) 9. Schakelaar rechterst
uurzijde (pagina 3-6)
10.Gasgreep (pagina 6-17)
11.Voorremhendel (pagina 3-7)
12.Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
13.Bagagehaak (pagina 3-14)
14.Voorste opbergcompartiment (pagina 3-12)
Page 16 of 84
3-1
1
23
4
5
6
7
8
9
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
DAU45441
Contactslot/stuurslotVia het contactslot/stuurslot worden het ont-
stekingssysteem en de verlichtingssyste-
men bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.OPMERKINGHet contactslot/stuurslot is voorzien vaneen afdekplaatje. (Zie pagina 3-2.)
DAU10551
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht, de kentekenverlichting en het
parkeerlicht gaan branden en de motor kan
worden gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.
OPMERKINGDe koplampen gaan automatisch branden
als de motor wordt gestart en blijven aan
totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,zelfs als de motor afslaat.
DAU10662
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
WAARSCHUWING
DWA10062
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hier-
door worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een onge-val.
DAU10685
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen. Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en
draai deze dan naar “LOCK”. Houd de
sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.1. Drukken.
2. Draaien.2
1
Page 17 of 84
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-2
234
5
6
7
8
9
Om het stuur te ontgrendelenDruk de sleutel in en draai deze dan naar
“OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
DAUT2112
Afdekplaatje sleutelgatAfdekplaatje sleutelgat openen
Steek de sleutel in het gat voor het afdek-
plaatje (zie afbeelding) en draai de sleutel
naar rechts om het afdekplaatje te openen.
Afdekplaatje sleu telgat sluiten
Druk de pal van het afdekplaatje naar bin-
nen en het afdekplaatje valt over het sleutel-
gat.
DAU49396
Controlelampjes en
waarschuwingslampjes
DAU11031
Controlelampjes richtingaanwijzers
“” en “”
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwij-
zers naar de linker- of rechterstand is ge-
drukt.
DAU11081
Controlelampje grootlicht “ ”
Dit controlelampje br andt terwijl de koplamp
1. Drukken.
2. Draaien.2
1
1. Sleutelhanger
2. Pal afdekplaatje sleutelgat2
1
1. Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
2. Controlelampje richtingaanwijzers
“”
3. Controlelampje grootlicht “ ”
4. Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “ ”
123 4
2
Page 18 of 84
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-3
1
23
4
5
6
7
8
9
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11447
Waarschuwingslampje koelvloeistof-
temperatuur “ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd
om af te koelen.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.LET OP
DCA10022
Laat de motor niet draaien terwijl dezeoververhit is.OPMERKING
Bij machines met een of meer radiator-
koelvinnen schakelt de radiatorkoelvin
automatisch in of uit op basis van de
koelvloeistoftemperatuur in de radia-
tor.
Als de motor oververhit raakt, staan op pagina 6-34 nadere instructies ver-
meld.
DAUT1935
Waarschuwingslampje motorstoring
“”
Dit waarschuwingslampje begint te knippe-
ren of blijft branden wanneer een elektrisch
systeem dat de motorwerking controleert,
defect is. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het zelfdiagnosesysteem te controle-
ren.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
DAU11873
ToerentellerMet de elektrische toerenteller kan de mo-
torrijder het motortoe
rental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de naald van de toerenteller eenmaal
helemaal uit tot aan het hoogste aantal toe-
ren per minuut en keert daarna weer terug
naar nul tpm om het elektrische circuit te
testen.LET OP
DCA10032
Laat de motor niet draaien terwijl de toe-
renteller in de rode zone wijst.Rode zone: 9500 tpm en hoger1. Toerenteller
2. Rode zone
1
2
Page 19 of 84
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-4
234
5
6
7
8
9
DAUT4210
BrandstofniveaumeterDe brandstofniveaumeter geeft aan hoe-
veel brandstof in de tank aanwezig is. De
naald beweegt naar “E” (leeg) naarmate het
brandstofniveau daalt. Vul zo snel mogelijk
brandstof bij als de naald bij het rode gebied
staat.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, be-
weegt de naald van de brandstofniveaume-
ter één keer om het elektrische circuit te
testen.
DAUT4230
Multifunctioneel display
WAARSCHUWING
DWA14432
Zet de machine stil voordat u wijzigingen
aanbrengt in de instellingen van het mul-
tifunctionele display. Het aanbrengen
van wijzigingen tijdens het rijden kan u
afleiden en vergroot het risico op eenongeval.
Het multifunctionele display toont de vol-
gende voorzieningen:
een snelheidsmeter
een kilometerteller
een ritteller (die de afgelegde afstand
toont sinds de teller het laatst werd te-
ruggesteld op nul)
een olieverversingskilometerteller (die
de afgelegde afstand toont sinds de
motorolie voor het laatst werd ver-
verst)
een indicator voor olieverversing (die
gaat knipperen wanneer de motorolie
moet worden ververst)
een klok
OPMERKINGVergeet niet de sleutel naar “ON” te draaien
voordat u de “SELECT”- en “RESET”-toetsgebruikt.
Modus kilometerteller, ritteller en olie-
verversingskilometerteller
Door indrukken van de “SELECT”-toets wis-
selt de weergave tussen de kilometerteller-
modus “ODO”, de rittellermodus “TRIP” en
de olieverversingskilometerteller “OIL
CHANGE”, in de onderstaande volgorde:
ODO → TRIP → OIL CHANGE → ODOOPMERKINGAls de kilometerteller, ritteller of olieverver-
singskilometerteller “-----” aangeeft, laat dan
1. Brandstofniveaumeter
2. Rode zone
1
2
1. Selectietoets
2. Resettoets
3. Kilometerteller
4. Olieverversingskilometerteller
5. Ritteller
6. Snelheidsmeter
7. Klok
12
3
4
5
67
Page 20 of 84
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-5
1
23
4
5
6
7
8
9
een Yamaha dealer het multifunctioneledisplay nakijken.
KilometertellerOPMERKINGVoor Groot-Brittannië: De eenheid voor de
kilometerteller en ritteller kan worden gewij-
zigd van kilometers naar mijlen door de
“SELECT”-toets 1 seconde lang ingedruktte houden.
Ritteller
Om de ritteller op nul terug te stellen, selec-
teert u deze door op de “SELECT”-toets te
drukken totdat “TRIP” wordt weergegeven
en houdt u vervolgens de “RESET”-toets 1
seconde lang ingedrukt. Olieverversingskilometerteller
Om de olieverversingskilometerteller op nul
terug te stellen, selecteert u deze door op
de “SELECT”-toets te drukken totdat de
olieverversingskilometerteller wordt weer-
gegeven en houdt u vervolgens de “RE-
SET”-toets 3 seconden lang ingedrukt.
Druk opnieuw op de knop “SELECT” om de
olieverversingskilometerteller te starten.
Het display wisselt naar de ODO-modus.
Indicator olieverversing “OIL CHANGE”
Deze indicator gaat knipperen zodra de eer-
ste 1000 km (600 mi) zijn afgelegd en daar-
na om de 3000 km (1800 mi) om aan te
geven dat de motorolie moet worden ver-
verst.
Nadat de motorolie is ververst, moet de olie-
verversingskilometerteller worden terugge-
steld.
Als de motorolie wordt ververst voordat de
olieverversingskilometerteller gaat knippe-
ren (dus voordat de interval voor de perio-
dieke olieverversing is
verstreken), moet de
olieverversingskilometerteller na de oliever-
versing worden teruggesteld om de eerst-
volgende periodieke olieverversing correct
aan te geven.1. Kilometerteller
1
1. Ritteller
1
1. Olieverversingskilometerteller
1