YAMAHA SLIDER 50 2013 Instructieboekje (in Dutch)

Page 11 of 66

VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-4
1
res die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbeve-
len, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïn-
stalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op ori-
ginele Yamaha accessoires, dient u te be-
seffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassings-
sets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het
monteren van in de handel verkrijgbare pro-
ducten of het verrichten van aanpassingen
die de ontwerp- of bedieningskenmerken
van uw machine wijzigen kan het risico op
ernstig letsel of overlijden van uzelf of ande-
ren vergroten. U bent verantwoordelijk voor
letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de
machine.
Volg bij de montage van accessoires de on-
derstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.●
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in-
vloed hebben op de prestaties van uw
scooter. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruikenom te waarborgen dat het de
grondspeling of de hellinghoek op
geen enkele manier vermindert, de
veerweg, de stuuruitslag of de bedie-
ning niet beperkt en geen lampen of
reflectors afdekt.
Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemon-
teerd zullen mogelijk instabiliteit ver-
oorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aerody-
namische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
scooter. De scooter kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind insta-
biel worden. Zulke accessoires kun-
nen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de be-
wegingsvrijheid van de bestuurderen kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke ac-
cessoires sterk afraden.

Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek-
trische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de scooter
te boven gaan, kan zich een gevaarlij-
ke elektrische storing voordoen waar-
door de verlichting of de motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw scooter
werden geleverd zijn ontworpen om de mo-
gelijkheden van de machine te ondersteu-
nen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. An-
dere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-10
voor bandenspecificaties en meer informa-
tie over het vervangen van uw banden.
De scooter vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
scooter in een ander voertuig wilt vervoe-
ren.

Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de scooter.
U1S0D1D0.book Page 4 Monday, November 5, 2012 4:18 PM

Page 12 of 66

VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-5
1

Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om be-
weging te voorkomen.

Zet de scooter vast met spanbanden
of andere geschikte banden aan stevi-
ge delen van de scooter, zoals het fra-
me of de bovenste voorvorkklem (en
niet aan, bijvoorbeeld, het stuur, de
richtingaanwijzers of onderdelen die
kunnen afbreken). Kies de plaats voor
de spanbanden zorgvuldig om te voor-
komen dat deze tijdens het transport
schuurplekken op de lak veroorzaken.

Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de scooter tijdens het transport
niet overmatig kan stuiteren.
DAU10373
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden ●
Geef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.

Op een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard rem-
men, de scooter zou kunnen slippen.
Bedien de remmen rustig wanneer u
op een nat wegdek wilt stoppen.

Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek lang-
zaam op nadat u de bocht hebt geno-
men.

Wees voorzichtig bij het passeren van
geparkeerde auto’s. Een bestuurder
merkt u mogelijk niet op en kan het
portier openslaan in uw rijrichting.

Spoorwegovergangen, tramrails, ijze-
ren platen gebruikt in de wegenbouw
en putdeksels worden in natte toe-
stand zeer glad. Minder snelheid en
passeer ze voorzichtig. Houd de scoo-
ter recht, anders kan hij gaan schui-
ven.

De remvoeringen kunnen nat worden
bij het wassen van de scooter. Contro-
leer de remmen na het wassen van de
scooter, voordat u gaat rijden.

Draag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopend
bij de enkel/omslag, om flapperen te
voorkomen), en een felgekleurd jack.

Vervoer op uw scooter niet te veel ba-
gage. Een overbeladen scooter is on-
stabiel. Gebruik degelijke snelbinders
om bagage aan de bagagedrager vast
te binden (indien het voertuig is voor-
zien van een bagagedrager). Losse
bagage beïnvloedt de stabiliteit van de
scooter en kan uw aandacht afleiden
van het verkeer. (Zie pagina 1-3.)
U1S0D1D0.book Page 5 Monday, November 5, 2012 4:18 PM

Page 13 of 66

BESCHRIJVING
2-1
2
DAU10410
Aanzicht linkerzijde
12
3 4
1. Luchtfilterelement (pagina 6-9)
2. Zadelslot (pagina 3-8)
3. Vuldop versnellingsbakolie (pagina 6-8)
4. Kickstarter (pagina 3-8)
U1S0D1D0.book Page 1 Monday, November 5, 2012 4:18 PM

Page 14 of 66

BESCHRIJVING
2-2
2
DAU10420
Aanzicht rechterzijde
123
4 5 6
1. Dop oliereservoir voor 2-takt injectiesmering (pagina 3-5/3-7)
2. Slotcompartiment (pagina 3-8)
3. Tankdop (pagina 3-5)
4. Bagagehaak (pagina 3-9)
5. Accu/zekering (pagina 6-19/6-21)
6. Middenbok (pagina 6-17)U1S0D1D0.book Page 2 Monday, November 5, 2012 4:18 PM

Page 15 of 66

BESCHRIJVING
2-3
2
DAU10430
Bedieningen en instrumenten
1
234567
1. Achterremhendel (pagina 3-4)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-3)
3. Snelheidsmeterunit (pagina 3-3)
4. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
5. Schakelaar rechterstuurzijde (pagina 3-3)
6. Gasgreep (pagina 6-10)
7. Voorremhendel (pagina 3-4)
U1S0D1D0.book Page 3 Monday, November 5, 2012 4:18 PM

Page 16 of 66

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-1
3
DAU10461
Contactslot/stuurslot Via het contactslot/stuurslot worden het ont-
stekingssysteem en de verlichtingssyste-
men bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
DAU10640
ON “ ”
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom en de motor kan worden ge-
start. De sleutel kan niet worden uitgeno-
men.OPMERKINGDe koplamp, de instrumentenverlichting en
het achterlicht gaan automatisch branden
wanneer de motor wordt gestart.
DAU10661
OFF “ ”
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
WAARSCHUWING
DWA10061
Draai nooit de sleutel naar “ ” of “ ”
terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden
de elektrische systemen uitgeschakeld,
wat mogelijk kan leiden tot verlies van
de controle of een ongeval.
DAUM2920
CONTROLE“”
Het waarschuwingslampje olieniveau 2-takt
injectiesmering en het waarschuwings-
lampje brandstofniveau moeten gaan bran-
den. (Zie pagina 3-2.)
DAU10684
LOCK “ ”
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “ ”-stand in en
draai deze dan naar “ ”. Houd de
sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in en draai deze dan
naar “ ”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
P
U
S
H
ZAUM0332
U1S0D1D0.book Page 1 Monday, November 5, 2012 4:18 PM

Page 17 of 66

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-2
3
DAU11006
Controlelampjes en waarschu-
wingslampje
DAU11020
Controlelampje
richtingaanwijzers “ ”
Dit controlelampje knippert terwijl de scha-
kelaar voor richtingaanwijzers naar de lin-
ker- of rechterstand is gedrukt.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11181
Waarschuwingslampje
olieniveau “ ”
Dit waarschuwingslampje brandt als de
sleutel in de “ ”-stand staat of als het olie-
niveau in het oliereservoir voor 2-takt injec-
tiesmering bij draaiende motor te laag staat.
Als het waarschuwingslampje bij draaiende
motor gaat branden, stop dan direct en vul
het oliereservoir met Yamalube 2 of gelijk-
waardige 2-takt injectiesmering van ofwel
JASO-klasse “FC” of ISO-klasse “EG-C” of
“EG-D”. Het waarschuwingslampje moet
doven nadat het oliereservoir voor 2-takt in-
jectiesmering is bijgevuld.OPMERKINGVraag een Yamaha dealer het elektrisch cir-
cuit te controleren als het waarschuwings-
lampje niet gaat branden als de sleutel in
de “ ”-stand staat of niet dooft nadat de
olie in het oliereservoir voor 2-takt injectie-
smering is bijgevuld.LET OP
DCA16291
Gebruik het voertuig alleen als u weet
dat het motorolieniveau voldoende hoog
is.
DAUM2910
Waarschuwingslampje
brandstofniveau “ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer alleen de laatste twee segmenten
van de brandstofniveaumeter worden weer-
gegeven en nog ongeveer 2.9 L (0.77 US
gal, 0.64 Imp.gal) van de brandstof resteert
in de brandstoftank. Vul in dat geval zo snel
mogelijk brandstof bij.OPMERKING●
Voorkom dat de brandstoftank geheel
droog komt te staan.

Wanneer de brandstoftank bijna leeg
is, gaan het laatste segment van de
brandstofniveaumeter en het brand-
stofsymbool knipperen.

Het elektrisch circuit van het waar-
schuwingslampje controleert u als
volgt.
1. Controlelampje grootlicht “ ”
2. Controlelampje richtingaanwijzers “ ”
3. Waarschuwingslampje brandstofniveau “ ”
4. Waarschuwingslampje olieniveau “ ”ZAUM0962
3
42 1
ZAUM0963
U1S0D1D0.book Page 2 Monday, November 5, 2012 4:18 PM

Page 18 of 66

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-3
3
Draai de sleutel naar “ ”. Als het waar-
schuwingslampje niet gaat branden, vraag
dan een Yamaha dealer het elektrisch cir-
cuit te testen.
DAUM1590
Snelheidsmeterunit De snelheidsmeterunit is voorzien van een
snelheidsmeter, een kilometerteller en een
brandstofniveaumeter. De snelheidsmeter
toont de actuele rijsnelheid. De kilometertel-
ler toont de totale afgelegde afstand. De
brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel
brandstof in de tank aanwezig is. (Zie pagi-
na 3-2 voor uitleg over de werking van het
waarschuwingslampje brandstofniveau.)
DAU1234B
Stuurschakelaars Links
Rechts
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller
3. Brandstofniveaumeter
ZAUM0964
1
23
1. Claxonschakelaar “ ”
2. Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”
3. Dimlichtschakelaar “ / ”
1. Startknop “ ”
12
3
ZAUM0142
1
ZAUM0473
U1S0D1D0.book Page 3 Monday, November 5, 2012 4:18 PM

Page 19 of 66

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-4
3
DAU12400
Dimlichtschakelaar “ / ”
Zet deze schakelaar op “ ” voor grootlicht
en op “ ” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “ ” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richtin-
gaanwijzers uit te schakelen wordt de scha-
kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAUM1132
Startknop “ ”
Druk bij bekrachtigde voor- of achterrem
deze knop in om de motor via de startmotor
te starten. Zie pagina 5-1 voor startinstruc-
ties voordat u de motor start.
DAU12901
Voorremhendel De voorremhendel bevindt zich aan de
rechterzijde van het stuur. Trek deze hendel
naar de gasgreep toe om de voorrem te be-
krachtigen.
DAU12951
Achterremhendel De achterremhendel bevindt zich aan de
linkerzijde van het stuur. Trek deze hendel
naar het stuur toe om de achterrem te be-
krachtigen.
1. Voorremhendel
1
ZAUM0791
1. Achterremhendel
1
ZAUM0085
U1S0D1D0.book Page 4 Monday, November 5, 2012 4:18 PM

Page 20 of 66

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-5
3
DAU13202
Tankdop en dop van het oliere-
servoir voor 2-takt injectiesme-
ring De tankdop en de dop van het oliereservoir
voor 2-takt injectiesmering bevinden zich
onder het zadel. (Zie pagina 3-8.)
Tankdop
Om de tankdop te verwijderen wordt deze
linksom gedraaid en dan losgenomen.
Om de tankdop aan te brengen wordt deze
rechtsom gedraaid.Dop oliereservoir voor 2-takt injectie-
smering
De dop van het oliereservoir voor 2-takt in-
jectiesmering wordt losgetrokken om te ver-
wijderen.
Om de dop van het oliereservoir voor 2-takt
injectiesmering aan te brengen wordt deze
vastgedrukt in de reservoiropening.
WAARSCHUWING
DWA10141
Controleer alvorens te gaan rijden of de
tankdop en de dop van het oliereservoir
voor 2-takt injectiesmering correct zijn
aangebracht. Door brandstoflekkage
ontstaat brandgevaar.
DAU13212
Brandstof Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10881
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande in-
structies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine zit.
Rook nooit tijdens het tanken en tank
nooit in de nabijheid van vonken, open
vuur of andere ontstekingsbronnen zo-
als de waakvlammen van geisers en
kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Stop met vullen zodra de brandstof de
onderkant van de vulhals heeft bereikt.
Omdat brandstof uitzet als deze warm
wordt, kan de warmte van de motor of
de zon ervoor zorgen dat brandstof uit
de brandstoftank stroomt.
1. Tankdop
2. Dop oliereservoir voor 2-takt injectiesmering
2 1
ZAUM0144
U1S0D1D0.book Page 5 Monday, November 5, 2012 4:18 PM

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 ... 70 next >