YAMAHA TDM 900 2004 Instructieboekje (in Dutch)
Page 61 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-16
2
3
4
5
67
8
9
DAU27050
Het luchtfilterelement
vervangen
Het luchtfilterelement moet worden ver-
vangen volgens de intervalperioden
vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema. Vervang het
luchtfilterelement vaker als u in zeer
stoffige of vochtige gebieden rijdt.
1. Verwijder het zadel. (Zie
pagina 3-15.)
2. Verwijder de stroomlijnpanelen A
en B en de panelen A en B. (Zie
pagina 6-6.)
3. Verwijder de tankbevestigingsbou-
ten en haal dan de brandstoftank
weg van het luchtfilterhuis.4. Verwijder het luchtfilterdeksel door
de schroeven te verwijderen.
5. Trek het luchtfilterelement los.
6. Breng een nieuw luchtfilterelement
aan in het luchtfilterhuis.
LET OP:
DCA10480
Controleer of het luchtfilterele-
ment correct in het luchtfilter-
huis is geplaatst.
Laat de motor nooit draaien
zonder dat het luchtfilterele-
ment aanwezig is, dat kan leiden
tot overmatige slijtage bij de zui-
ger(s) en/of de cilinder(s).
7. Monteer het luchtfilterdeksel door
de schroeven aan te brengen.
8. Plaats de brandstoftank in de oor-
spronkelijke positie en breng de
bouten aan.
WAARSCHUWING
DWA11330
Controleer voor de installatie
van de brandstoftank of de
brandstofslangen niet zijn be-
schadigd. Start de motor niet
als een brandstofslang bescha-
digd is, maar vraag een Yamaha
dealer de beschadigde slangen
te vervangen om zo brandstof-
1. Bout
1(×2)
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef
1. Luchtfilterelement
1 2
2 2
(×8)
1
Page 62 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-17
1
2
3
4
5
6
7
8
9lekkage te voorkomen.
Controleer of de brandstofslan-
gen stevig zijn aangesloten en
de juiste ligging hebben en niet
worden afgekneld.
Vergeet niet de tankbeluch-
tingsslang en de overloopslang
weer in de oorspronkelijke posi-
tie te leggen.
9. Breng de framepanelen en de
stroomlijnpanelen aan.
10. Breng het zadel aan.
DAU21320
Afstellen van het stationair
toerental
Het stationair toerental moet als volgt
worden gecontroleerd en eventueel af-
gesteld volgens de intervalperioden
vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema.
De motor moet warm zijn om deze af-
stelling te verrichten.
OPMERKING:
De motor is voldoende warm als deze
snel reageert op de gasbediening.
Controleer het stationair toerental en
stel dit indien nodig volgens de specifi-
catie af door de gasklepstelschroef te
verdraaien. Draai de schroef in de rich-
ting (a) om het stationair toerental te
verhogen. Draai de schroef in de rich-
ting (b) om het stationair toerental te
verlagen.
OPMERKING:
Als het voorgeschreven stationair toe-
rental niet haalbaar is volgens de hier-
boven beschreven werkwijze, vraag
dan een Yamaha dealer de afstelling
uit te voeren.
1. Gasklepstelschroef
Stationair motortoerental:
1100–1200 r/min
1(a)
(b)
Page 63 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-18
2
3
4
5
67
8
9
DAU21380
Speling van de gaskabel
afstellen
De vrije slag van de gaskabel dient
3.0–5.0 mm (0.12–0.20 in) te bedragen
bij de gasgreep. Controleer de vrije
slag van de gaskabel regelmatig en
laat de vrije slag indien nodig afstellen
door een Yamaha dealer.
DAU21400
Afstellen van de klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik
gaan afwijken, waardoor de lucht/
brandstof-verhouding kan veranderen
en/of het motorgeluid toeneemt. Om dit
te voorkomen moet de klepspeling door
een Yamaha dealer worden afgesteld
volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onder-
houdsschema.
DAU33040
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een opti-
male prestatie, levensduur en veilige
werking van uw motorfiets.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit
worden gecontroleerd en indien nodig
worden bijgesteld.
WAARSCHUWING
DWA10500
De bandspanning moet worden
gecontroleerd en afgesteld ter-
wijl de banden koud zijn (wan-
neer de temperatuur van de
banden gelijk is aan de omge-
vingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en
het totale gewicht van rijder,
passagier, bagage en accessoi-
res dat voor dit model is vastge-
steld.
1. Vrije slag gaskabel
1
Page 64 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-19
1
2
3
4
5
6
7
8
9
WAARSCHUWING
DWA11020
De aanwezigheid van bagage heeft
grote invloed op het weggedrag, de
rem- en rij-eigenschappen en de vei-ligheid van uw motor. Neem daarom
de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht.
DE MOTORFIETS NOOIT OVER-
BELADEN! Rijden met een over-
beladen motorfiets kan leiden
tot beschadiging van de ban-
den, controleverlies of ernstig
letsel. Zorg dat het totale ge-
wicht van de motorrijder, de
passagier, de bagage en de ge-
monteerde accessoires nooit
het voorgeschreven maximum-
laadgewicht voor de machine
overschrijdt.
Vervoer geen los verpakte spul-
len die tijdens de rit kunnen
gaan schuiven.
Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden
van de motorfiets en verdeel het
gewicht over beide zijden.
Pas de luchtdruk in de wielop-
hanging en de bandspanning
aan op het te vervoeren ge-
wicht.
Controleer vóór iedere rit de
conditie en spanning van de
banden.
Inspectie van banden
Voor elke rit moeten de banden worden
gecontroleerd. Als de bandprofieldiepte
op het midden van de band de vermel-
de limiet heeft bereikt, de band spijkers
of stukjes glas bevat of wanneer de
wang van de band scheurtjes vertoont,
moet de band onmiddellijk door een
Yamaha dealer worden vervangen.
Bandspanning (gemeten op kou-
de banden):
0–90 kg (0–198 lb) :
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm
2
)
Achter:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm
2
)
90–203 kg (198–448 lb) :
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm
2
)
Achter:
290 kPa (42 psi) (2.90 kgf/cm
2
)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm
2
)
Achter:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm
2
)
Maximale belasting*:
203 kg (448 lb)
* Totaal gewicht van motorrijder,
passagier, bagage en accessoi-
res
1. Bandprofieldiepte
2. Wang van band
21
Page 65 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-20
2
3
4
5
67
8
9
OPMERKING:
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte
is voor diverse landen verschillend.
Neem altijd de lokale voorschriften in
acht.
WAARSCHUWING
DWA10470
Laat sterk versleten banden
door een Yamaha dealer vervan-
gen. Rijden op een machine met
versleten banden is niet alleen
verboden, maar dit heeft ook
een averechts effect op de rij-
stabiliteit, waardoor u de macht
over het stuur zou kunnen ver-
liezen.
De vervanging van onderdelen
van wielen en remmen, inclusief
banden, dient te worden overge-
laten aan een Yamaha dealer,
die over de nodige vakkundige
kennis en ervaring beschikt.Bandeninformatie
Deze motorfiets is uitgerust met gie-
twielen en tubeless banden met band-
ventielen.
WAARSCHUWING
DWA10900
De banden op de voor- en ach-
terwielen dienen van hetzelfde
merk en dezelfde constructie te
zijn, anders is het weggedrag
van de motor mogelijk niet nor-
maal.
Na uitgebreide tests zijn alleen
de hieronder vermelde banden
voor dit model goedgekeurddoor Yamaha Motor Co., Ltd.
Controleer altijd of de ven-
tieldopjes stevig zijn bevestigd
om zo luchtlekkage te voorko-
men.
Gebruik uitsluitend de hierna
vermelde bandventielen en
luchtventielbuisjes om te voor-
komen dat de bandspanning tij-
dens het rijden wegvalt.
Minimale bandprofieldiepte (voor
en achter):
1.6 mm (0.06 in)
1. Bandventiel
2. Bandventielbuis
3. Bandventieldop met afdichting
123
Page 66 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-21
1
2
3
4
5
6
7
8
9
WAARSCHUWING
DWA10600
Deze motorfiets is uitgerust met
speciale banden die geschikt voor
zeer hoge rijsnelheden. Let op het
volgende om deze banden zo effec-
tief mogelijk te kunnen gebruiken.
Gebruik bij vervanging uitslui-
tend het voorgeschreven type
banden. Bij andere banden is
het risico op een klapband bij
zeer hoge rijsnelheden niet
denkbeeldig.
Gloednieuwe banden bieden op
sommige typen wegdek relatief
weinig grip totdat ze zijn “inge-
reden”. Het is dan ook verstan-
dig de eerste 100 km (60 mi)
nadat een nieuwe band is aan-
gebracht rustig te blijven rijden
en pas daarna de rijsnelheid te
verhogen.
Voordat met hoge snelheid
wordt gereden moeten de ban-
den zijn opgewarmd.
Pas de bandspanning steeds
aan volgens de rijomstandighe-
den.
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een opti-
male prestatie, levensduur en veilige
werking van uw motorfiets.
Controleer de velgen voor iedere
rit op scheurtjes, verbuiging of kr-
omtrekken. Laat ingeval van scha-
de het wiel door een Yamaha
dealer vervangen. Probeer het
wiel nooit zelf te repareren, hoe
klein de reparatie ook is. Vervang
een wiel dat vervormd is of haar-
scheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitge-
balanceerd. Een niet uitgebalan-
ceerd wiel zal mogelijk slecht
functioneren, of kan een slechte
wegligging en een verkorte le-
vensduur van de banden tot ge-
volg hebben.
Rijd niet te snel direct na het ver-
wisselen van een band. Het band-
oppervlak dient eerst te zijn
ingereden voordat het zijn optima-
Voorband:
Maat:
120/70 ZR18M/C (59W)
Fabrikant/model:
METZELER/MEZ4 FRONT
DUNLOP/D220FSTJ
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9000A (origineel)
Achterband:
Maat:
160/60 ZR17M/C (69W)
Fabrikant/model:
METZELER/MEZ4
DUNLOP/D220STJ
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9000A (origineel)
Page 67 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-22
2
3
4
5
67
8
9
le eigenschappen verkrijgt.
DAU22040
Vrije slag van
koppelingshendel afstellen
De vrije slag van de koppelingshendel
dient 10.0–15.0 mm (0.39–0.59 in) te
bedragen, zoals weergegeven. Contro-
leer de vrije slag van de koppelingshen-
del regelmatig en stel indien nodig als
volgt af.
1. Draai de borgmoer bij de koppe-
lingshendel los.
2. Draai de stelbout richting (a) voor
meer vrije slag van de koppe-
lingshendel. Draai de stelbout rich-
ting (b) voor minder vrije slag vande koppelingshendel.
3. Als de voorgeschreven vrije slag
van de koppelingshendel werd ge-
haald zoals hierboven beschre-
ven, zet dan de borgmoer vast en
sla de rest van de afstelprocedure
over; zo niet, ga dan als volgt ver-
der.
4. Draai de stelbout bij de koppe-
lingshendel richting (a) om de kop-
pelingskabel losser te stellen.
5. Draai de borgmoer bij het carter
los.
6. Draai de stelmoer richting (a) voor
meer gaskabelspeling. Draai de
1. Borgmoer (koppelingshendel)
2. Stelbout voor vrije slag koppelingshendel
3. Vrije slag van koppelingshendel
12
3
(a)
(b)
1. Borgmoer (carter)
2. Stelmoer voor vrije slag remhendel (carter)
12
(a)(b)
Page 68 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-23
1
2
3
4
5
6
7
8
9
stelmoer richting (b) voor minder
vrije slag van de koppelingshen-
del.
7. Draai de borgmoer bij de koppe-
lingshendel en op het carter vast.
DAU22240
De stand van het rempedaal
afstellen
De bovenzijde van het rempedaal moet
ca. 32.0 mm (1.26 in) onder de boven-
zijde van de voetsteun staan, zoals in
de afbeelding. Controleer de stand van
het rempedaal regelmatig en laat in-
dien nodig afstellen door een Yamaha
dealer.
WAARSCHUWING
DWA10690
Als het rempedaal zacht of sponzig
aanvoelt, wijst dat erop dat er lucht
in het hydraulisch systeem zit. Als er
lucht in het hydraulisch systeem zit,
moet het systeem door een Yamahadealer worden ontlucht voordat de
motorfiets wordt gebruikt. Lucht in
het hydraulisch systeem heeft een
negatief effect op de remwerking,
waardoor u de macht over het stuur
zou kunnen verliezen met een onge-
luk als gevolg.
1. Afstand tussen rempedaal en voetsteun
1
Page 69 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-24
2
3
4
5
67
8
9
DAU22270
Remlichtschakelaar afstellen
De remlichtschakelaar, die wordt geac-
tiveerd door het rempedaal, is correct
afgesteld wanneer het remlicht gaat
branden vlak voordat de remwerking
intreedt. Stel indien nodig de remlicht-
schakelaar als volgt af.
Terwijl de stelmoer wordt gedraaid,
moet de remlichtschakelaar op zijn
plaats worden gehouden. Draai de stel-
moer in de richting (a) om het remlicht
eerder te laten branden. Draai de stel-
moer in de richting (b) om het remlicht
later te laten branden.
DAU22390
Controleren van voor- en
achterremblokken
De remblokken in de voor- en achter-
rem moeten worden gecontroleerd op
slijtage volgens de intervalperioden
voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU22420
Remblokken voorrem
Elk voorremblok heeft een eigen slijta-
ge-indicatorgroef, zodat het remblok
kan worden gecontroleerd zonder de
rem te demonteren. Let op de slijta-
ge-indicatorgroef om de remblokslijta-
ge te controleren. Wanneer een
remblok zover is afgesleten dat de slij-tage-indicatorgroef vrijwel is verdwe-
nen, vraag dan een Yamaha-dealer de
remblokken als set te vervangen.
DAU22500
Remblokken achterrem
Controleer elk achterremblok op scha-
de en meet de remvoeringdikte. Als
een remblok beschadigd is of als de
remvoeringdikte minder is dan 0.8 mm
(0.03 in), vraag dan een Yamaha
dealer de remblokken als set te vervan-
gen.
1. Remlichtschakelaar
2. Stelmoer remlichtschakelaar
1
2 (a)(b)
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
1
1. Remvoeringdikte
1
Page 70 of 100
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-25
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU22580
Controleren van
remvloeistofniveau
Voorrem
Achterrem
Bij een tekort aan remvloeistof kan
lucht het remsysteem binnendringen,waarna de remwerking mogelijk minder
effectief is.
Controleer alvorens te gaan rijden of de
remvloeistof boven de merkstreep voor
minimumniveau staat en vul indien no-
dig bij. Een laag remvloeistofniveau
wijst mogelijk op verregaande rem-
blokslijtage en/of lekkage in het rem-
systeem. Als het remvloeistofniveau
laag is, controleer dan de remblokken
op slijtage en het remsysteem op lek-
kage.
Neem de volgende voorzorgsmaatre-
gelen in acht:
Bij het controleren van het rem-
vloeistofniveau moet het boven-
vlak van het remvloeistofreservoir
horizontaal staan.
Gebruik uitsluitend de voorge-
schreven kwaliteit remvloeistof,
anders kunnen de rubber afdich-
tingen verslechteren en zo lekka-
ge en slechte remwerking
teweegbrengen.
Vul bij met hetzelfde type rem-
vloeistof. Bij vermengen van ver-
schillende typen remvloeistof
kunnen schadelijke chemische
reacties optreden en kan de rem-
werking verslechteren.
Pas op en zorg dat tijdens bijvullen
geen water het remvloeistofreser-
voir kan binnendringen. Water zal
het kookpunt van de remvloeistof
aanzienlijk verlagen zodat damp-
belvorming kan optreden.
Remvloeistof kan gelakte of kunst-
stof onderdelen aantasten. Veeg
gemorste remvloeistof steeds di-
rect af.
Naarmate de remblokken afslijten,
zal het remvloeistofniveau gelei-
delijk verder dalen. Vraag echter
wel een Yamaha dealer om een in-
spectie als het remvloeistofniveau
plotseling sterk is gedaald.
1. Merkstreep minimumniveau
1. Merkstreep minimumniveau
1
1
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4