YAMAHA TDM 900 2005 Instructieboekje (in Dutch)
Page 51 of 88
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-9
2
3
4
5
67
8
9
staan.
LET OP:
DCA10010
Gebruik de machine alleen als u weet dat
het motorolieniveau voldoende hoog is.
WAARSCHUWING
DWA10360
Draai de oliereservoirdop nooit los di-
rect nadat op hoge snelheid is gereden,
de hete motorolie kan dan naar buiten
spuiten en schade of brandwonden ver-
oorzaken. Geef de motorolie steeds de
gelegenheid voldoende af te koelen
voordat de oliereservoirdop wordt ver-
wijderd.
4. Als de motorolie beneden de merk-streep voor minimumniveau staat, vul
dan voldoende olie, van de aanbevo-
len soort, bij tot het correcte niveau.
5. Breng de olievuldop aan.
OPMERKING:
Het motoroliereservoir zit achter de ci-
linders.
Het motorolieniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maxi-
mumniveau staan.
Om de motorolie te verversen (met of
zonder vervanging oliefilterelement)
1. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan
uit.
2. Zet een oliecarter onder de motor om
de gebruikte olie op te vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de aftap-
pluggen om de olie uit het carter te la-
ten stromen.
1. Olievuldop
1
1. Olievuldop
2. Peilstok
3. Merkstreep maximumniveau
4. Merkstreep minimumniveau
1
2
3
4
Page 52 of 88
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
OPMERKING:
Sla de stappen 4–6 over als het oliefilterele-
ment niet wordt vervangen.
4. Verwijder het oliefilterdeksel door de
bouten te verwijderen.5. Verwijder en vervang het oliefilterele-
ment en de o-ringen.
6. Monteer het oliefilterdeksel door debouten aan te brengen en zet deze
dan vast met het voorgeschreven aan-
haalmoment.
OPMERKING:
Zorg dat de o-ringen correct aanliggen.
7. Breng de olieaftappluggen aan en zet
deze dan vast met het voorgeschre-
ven aanhaalmoment.
8. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen motorolie,
monteer dan de olievuldop en zet deze
vast.
1. Olieaftapplug A
1
1. Olieaftapplug B
2. Oliefilterdeksel
3. Bout
1. Oliefilterelement
2. O-ring12
2
3
1
2
Aanhaalmoment:
Bevestigingsbout oliefilterdeksel:
10 Nm (1.0 m·kgf, 7.2 ft·lbf)
Aanhaalmomenten:
Olieaftapplug A:
35 Nm (3.5 m·kgf, 25 ft·lbf)
Olieaftapplug B:
30 Nm (3.0 m·kgf, 21.7 ft·lbf)
Page 53 of 88
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-11
2
3
4
5
67
8
9
LET OP:
DCA11620
Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert
immers ook de koppeling) mogen
geen chemische additieven worden
toegevoegd. Gebruik geen olieën
met een “CD” dieselspecificatie of
olieën met een hogere kwaliteit dan
gespecificeerd. Gebruik ook geen
oliën met een “ENERGY CONSER-
VING II” of hogere aanduiding.
Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
9. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan di-
rect af en zoek de oorzaak.
10. Zet de motor af, controleer dan het
olieniveau en corrigeer indien nodig.
DAU20070
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau
worden gecontroleerd. Ook moet de koel-
vloeistof worden ververst volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU20251
Controleren van het koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.
OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud is,
temperatuurverschillen zijn namelijk
van invloed op het niveau.
Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistofni-
veau. Wanneer de machine iets
schuin staat, kan het niveau al foutief
worden afgelezen.
2. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir.
OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maximum-
niveau staan.3. Als de koelvloeistof bij of beneden de
merkstreep voor minimumniveau
staat, verwijder dan paneel A (Zie
pagina 6-6.), verwijder de reservoird-
op, vul koelvloeistof bij tot de merk-
streep voor maximumniveau en breng
de reservoirdop en het paneel weer
aan. Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterele-
ment:
3.80 L (4.02 US qt) (3.34 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterelement:
3.90 L (4.12 US qt) (3.43 Imp.qt)
1. Merkstreep maximumniveau
2. Koelvloeistofreservoir
3. Merkstreep minimumniveau
3 1
2
Page 54 of 88
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-12
1
2
3
4
5
6
7
8
9
LET OP:
DCA10470
Als er geen koelvloeistof voorhan-
den is, gebruik in plaats daarvan
dan gedistilleerd water of zacht lei-
dingwater. Gebruik geen hard water
of zout water, hierdoor kan de mo-
tor worden beschadigd.
Wanneer water werd gebruikt in
plaats van koelvloeistof, ververs
dan zo snel mogelijk met koelvloei-
stof, anders wordt de motor onvol-
doende gekoeld en is het
koelsysteem niet beschermd tegenbevriezing en corrosie.
Als water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, vraag dan zo snel mo-
gelijk een Yamaha dealer het anti-
vries percentage van de
koelvloeistof te controleren, anders
zal de koelvloeistof minder effectief
zijn.
WAARSCHUWING
DWA10380
Verwijder de koelvloeistofradiator-
vuldop nooit terwijl de motor nog heet is.
OPMERKING:
De radiatorkoelvin schakelt automa-
tisch aan of uit, afhankelijk van de tem-
peratuur van de koelvloeistof in de
koelvloeistofradiator.
Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 6-33 nadere instructies ver-
meld.
DAU27051
Het luchtfilterelement vervangen
Het luchtfilterelement moet worden vervan-
gen volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. Vervang het luchtfilterelement vaker als
u in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt.
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-14.)
2. Verwijder de stroomlijnpanelen A en B
en de panelen A en B. (Zie
pagina 6-6.)
3. Verwijder de tankbevestigingsbouten.
4. Verwijder de houder van het remvloei-
stofreservoir voor de achterrem door
de bout los te halen en trek dan de
brandstoftank omhoog van het luchtfil-
terhuis vandaan. (Maak de brand-
stofslangen niet los!)
1. Dop koelvloeistofreservoir
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot aan
de merkstreep voor maximumni-
veau):
0.25 L (0.26 US qt) (0.22 Imp.qt)
1
1. Bout
1(×2)
Page 55 of 88
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-13
2
3
4
5
67
8
9
5. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
schroeven te verwijderen.
6. Trek het luchtfilterelement los.7. Breng een nieuw luchtfilterelement
aan in het luchtfilterhuis.
LET OP:
DCA10480
Controleer of het luchtfilterelement
correct in het luchtfilterhuis is ge-
plaatst.
Laat de motor nooit draaien zonder
dat het luchtfilterelement aanwezig
is, dat kan leiden tot overmatige slij-
tage bij de zuiger(s) en/of de cilin-
der(s).
8. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
9. Plaats de brandstoftank in de oor-
spronkelijke positie en breng de bou-
ten aan.
WAARSCHUWING
DWA11330
Controleer voor de installatie van
de brandstoftank of de brand-
stofslangen niet zijn beschadigd.
Start de motor niet als een brand-
stofslang beschadigd is, maar
vraag een Yamaha dealer de be-
schadigde slangen te vervangen
om zo brandstoflekkage te voorko-
men.
Controleer of de brandstofslangen
stevig zijn aangesloten en de juiste
ligging hebben en niet worden afge-
kneld.
Vergeet niet de tankbeluchtings-
slang en de overloopslang weer in
de oorspronkelijke positie te leg-
gen.
1. Houder remvloeistofreservoir achterrem
2. Vloeistofreservoir achterrem
3. Bout
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef
12
3
1 2
2 2
(×8)
1. Luchtfilterelement
1
Page 56 of 88
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-14
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10. Monteer de houder van het remvloei-
stofreservoir voor de achterrem door
de bout aan te brengen.
11. Breng de framepanelen en de stroom-
lijnpanelen aan.12. Breng het zadel aan.
DAU34300
Afstellen van het stationair
toerental
Het stationair toerental moet als volgt wor-
den gecontroleerd en eventueel afgesteld
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
De motor moet warm zijn om deze afstelling
te verrichten.
OPMERKING:
De motor is voldoende warm als deze snel
reageert op de gasbediening.
Controleer het stationair toerental en stel dit
indien nodig volgens de specificatie af door
de stationair stelschroef te verdraaien.
Draai de schroef in de richting (a) om het
stationair toerental te verhogen. Draai de
schroef in de richting (b) om het stationair
toerental te verlagen.
1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
2. Brandstofslang
1. Oorspronkelijke positie (wit merkteken)
12
1
Page 57 of 88
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-15
2
3
4
5
67
8
9
OPMERKING:
Als het voorgeschreven stationair toerental
niet haalbaar is volgens de hierboven be-
schreven werkwijze, vraag dan een
Yamaha dealer de afstelling uit te voeren.
DAU21381
Controleren van de vrije slag
gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient
3.0–5.0 mm (0.12–0.20 in) te bedragen bij
de gasgreep. Controleer de vrije slag van
de gaskabel regelmatig en laat de vrije
slag indien nodig afstellen door een
Yamaha dealer.
DAU21401
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
1. Stationair stelschroef
Stationair toerental:
1100–1200 tpm
1(a)
(b)
1. Vrije slag gaskabel
1
Page 58 of 88
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-16
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU33041
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw motorfiets.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden
gecontroleerd en indien nodig worden bijge-
steld.
WAARSCHUWING
DWA10500
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
WAARSCHUWING
DWA11020
De aanwezigheid van bagage heeft grote
invloed op het weggedrag, de rem- en
rij-eigenschappen en de veiligheid van
uw motor. Neem daarom de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
DE MOTORFIETS NOOIT OVERBE-
LADEN! Rijden met een overbela-
den motorfiets kan leiden totbeschadiging van de banden, con-
troleverlies of ernstig letsel. Zorg
dat het totale gewicht van de motor-
rijder, de passagier, de bagage en
de gemonteerde accessoires nooit
het voorgeschreven maximumlaad-
gewicht voor de machine over-
schrijdt.
Vervoer geen los verpakte spullen
die tijdens de rit kunnen gaan
schuiven.
Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden
van de motorfiets en verdeel het ge-
wicht over beide zijden.
Pas de luchtdruk in de wielophan-
ging en de bandspanning aan op
het te vervoeren gewicht.
Controleer vóór iedere rit de condi-
tie en spanning van de banden. Bandspanning (gemeten op koude
banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm
2
)
Achter:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm
2
)
90–200 kg (198–441 lb):
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm
2
)
Achter:
290 kPa (42 psi) (2.90 kgf/cm
2
)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm
2
)
Achter:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm
2
)
Maximale belasting*:
200 kg (441 lb)
* Totaal gewicht van motorrijder, pas-
sagier, bagage en accessoires
Page 59 of 88
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-17
2
3
4
5
67
8
9
Inspectie van banden
Voor elke rit moeten de banden worden ge-
controleerd. Als de bandprofieldiepte op het
midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de band
scheurtjes vertoont, moet de band onmid-
dellijk door een Yamaha dealer worden ver-
vangen.
OPMERKING:
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem al-
tijd de lokale voorschriften in acht.
WAARSCHUWING
DWA10470
Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts ef-
fect op de rijstabiliteit, waardoor u
de macht over het stuur zou kunnen
verliezen.
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban-
den, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en erva-
ring beschikt.Bandeninformatie
Deze motorfiets is uitgerust met gietwielen
en tubeless banden met bandventielen.
WAARSCHUWING
DWA10900
De banden op de voor- en achter-
wielen dienen van hetzelfde merk
en dezelfde constructie te zijn, an-
ders is het weggedrag van de motor
mogelijk niet normaal.
Na uitgebreide tests zijn alleen de
hieronder vermelde banden voor dit
model goedgekeurd door Yamaha
Motor Co., Ltd.
Controleer altijd of de ventieldopjes
stevig zijn bevestigd om zo lucht-
1. Bandprofieldiepte
2. Wang van band
Minimale bandprofieldiepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)
21
1. Bandventiel
2. Bandventielbuis
3. Bandventieldop met afdichting
123
Page 60 of 88
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-18
1
2
3
4
5
6
7
8
9
lekkage te voorkomen.
Gebruik uitsluitend de hierna ver-
melde bandventielen en luchtven-
tielbuisjes om te voorkomen dat de
bandspanning tijdens het rijden
wegvalt.
WAARSCHUWING
DWA10600
Deze motorfiets is uitgerust met specia-
le banden die geschikt voor zeer hoge
rijsnelheden. Let op het volgende om
deze banden zo effectief mogelijk te kun-nen gebruiken.
Gebruik bij vervanging uitsluitend
het voorgeschreven type banden.
Bij andere banden is het risico op
een klapband bij zeer hoge rijsnel-
heden niet denkbeeldig.
Gloednieuwe banden bieden op
sommige typen wegdek relatief wei-
nig grip totdat ze zijn “ingereden”.
Het is dan ook verstandig de eerste
100 km (60 mi) nadat een nieuwe
band is aangebracht rustig te blij-
ven rijden en pas daarna de rijsnel-
heid te verhogen.
Voordat met hoge snelheid wordt
gereden moeten de banden zijn op-
gewarmd.
Pas de bandspanning steeds aan
volgens de rijomstandigheden.
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw motorfiets.
Controleer de velgen voor iedere rit op
scheurtjes, verbuiging of kromtrekken.
Laat ingeval van schade het wiel door
een Yamaha dealer vervangen. Pro-
beer het wiel nooit zelf te repareren,
hoe klein de reparatie ook is. Vervang
een wiel dat vervormd is of haar-
scheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitgebalan-
ceerd. Een niet uitgebalanceerd wiel
zal mogelijk slecht functioneren, of kan
een slechte wegligging en een verkor-
te levensduur van de banden tot ge-
volg hebben.
Rijd niet te snel direct na het verwisse-
len van een band. Het bandoppervlak
dient eerst te zijn ingereden voordat
het zijn optimale eigenschappen ver-
krijgt.
Voorband:
Maat:
120/70 ZR18M/C (59W)
Fabrikant/model:
DUNLOP/D220FSTJ
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9000A (origineel)
Achterband:
Maat:
160/60 ZR17M/C (69W)
Fabrikant/model:
DUNLOP/D220STJ
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9000A (origineel)