stop start YAMAHA TMAX 2005 Instructieboekje (in Dutch)

Page 20 of 96


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-4
1
2
3
4
5
6
7
8
9

DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de kop-
lamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11480
Waarschuwingslampje motorsto-
ring “”
Dit waarschuwingslampje gaat bran-
den wanneer een elektrisch circuit dat
de motorwerking controleert defect is.
Vraag in dat geval een Yamaha dealer
het zelfdiagnosesysteem te controle-
ren.
Het elektrisch circuit voor het waar-
schuwingslampje controleert u door de
sleutel naar “ON” te draaien. Als het
waarschuwingslampje niet een paar
seconden lang oplicht en dan dooft,
vraag dan een Yamaha dealer om het
elektrisch circuit te testen.
DAU11551
ABS-waarschuwingslampje “”
(voor modellen met ABS)
LET OP:

DCA10830
Als het ABS-waarschuwingslampjetijdens het rijden gaat branden of
knippert, is het ABS-systeem mo-
gelijk defect. Vraag in dat geval een
Yamaha dealer het elektrisch circuit
te testen.
Zie pagina 3-13 voor uitleg over de wer-
king van het ABS-systeem.
Het elektrisch circuit voor het waar-
schuwingslampje controleert u door
de noodstopschakelaar op “” te zet-
ten en de sleutel naar “ON” te draaien.
Het waarschuwingslampje moet enke-
le seconden oplichten en dan uitgaan.
Als het waarschuwingslampje niet op-
licht of blijft branden, vraag dan een
Yamaha dealer het elektrisch circuit te
controleren.
WAARSCHUWING

DWA11350
Als het ABS-waarschuwingslampje
tijdens het rijden brandt of knippert,
wordt alleen het conventionele rem-
systeem gebruikt. Wees dan voor-
zichtig en zorg dat de wielen tijdens
plotseling remmen niet blokkeren.
OPMERKING:
Het ABS-waarschuwingslampje kan
gaan branden als de startknop wordt
ingedrukt en als gas wordt gegeven ter-
wijl de scooter op de middenbok staat.
Er is dan echter geen sprake van een

storing.
DAU26872
Controlelampje startblokkering “”
Het elektrisch circuit voor het controle-
lampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien.
Als het controlelampje niet een paar se-
conden lang oplicht en dan dooft, vraag
dan een Yamaha dealer om het elek-
trisch circuit te testen.
Als de sleutel naar “OFF” wordt ge-
draaid, begint het controlelampje na 30
seconden te knipperen om aan te ge-
ven dat het startblokkeersysteem is in-
geschakeld. Het controlelampje stopt
na 24 uur met knipperen, maar het
startblokkeersysteem blijft ingescha-
keld.
ABS

Page 25 of 96


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-9
2
34
5
6
7
8
9
(12500 mi), wanneer de V-snaar moet
worden vervangen.
Het elektrisch circuit van de indicator
kan via de volgende procedure worden
getest.
1. Draai de contactsleutel naar “ON”
en controleer of de noodstopscha-
kelaar op “” is gezet.
2. Als de indicator niet gaat branden,
vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdia-
gnosesysteem voor diverse elektrische
circuits.
Als een van deze circuits uitvalt, toont
het multifunctionele display een foutco-
de van 2 cijfers (bijv. 12, 13, 14).
Noteer zo’n foutcode als die op het mul-
tifunctionele display staat aangegeven
en vraag een Yamaha dealer het voer-
tuig na te zien.
LET OP:

DCA11790
Wanneer het multifunctionele dis-
play een foutcode aangeeft, moet
het voertuig zo spoedig mogelijkworden gecontroleerd om motor-
schade te voorkomen.
Dit model is ook uitgerust met een zelf-
diagnosesysteem voor het startblok-
keersysteem.
Als een van de circuits van het start-
blokkeersysteem uitvalt, gaat het con-
trolelampje startblokkering knipperen
en geeft het multifunctionele display
een foutcode van twee cijfers weer
(bijv. 51, 52, 53) wanneer de sleutel
naar “ON” is gedraaid.
OPMERKING:
Als het multifunctionele display foutco-
de 52 weergeeft, betreft dit mogelijk
een storing in het transpondersignaal.
Als deze fout zich voordoet, probeer

dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de
codeersleutel.
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit
de buurt van het contactslot en bewaar
niet meer dan één startblokkeersleutel
aan dezelfde sleutelring! Startblokkeer-sleutels kunnen signaalstoring veroor-
zaken, waardoor de motor mogelijk niet

kan worden gestart.
2. Als de motor start, zet deze dan
weer uit en probeer hem opnieuw
te starten met de standaardsleu-
tels.
3. Als de motor niet kan worden ge-
start met een of beide standaards-
leutels, breng dan het voertuig, de
codeersleutel en beide standaard-
sleutels naar een Yamaha dealer
en laat de standaardsleutels op-
nieuw coderen.
Als het multifunctionele display foutco-
des toont, noteer deze dan en vraag
een Yamaha dealer om het voertuig te
controleren.
Klokweergave
De klok op tijd zetten:
1. Houd de toetsen “SELECT” en
“RESET” tegelijkertijd minstens
twee seconden lang ingedrukt.
2. Als de uuraanduiding begint te
knipperen, drukt u op de toets “RE-
SET” om de uren in te stellen.

Page 27 of 96


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-11
2
34
5
6
7
8
9 Rechts

DAU12360
Lichtsignaalschakelaar “PASS”
Druk deze schakelaar in om de kop-
lamp een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” voor
grootlicht en op “” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar
“/”
Druk deze schakelaar naar “” om af-slaan naar rechts aan te geven. Druk
deze schakelaar naar “” om afslaan
naar links aan te geven. Na loslaten
keert de schakelaar terug naar de mid-
denstand. Om de richtingaanwijzers uit
te schakelen wordt de schakelaar inge-
drukt nadat hij is teruggekeerd in de
middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een
claxonsignaal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “/”
Zet deze schakelaar voor u de motor
start op “”. Zet deze schakelaar op
“” om de motor direct uit te schake-
len in een noodgeval, zoals wanneer
de machine omslaat of als de gaskabel
blijft hangen.
DAU12720
Startknop “”
Druk met de zijstandaard omhoog op
deze knop terwijl u de voor- of achter-
rem bekrachtigt om de motor te startenmet de startmotor.
LET OP:

DCA10050
Zie pagina 5-1 voor startinstructies
voordat u de motor start.
DAU12731
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand “ON” of “”
kan deze schakelaar worden gebruikt
voor het inschakelen van de alarmver-
lichting (gelijktijdig knipperen van alle
richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in
een noodgeval of om andere verkeers-
deelnemers te waarschuwen als uw
machine stilstaat in een mogelijk ge-
vaarlijke verkeerssituatie.
LET OP:

DCA10060
Gebruik de alarmverlichting niet ge-
durende langere tijd, anders kan de
accu ontladen raken.
1. Noodstopschakelaar “/”
2. Schakelaar alarmverlichting “”
3. Startknop “”
123

Page 38 of 96


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-22
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2. Controleer of de noodstopschakelaar aanstaat.
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Knijp de voor- of achterrem in en houd deze vast.
5. Druk op de startknop.
Start de motor?
Met de motor nog uit:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de voor- of achterrem in en houd deze vast.
8. Druk op de startknop.
Start de motor?
Met de motor nog aan:
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
Het systeem is in orde. De scooter mag worden gebruikt.
Deze controle is vooral betrouwbaar als hij
wordt uitgevoerd met een warme motor.De sperschakelaar van de zijstandaard is
mogelijk defect.
De scooter mag niet worden gebruikt voordat
deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
De remschakelaar is mogelijk defect.
De scooter mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha
dealer.
De sperschakelaar van de zijstandaard is
mogelijk defect.
De scooter mag niet worden gebruikt voordat
deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
JA NEE JA NEE NEE JAOPMERKING:

Page 42 of 96


5-1
1
2
3
4
5
6
7
8
9

GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU15970
WAARSCHUWING

DWA11250

Zorg dat u volkomen vertrouwd
bent met alle bedieningsfunc-
ties en hun werking voordat u
gaat rijden. Informeer bij een
Yamaha dealer als u de werking
van een schakelaar of functie
niet volkomen begrijpt.

Start de motor nooit in een afge-
sloten ruimte en laat deze hierin
ook niet lange tijd aaneen
draaien. Uitlaatgassen zijn giftig
en het inademen ervan kan al
binnen korte tijd leiden tot be-
wusteloosheid en dodelijk let-
sel. Controleer altijd of er
voldoende ventilatie is.

Start de motor om veiligheidsre-
denen te allen tijde met de mid-
denbok naar beneden.

Kom nooit met uw handen of
voeten in de buurt van het ach-
terwiel wanneer de middenbok
uitgeklapt is terwijl de motor
stationair draait.
DAU36510
Starten van de motor
LET OP:

DCA10250
Zie pagina 5-4 voor instructies over
het inrijden van de motor alvorens
de machine in gebruik wordt geno-
men.
Het startspersysteem staat starten al-
leen toe als de zijstandaard is opge-
trokken.
WAARSCHUWING

DWA10290

Controleer voor het starten van
de motor de werking van het
startspersysteem en volg daar-
bij de werkwijze beschreven op
pagina 3-21.

Ga nooit rijden terwijl de zijstan-
daard omlaag staat.
1. Draai de contactsleutel naar “ON”
en controleer of de noodstopscha-
kelaar op “” is gezet.
LET OP:

DCA15020
De volgende waarschuwings-lampjes, het volgende controlelamp-
je en de volgende indicatoren
moeten enkele seconden oplichten
en dan uitgaan.

Waarschuwingslampje motor-
storing

ABS-waarschuwingslampje
(voor modellen met ABS)

Controlelampje startblokkering

Indicator V-snaarvervanging

Indicator olieverversing
Als een waarschuwingslampje, con-
trolelampje of indicator niet dooft,
zie dan pagina 3-3 of 3-6 voor een
controle van het circuit van het des-
betreffende waarschuwingslampje
of controlelampje of de desbetref-
fende indicator.
2. Sluit de gasklep volledig.
3. Start de motor door de startknop in
te drukken terwijl de voor- of ach-
terrem wordt bekrachtigd.
OPMERKING:
Als de motor niet wil starten, laat dan
de startknop los, wacht een paar se-
conden en probeer het dan opnieuw.

Page 82 of 96


PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-36
1
2
3
4
5
6
7
8
9Oververhitte motor
WAARSCHUWING

DWA10400

Verwijder de koelvloeistofradiatorvuldop niet terwijl de motor en de koelvloeistofradiator nog heet zijn. Hete
vloeistof en stoom kan naar buiten spuiten en zo ernstige brandwonden veroorzaken. Wacht tot de motor is
afgekoeld.

Breng na verwijderen van de borgbout voor de radiatorvuldop een dikke doek, bijvoorbeeld een handdoek, aan
over de radiatorvuldop en draai deze dan langzaam linksom tegen de aanslag zodat de nog aanwezige druk kan
ontsnappen. Druk de dop omlaag zodra het sisgeluid stopt en draai deze linksom en verwijder de dop.
OPMERKING:
Als geen koelvloeistof beschikbaar is, kan tijdelijk leidingwater worden gebruikt, maar dit moet wel zo snel mogelijk door de

voorgeschreven koelvloeistof worden vervangen.
Wacht tot de
motor is afgekoeld.
Controleer het
koelvloeistofniveau in het
reservoir en in de radiator.
Het koelvloeistofniveau is
in orde. Het koelvloeistofniveau is
laag. Controleer het
koelsysteem op lekkage.
Vraag een Yamaha dealer het
koelsysteem te controleren en te
repareren.Vul koelvloeistof bij.
(Zie OPMERKING.)
Start de motor. Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem
te controleren en te repareren als de motor opnieuw
oververhit raakt.
Er is lekkage.
Er is geen
lekkage.

Page 92 of 96


INDEX
A
Aandachtspunten voor veilig
motorrijden.............................................. 1-5
ABS (voor modellen met ABS)................ 3-13
ABS-waarschuwingslampje (voor modellen
met ABS) ................................................ 3-4
Accu ........................................................ 6-29
Achterremblokkeerhendel ....................... 3-12
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)............ 3-10
B
Banden.................................................... 6-20
Bougies, controleren ................................. 6-9
Brandstof................................................. 3-15
Brandstofverbruik, tips voor een zuinig ..... 5-4
C
Claxonschakelaar ................................... 3-11
Contactslot/stuurslot ................................. 3-2
Controle- en waarschuwingslampjes ........ 3-3
Controlelampje grootlicht .......................... 3-4
Controlelampjes richtingaanwijzers .......... 3-3
Controlelampje startblokkering ................. 3-4
Controlelijst voor gebruik .......................... 4-2
D
Dimlichtschakelaar .................................. 3-11
G
Gasgreep en gaskabel, controleren en
smeren.................................................. 6-26
Gereedschapsset ...................................... 6-1
H
Helmbevestiging ..................................... 3-18
I
Identificatienummers ................................. 9-1
Inrijperiode ................................................ 5-4
K
Kabel van achterremblokkeerhendel,
afstellen .................................................6-23
Kettingkastolie .........................................6-14
Klepspeling ..............................................6-19
Koelvloeistof ............................................6-15
Koplampgloeilamp, vervangen ................6-33
L
Lichtsignaalschakelaar ............................3-11
Locaties van onderdelen ...........................2-1
Luchtfilterelement, reinigen......................6-17
M
Middenbok en zijstandaard, controleren en
smeren ..................................................6-27
Modelinformatiesticker ...............................9-2
Motorolie en oliefilterpatroon ...................6-11
Multifunctioneel display..............................3-6
N
Noodstopschakelaar ................................3-11
O
Opbergcompartimenten ...........................3-18
P
Parkeren ....................................................5-5
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema .................................6-3
Problemen oplossen ................................6-34
R
Remhendel, achterrem ............................3-12
Remhendels, smeren...............................6-26
Remmen ....................................................5-3
Remvloeistofniveau, controleren .............6-25
Remvloeistof, verversen ..........................6-26
Richtingaanwijzerschakelaar ...................3-11
Rugsteun rijderzadel, verstellen ..............3-17
S
Schakelaar alarmverlichting .................... 3-11
Schokdemper .......................................... 3-20
Sleutelnummer .......................................... 9-1
Snelheidsmeter ......................................... 3-5
Sneller en langzamer rijden....................... 5-3
Specificaties .............................................. 8-1
Stalling....................................................... 7-3
Startblokkeersysteem ................................ 3-1
Starten van de motor ................................. 5-1
Startknop ................................................. 3-11
Startspersysteem .................................... 3-21
Stationair toerental .................................. 6-18
Storingzoekschema’s .............................. 6-35
Stroomlijn- en framepanelen, verwijderen
en aanbrengen ........................................ 6-6
Stuurschakelaars..................................... 3-10
Stuursysteem, controleren ...................... 6-28
T
Tankdop .................................................. 3-14
Toerenteller ............................................... 3-5
U
Uitlaatkatalysator ..................................... 3-16
V
Veiligheidsinformatie ................................. 1-1
Verzorging ................................................. 7-1
Voertuigidentificatienummer ...................... 9-1
Voor- en achterremblokken
controleren ............................................ 6-24
Voorremhendel ........................................ 3-12
Voorvork, controleren .............................. 6-27
Vrije slag gaskabel, controleren .............. 6-19
Vrije slag voor- en achterremhendel ....... 6-22