YAMAHA YZF-R1 2010 Instructieboekje (in Dutch)
Page 11 of 110
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-4
1
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het
monteren van in de handel verkrijgbare pro-
ducten of het verrichten van aanpassingen
die de ontwerp- of bedieningskenmerken
van uw machine wijzigen kan het risico op
ernstig letsel of overlijden van uzelf of ande-
ren vergroten. U bent verantwoordelijk voor
letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de
machine.
Volg bij de montage van accessoires de on-
derstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in-
vloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire zorg-
vuldig alvorens het te gebruiken om te
waarborgen dat het de grondspeling of
de hellinghoek op geen enkele manier
vermindert, de veerweg, de stuuruit-
slag of de bediening niet beperkt en
geen lampen of reflectors afdekt.
Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemon-
teerd zullen mogelijk instabiliteit ver-
oorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aerody-
namische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind insta-
biel worden. Zulke accessoires kun-
nen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de be-
wegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke ac-
cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek-
trische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motor-
fiets te boven gaan, kan zich een ge-
vaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de mo-
gelijkheden van de motorfiets te ondersteu-nen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. An-
dere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-20
voor bandenspecificaties en meer informa-
tie over het vervangen van uw banden.
U14BD1D0.book Page 4 Friday, July 24, 2009 11:45 AM
Page 12 of 110
BESCHRIJVING
2-1
2
DAU10410
Aanzicht linkerzijde
1,2
34,5,6
13 12 11 10 9 7,8
1. Stelschroef voor inveerdemping voorvork (pagina 3-26)
2. Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 3-26)
3. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-15)
4. Zekering brandstofinjectiesysteem (pagina 6-33)
5. Hoofdzekering (pagina 6-33)
6. Zekeringenkastje (pagina 6-33)
7. Stelbout voor inveerdemping schokdemperunit (voor snelle inveerdem-
ping) (pagina 3-28)8. Stelbout voor inveerdemping van schokdemperunit (voor langzame in-
veerdemping) (pagina 3-28)
9. Stelbout voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-28)
10.Stelschroef voor uitveerdemping schokdemperunit (pagina 3-28)
11.Olieaftapplug (pagina 6-13)
12.Aftapplug koelvloeistof (pagina 6-16)
13.Oliefilterpatroon (pagina 6-13)U14BD1D0.book Page 1 Friday, July 24, 2009 11:45 AM
Page 13 of 110
BESCHRIJVING
2-2
2
DAU10420
Aanzicht rechterzijde
1,2,3 4 5,6 879
10 12 11 13
1. Opbergcompartiment (pagina 3-25)
2. Bagageriembevestiging (pagina 3-31)
3. Helmbevestiging (pagina 3-24)
4. Vergrendeling duozadel (pagina 3-23)
5. Accu (pagina 6-31)
6. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
7. Tankdop (pagina 3-20)
8. Stelschroef voor uitveerdemping voorvork (pagina 3-26)9. Radiatorvuldop (pagina 6-15)
10.Olievuldop (pagina 6-13)
11.Kijkglas olieniveau (pagina 6-13)
12.Remlichtschakelaar (pagina 6-23)
13.Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-24)
U14BD1D0.book Page 2 Friday, July 24, 2009 11:45 AM
Page 14 of 110
BESCHRIJVING
2-3
2
DAU10430
Bedieningen en instrumenten
12 3 5 6 78
4
1. Koppelingshendel (pagina 3-19)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-17)
3. Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
4. Multifunctionele meter (pagina 3-8)
5. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-24)
6. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-17)
7. Gasgreep (pagina 6-19)
8. Remhendel (pagina 3-19)U14BD1D0.book Page 3 Friday, July 24, 2009 11:45 AM
Page 15 of 110
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-1
3
DAU47631
D-mode (rijmodus) D-mode is een elektronisch geregeld motor-
prestatiesysteem met drie modi: (“STD”, “A”
en “B”).
Druk de rijmodusschakelaar “MODE” in om
te wisselen tussen de modi. (Zie pagina
3-18 voor uitleg over de rijmodusschake-
laar.)OPMERKINGMaak uzelf vertrouwd met de werking van
D-mode en de rijmodusschakelaar “MODE”
alvorens het systeem te gebruiken.Modus “STD”
Modus “STD” is geschikt voor uiteenlopen-
de rijomstandigheden.Deze modus biedt een soepel en sportief rij-
gedrag van het lage- tot het hogetoerenbe-
reik.
Modus “A”
Modus “A” biedt een sportievere motorres-
pons in het lage en middenbereik in verge-
lijking met de modus “STD”.
Modus “B”
Modus “B” biedt een wat minder scherpe
respons in vergelijking met de modus “STD”
voor rijsituaties om die een sensitieve gas-
respons vragen.
DAU10976
Startblokkeersysteem Dit voertuig is voorzien van een startblok-
keersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de stan-
daardsleutels te wijzigen. Het systeem be-
staat uit de volgende onderdelen:
een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
twee standaardsleutels (met een zwart
bovendeel) die opnieuw kunnen wor-
den gecodeerd
een transponder (die is geïntegreerd in
de codeersleutel)
een startblokkeereenheid
een ECU
een controlelampje van het startblok-
keersysteem (Zie pagina 3-4.)
1. Rijmodusschakelaar “MODE”
1
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
U14BD1D0.book Page 1 Friday, July 24, 2009 11:45 AM
Page 16 of 110
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-2
3
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voertuig
daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten
coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rij-
den. Deze sleutel dient uitsluitend te wor-
den gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rij-
den.LET OP
DCA11821
ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT
CONTACT OP MET UW DEALER
ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als
de codeersleutel verloren is, kun-
nen de standaardsleutels niet op-
nieuw gecodeerd worden. U kunt
het voertuig dan nog steeds starten
met de standaardsleutels, maar als
ze opnieuw gecodeerd moeten wor-
den (d.w.z. als er een nieuwe stan-
daardsleutel is gemaakt of als alle
sleutels verloren zijn), dient het ge-
hele startblokkeersysteem vervan-
gen te worden. Daarom wordt u
sterk aangeraden een van de stan-daardsleutels te gebruiken en de
codeersleutel op een veilige plek te
bewaren.
Dompel de sleutels nooit in water.
Stel de sleutels nooit bloot aan ex-
treem hoge temperaturen.
Leg de sleutels nooit vlakbij magne-
tische voorwerpen (zoals bijvoor-
beeld speakers enz.).
Plaats nooit voorwerpen die elektri-
sche signalen uitzenden vlakbij de
sleutels.
Plaats nooit zware voorwerpen op
de sleutels.
U mag de sleutels nooit slijpen of de
vorm ervan wijzigen.
U mag het plastic gedeelte van de
sleutels nooit demonteren.
Hang nooit twee sleutels van een
startblokkeersysteem aan dezelfde
sleutelring.
Bewaar de standaardsleutels en
ook de sleutels van andere start-
blokkeersystemen altijd op een an-
dere plek dan de codeersleutel van
het voertuig.
Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen altijd uit de buurt van
het contactslot, want anders kun-
nen ze signaalstoring veroorzaken.
DAU10472
Contactslot/stuurslot Via het contactslot/stuurslot worden het ont-
stekingssysteem en de verlichtingssyste-
men bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.OPMERKINGGebruik de standaardsleutel (zwarte greep)
voor regelmatig gebruik van de machine.
Bewaar de codeersleutel (rode greep) op
een veilige plaats en gebruik deze uitslui-
tend voor hercodering om het risico op ver-
lies te minimaliseren.
DAU10550
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht, de kentekenverlichting en het
U14BD1D0.book Page 2 Friday, July 24, 2009 11:45 AM
Page 17 of 110
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-3
3
parkeerlicht gaan branden en de motor kan
worden gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.OPMERKINGDe koplampen gaan automatisch branden
als de motor wordt gestart en blijven aan
totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
zelfs als de motor afslaat.
DAU10661
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
WAARSCHUWING
DWA10061
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hier-
door worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een onge-
val.
DAU10683
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en
draai deze dan naar “LOCK”. Houd de
sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in en draai deze dan naar
“OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
DAU10941
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht,
de kentekenverlichting en het parkeerlicht
branden. De alarmverlichting en richtin-
gaanwijzers kunnen worden ingeschakeld,
maar alle andere elektrische systemen zijn
uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleu-
tel naar“” te kunnen draaien.
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Drukken.
2. Draaien.
U14BD1D0.book Page 3 Friday, July 24, 2009 11:45 AM
Page 18 of 110
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-4
3
LET OP
DCA11020
Gebruik de parkeerstand niet gedurende
langere tijd, anders kan de accu ontla-
den raken.
DAU11004
Controle- en waarschuwings-
lampjes
DAU11030
Controlelampjes
richtingaanwijzers“” en“”
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwij-
zers naar de linker- of rechterstand is ge-
drukt.
DAU11060
Vrijstandcontrolelampje“”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnel-
lingsbak in de vrijstand staat.
DAU11080
Controlelampje grootlicht“”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11254
Waarschuwingslampje
olieniveau“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwings-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
1. Controlelampje schakelmoment
2. Waarschuwingslampje motorstoring“”
3. Waarschuwingslampje olieniveau“”
4. Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur“”
5. Waarschuwingslampje stuurdemper“”
6. Controlelampje rechter
richtingaanwijzers“”
7. Controlelampje grootlicht“”
8. Vrijstandcontrolelampje“”
9. Controlelampje brandstofniveau“”
10.Controlelampje linker
richtingaanwijzers“”
11.Controlelampje startblokkering12
34561178910
U14BD1D0.book Page 4 Friday, July 24, 2009 11:45 AM
Page 19 of 110
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-5
3
OPMERKING
Bij een voldoende hoog olieniveau kan
het waarschuwingslampje soms toch
knipperen bij rijden op een helling of bij
plotseling afremmen of optrekken, er is
dan echter geen sprake van een sto-
ring.
Dit model is ook uitgerust met een zelf-
diagnosesysteem voor het circuit van
het waarschuwingslampje olieniveau.
Als het waarschuwingscircuit voor het
olieniveau een probleem aangeeft,
wordt de volgende cyclus herhaald tot-
dat de storing is opgeheven: Het waar-
schuwingslampje olieniveau knippert
tien keer en dooft dan gedurende 2.5
seconden. Als dit zich voordoet, vraag
dan een Yamaha dealer de machine te
controleren.
DAU11365
Waarschuwingslampje
brandstofniveau“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer het brandstofniveau daalt tot be-
neden ca. 3.1 L (0.82 US gal, 0.68 Imp.gal).
Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof
bij.Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwings-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
OPMERKINGDit model is bovendien uitgerust met een
zelfdiagnosesysteem voor het circuit van
het waarschuwingslampje brandstofniveau.
Als het waarschuwingscircuit voor het
brandstofniveau een probleem aangeeft,
wordt de volgende cyclus herhaald totdat
de storing is opgeheven: Het waarschu-
wingslampje brandstofniveau knippert acht
keer en dooft dan gedurende 3.0 seconden.
Als dit zich voordoet, vraag dan een
Yamaha dealer de machine te controleren.
DAU47750
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd
om af te koelen.Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwings-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
LET OP
DCA10021
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.OPMERKING
Bij machines met een of meer radiator-
koelvinnen schakelt de radiatorkoelvin
automatisch in of uit op basis van de
koelvloeistoftemperatuur in de radia-
tor.
Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 6-42 nadere instructies ver-
meld.
U14BD1D0.book Page 5 Friday, July 24, 2009 11:45 AM
Page 20 of 110
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-6
3
Koelvloeistoftempera-
tuurWeergave Condities Wat te doen
Onder 39 °C
(Onder 103 °F)De aanduiding “Lo” wordt
getoond.OK. U kunt rijden.
40–116 °C
(104–242 °F)De temperatuur wordt ge-
toond.OK. U kunt rijden.
Boven 117 °C
(Boven 243 °F)De temperatuurweergave
knippert.
Het waarschuwingslampje
gaat branden.Breng de machine tot stilstand en laat
de motor stationair draaien tot de koel-
vloeistoftemperatuur daalt.
Zet de motor af als de temperatuur niet
daalt. (Zie pagina 6-42.)
U14BD1D0.book Page 6 Friday, July 24, 2009 11:45 AM