ABS BMW X5 M 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: BMW, Model Year: 2016, Model line: X5 M, Model: BMW X5 M 2016Pages: 268, PDF Size: 5.32 MB
Page 89 of 268

RemsysteemRemsysteem vertoont een storing.
Voorzichtig doorrijden.
Auto direct door een Service Partner of
een gekwalificeerde specialist laten controle‐
ren.
Botsingswaarschuwing Branden: vooralarm, bijv. bij een drei‐
gend botsingsgevaar of bij zeer geringe
afstand tot een voorligger.
Afstand vergroten.
Knipperen: acute waarschuwing bij direct bot‐
singsgevaar als de auto met relatief hogere,
andere snelheid een andere auto nadert.
Ingrijpen door te remmen en evt. uit te wijken.
Persoonswaarschuwing Symbool op het instrumentenpaneel.
Dreigt er een botsing met een herkent
persoon, dan licht het symbool op en
klinkt er een signaal.
Gele lampjes
Antiblokkeersysteem ABS Abrupt remmen zo veel mogelijk ver‐
mijden. Rembekrachtiger mogelijk de‐
fect. Houd rekening met een langere
remweg. Onmiddellijk door een Service Part‐
ner of een gekwalificeerde specialist laten con‐ troleren.
Dynamische stabiliteitscontrole DSC Knipperen: DSC regelt de aandrijf- en
remkrachten. De auto wordt gestabili‐
seerd. Snelheid verlagen en rijstijl aan
de wegomstandigheden aanpassen.
Branden: DSC is uitgevallen. Systeem door
een Service Partner of een gekwalificeerde
specialist laten controleren.Voor meer informatie, zie Dynamische stabili‐
teitscontrole DSC, zie pagina 139.
Dynamische stabiliteitscontrole DSC
gedeactiveerd
Dynamische stabiliteitscontrole DSC is
uitgeschakeld.
Voor meer informatie, zie Dynamische
stabiliteitscontrole DSC, zie pagina 139.
M Dynamic Mode MDM M Dynamic Mode MDM is ingescha‐
keld.
Voor meer informatie, zie M Dynamic
Mode, zie pagina 139.
Ook knippert: MDM regelt de aandrijf-
en remkrachten. De auto wordt gesta‐
biliseerd.
Brandt: MDM is uitgevallen. Systeem
door een Service Partner of een ge‐
kwalificeerde specialist laten controle‐
ren.
Voor meer informatie, zie M Dynamic
Mode, zie pagina 139.
Bandenpechwaarschuwing RPA De bandenpechweergave meldt span‐
ningsverlies in een band.
Snelheid verminderen en voorzichtig
stoppen. Heftige rem- en stuurbewegingen
vermijden.
Voor meer informatie, zie Bandenpechwaar‐
schuwing, zie pagina 117.
Bandenspanningscontrole RDC Continu brandend: de spanningscon‐
trole meldt spanningsverlies in een
band.Seite 89WeergavenBediening89
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 137 of 268

RijstabiliteitsregelsystemenUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Antiblokkeersysteem ABS ABS voorkomt het blokkeren van de wielen tij‐
dens het remmen.
De bestuurbaarheid blijft ook bij noodstops be‐
houden, daardoor wordt de actieve veiligheid
verhoogd.
Het ABS is na het starten van de motor be‐
drijfsklaar.
Remassistent
Bij snel intrappen van het rempedaal veroor‐
zaakt dit systeem automatisch een zo hoog
mogelijke rembekrachtiging. De remweg wordt
bij noodstops derhalve zo kort mogelijk gehou‐
den. Hierbij wordt eveneens gebruik gemaakt
van de voordelen van het ABS.
Het rempedaal ingetrapt houden zolang rem‐
men noodzakelijk is.Wegrijassistent
Het systeem ondersteunt bij het hellingop‐
waarts wegrijden. Gebruik van de parkeerrem
is hiervoor niet vereist.1.Auto met rempedaal op zijn plaats houden.2.Rempedaal loslaten en vlot wegrijden.
Na het loslaten van het rempedaal wordt de
auto gedurende ca. 2 seconden op zijn plaats
gehouden.
Naargelang de belading of bij rijden met aan‐
hangwagen kan de auto soms een klein stukje
achteruitrollen.
Dynamic Performance
Control DPC
De Dynamic Performance Control verhoogt zo‐
wel de souplesse van de auto als de koerssta‐ biliteit.
Het systeem zorgt voor een traploze verdeling
van de aandrijfkoppels over de beide achter‐
wielen.
Naargelang de situatie wordt het aandrijfkop‐
pel verplaatst van het wiel aan de binnenzijde
van de bocht naar het wiel aan de buitenzijde,
of omgekeerd.
Om de wendbaarheid te verhogen, wordt bij
een sportieve rijstijl het achterwiel aan de bui‐
tenzijde van de bocht versneld.
Er wordt directer gereageerd op het sturen, te‐
gelijk wordt de neiging tot ondersturen van de vierwielaandrijving gereduceerd.
Bij de neiging tot oversturen werkt het sys‐
teem stabiliserend, door het achterwiel aan de
binnenzijde van de bocht te versnellen.
Het systeem verbetert de tractie op voelbare
wijze en verhoogt tegelijk de rijveiligheid, met
Seite 137RijstabiliteitsregelsystemenBediening137
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 138 of 268

name op bestratingen met wisselende wrij‐
vingswaarden.
M Drive Principe
Individuele instellingen kunnen in twee vooraf
opgeslagen configuraties voor de auto aange‐
bracht worden.
Bij het starten van de motor is standaard een
efficiënte autotoestand actief. M Drive is ge‐
deactiveerd.
Overzicht
Configuraties De configuraties zijn als volgt vooraf opgesla‐
gen:▷"M Drive 1": ontspannen comfortabel rij‐
den.▷"M Drive 2": sportief dynamisch rijden.
Instelmogelijkheden
Sym‐
boolBetekenis Dynamische stabiliteitscontrole
DSC, zie pagina 139, en M Dynamic
Mode MDM. Programma's van de M Motordyna‐
miekcontrole, zie pagina 86. Programma's van de Vertical Dyna‐
mic Control, zie pagina 142. Programma's van Servotronic, zie
pagina 143. Drivelogic, zie pagina 84: schakel‐
modi en Drivelogic-rijprogramma's. Aanzichten van het Head-Up-Dis‐
play, zie pagina 103.M Drive configureren
De vooraf opgeslagen configuraties kunnen in‐
dividueel ingesteld worden.
Op het Control Display:1."Instellingen"2."M Drive 1" of "M Drive 2"3.Gewenste instelmogelijkheid selecteren.4.Gewenst programma selecteren.
De individuele instellingen voor het huidig ge‐
bruikte profiel worden opgeslagen.
Bij geactiveerde M Drive wordt een verande‐
ring van de instelling op het Control Display di‐
rect overgenomen.
M Drive activeren/deactiveren
Activeren Overeenkomstige toets op het stuurwiel in‐
drukken:
▷M Drive 1 activeren.▷M Drive 2 activeren.
Als in M Drive DSC OFF of MDM ingesteld is,
verschijnt een melding op het instrumentenpa‐
neel. Deze melding door opnieuw indrukken
van de toets bevestigen.
Uitschakelen
Overeenkomstige toets op het stuurwiel op‐
nieuw indrukken.
Controlelampjes
▷Controlelampje brandt: overeen‐
komstige M Drive is geactiveerd.▷Controlelampje knippert: M Drive
kon niet geactiveerd worden. Anti‐
blokkeersysteem ABS of Dynami‐
sche stabiliteitscontrole DSC zijn
net de rijstabiliteit aan het regelen.
M Drive opnieuw activeren, als con‐
trolelampje niet meer knippert.Seite 138BedieningRijstabiliteitsregelsystemen138
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 140 of 268

Pas in het absolute grensbereik grijpt het sys‐
teem in door het reduceren van het motorver‐
mogen en door stabiliserende remingrepen op
de wielen. In deze rijstoestand kunnen aanvul‐
lende stuurcorrecties noodzakelijk zijn.
WAARSCHUWING
Bij geactiveerde M Dynamic Mode wor‐
den stabiliserende ingrepen alleen in geredu‐
ceerde mate uitgevoerd. Er bestaat kans op
een ongeval of schade. Aanpassen aan de ver‐
keerssituatie. Verkeerssituatie observeren en
in de betreffende situaties actief ingrijpen. Bij
waarschuwingen het stuurwiel niet onnodig
heftig bewegen.◀
In verband met een optimale stabiliteit DSC zo
spoedig mogelijk weer inschakelen.
MDM activeren Toets kort indrukken.
Op het instrumentenpaneel gaan de
controlelampjes MDM en DSC OFF branden.
MDM deactiveren Toets indrukken.
Controlelampjes MDM en DSC OFF
doven.
Over M Drive
Op het Control Display:1."Instellingen"2."M Drive 1" of "M Drive 2"3. Symbool selecteren.4."MDM"
Om gewenst M Drive met de geselecteerde in‐
stellingen op te roepen, betreffende toets op
het stuurwiel indrukken:
▷▷Een melding verschijnt in het instrumentenpa‐
neel. Deze melding door opnieuw indrukken
van de toets bevestigen.
MDM deactiveren
Betreffende toets 1 of toets 2 op het stuurwiel
opnieuw indrukken.
M Dynamic Mode en de onder M Drive gese‐ lecteerde instellingen worden gedeactiveerd.
Controle- en waarschuwingslampjes Controlelampjes gaan branden:
M Dynamic Mode is geactiveerd.
Controlelampje DSC knippert bijko‐
mend:
M Dynamic Mode regelt de aandrijf- en
remkrachten.
Controlelampjes gaan branden:
M Dynamic Mode of DSC is uitgeval‐
len.
Dynamische stabiliteitscontrole
deactiveren: DSC OFF
Door DSC uit te schakelen wordt de rijstabili‐
teit bij het accelereren en in bochten minder.
In verband met een optimale stabiliteit DSC zo
spoedig mogelijk weer inschakelen.
Dynamische stabiliteitscontrole
deactiveren
De toets zo lang indrukken, maar niet
langer dan ca. 10 seconden, tot het
controlelampje voor DSC OFF op het instru‐
mentenpaneel gaat branden en DSC OFF
wordt weergegeven.
Het systeem DSC is uitgeschakeld.Seite 140BedieningRijstabiliteitsregelsystemen140
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 196 of 268

Veilig remmen
Uw auto is standaard met ABS uitgerust.
In situaties waar dat nodig is, bij voorkeur de
rem volledig intrappen.
De auto blijft bestuurbaar. Eventuele obstakels
met zo rustig mogelijke stuurbewegingen ont‐
wijken.
Het pulseren van het rempedaal wijst erop, dat
ABS regelt.
In bepaalde remsituaties kunnen de geperfo‐
reerde remschijven functiegeluiden veroorza‐
ken. Dit heeft echter geen invloed op het pres‐
tatieniveau en de bedrijfsveiligheid van de rem.
Voorwerpen in het bewegingsbereik
van de pedalen en in de beenruimte
WAARSCHUWING
Voorwerpen in de beenruimte aan be‐
stuurderszijde kunnen de gaspedaalslag be‐
perken of een ingedrukt pedaal blokkeren. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Voorwerpen in
de auto zo opbergen dat deze beveiligd zijn en
niet in de beenruimte aan bestuurderszijde
kunnen komen. Vloermatten gebruiken die
voor de auto goedgekeurd zijn en adequaat
bevestigd kunnen worden. Geen losse vloer‐
matten gebruiken en niet meerdere vloermat‐
ten over elkaar leggen. Erop letten dat vol‐
doende ruimte voor de pedalen aanwezig is.
Erop letten dat de vloermatten weer veilig wor‐
den bevestigd nadat deze werden verwijderd,
bijv. voor reiniging.◀
Nat weer Bij nat weer, strooizout of sterke regen over
een afstand van enkele kilometers licht rem‐
men.
Andere verkeersdeelnemers daarbij niet hinde‐
ren.
Door de warmte die ontstaat drogen de rem‐
schijven en remvoeringen.
De remkracht staat indien nodig onmiddellijk
ter beschikking.Afdalingen
WAARSCHUWING
Lichte maar permanente druk op het
rempedaal kan hoge temperaturen, remblok‐ slijtage en mogelijk het uitvallen van het rem‐
systeem tot gevolg hebben. Er bestaat gevaar
voor ongevallen. Overmatige belasting van de
rem vermijden.◀
WAARSCHUWING
Bij stationair draaien bij afgezette motor
zijn veiligheidsrelevante functies beperkt of
niet meer beschikbaar, bijv. de remwerking van
de motor of de ondersteuning van remkracht
en besturing. Er bestaat gevaar voor ongeval‐
len. Niet met stationair draaiende of afgezette
motor rijden.◀
Op lange of steile afdalingen in de versnelling
rijden waarin het minst moet worden geremd.
Anders kan het remsysteem oververhit gera‐
ken en wordt de remwerking gereduceerd.
De remwerking van de motor kan door terug‐
schakelen naar de sequentiële modus, zie pa‐
gina 83, verder worden versterkt.
Corrosie van de remschijven Corrosie van de remschijven en verontreini‐
ging van de remvoeringen worden bevorderd
door de volgende omstandigheden:▷Weinig gebruik van de auto.▷Lange standtijden.▷Geringe belasting.
De vereiste minimumbelasting voor de zelfrei‐
nigende werking van de schijfremmen wordt
daardoor niet bereikt.
Gecorrodeerde remschijven krijgen bij het
remmen groeven die meestal niet meer kun‐
nen worden verwijderd.
Condenswater bij geparkeerde auto
In de airconditioning ontstaat condenswater,
dat onder de auto wegloopt.
Seite 196RijtipsBij het rijden in acht nemen196
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 216 of 268

DOT … 0115: de band werd in de 1e week van
2015 gefabriceerd.
Vervangen van wielen en
banden
Montage
Monteren en balanceren alleen toevertrouwen
aan een Service Partner of een gekwalificeerde
specialist.
Wielbandcombinatie Een Service Partner of een gekwalificeerde
specialist kan u informeren over de juiste wiel-
bandcombinaties voor uw auto.
Door verkeerde wiel-bandcombinaties wordt
de werking van verschillende systemen beïn‐
vloed, bijv. ABS of DSC.
Om de goede rij-eigenschappen te behouden
mogen alleen banden van hetzelfde merk en
met hetzelfde profiel worden gemonteerd.
Na bandenpech moet zo snel mogelijk weer de
oorspronkelijke wiel-bandcombinatie worden
gemonteerd.
WAARSCHUWING
Wielen en banden die door de autofabri‐
kant als niet geschikt zijn beoordeeld, kunnen
onderdelen van de auto beschadigen, bijv.
contact met de carrosserie als gevolg van tole‐
ranties, ondanks dezelfde nominale afmetin‐
gen. Er bestaat gevaar voor ongevallen. Wielen
en banden gebruiken die door de fabrikant van
de auto als geschikt zijn aangemerkt voor het
betreffende type auto.◀Aanbevolen bandenmerken
Per bandenmaat worden bepaalde banden‐
merken door de fabrikant van uw auto aanbe‐
volen. Deze kunnen worden herkend aan een
ster op de zijwand van de band.
Nieuwe banden
Direct na de productie is de grip van nieuwe
banden nog niet optimaal.
Gedurende de eerste 300 km beheerst rijden.
Coverbanden
De fabrikant van uw auto raadt u aan geen co‐
verbanden te gebruiken.
WAARSCHUWING
Coverbanden kunnen verschillende
bandonderlagen bezitten. Naarmate de leeftijd
toeneemt kan de houdbaarheid beperkt zijn. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Geen cover‐
banden gebruiken.◀
Winterbanden
Voor gebruik op een winters wegdek worden
winterbanden aanbevolen.
Zogenaamde banden voor het gehele jaar met
M+S-codering hebben weliswaar betere win‐
tereigenschappen dan zomerbanden, maar ze
hebben in het algemeen niet het prestatieni‐
veau van winterbanden.
Maximumsnelheid van winterbanden
Als de maximumsnelheid van de auto hoger is
dan de snelheid die voor de winterbanden is
Seite 216MobiliteitWielen en banden216
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 256 of 268

Alles van A tot Z
TrefwoordenregisterA
Aanbevolen bandenmer‐ ken 216
Aanbevolen brandstof 212
Aandrijfslipregeling, zie DSC 139
Aanhangergewicht 252
Aanhangerstabilisatierege‐ ling 202
Aanklempunt, starthulp 240
Aankomsttijd 100
Aanslaan van de motor 71
Aansluiting van elektrische apparaten 175
Aansteker 174
Aanvullende tekstmelding 91
Aanvullingen en wijzigingen na redactiesluiting 7
Aanwijzing brandstofme‐ ter 92
ABS, anti-blokkeersys‐ teem 137
Acceleratie-assistent, zie Launch Control 85
Accessoires en onderdelen 7
Accu, auto 236
Accu, vervangen 236
Achterbank 55
Achterklep, automatisch 39
Achterklep via afstandsbedie‐ ning 36
Achterklep zonder aanraking openen/sluiten 43
Achterklep zonder aanraking sluiten 43
Achterlamp 233
Achterlichtlampen 233
Achterlichtlampen, lampen vervangen 233
Achterruitverwarming 164 Achteruitkijkspiegel 60
Achteruitrijcamera 150
Actief-koolstoffilter 164
Actieradius 94
Active Protection 134
Activeren, airbags 114
Actualiteit van de handlei‐ ding 7
Adaptief remlicht, zie Dynami‐ sche remlichten 134
Adaptieve bochtverlich‐ ting 108
Afdalingen 196
Afdichtmiddel 217
Afmetingen 250
Afstandsbediening/sleutel 32
Afstandsbediening garage‐ deur, zie Geïntegreerde uni‐
versele afstandsbedie‐
ning 171
Afstandsbediening interieur‐ voorverwarming/-ventila‐
tie 168
Afstandsbediening, sto‐ ring 37
Afstandsbediening, univer‐ sele 171
Afstandswaarschuwing, zie PDC 147
Afstand tot bestemming 100
Afvalverwerking, koelvloei‐ stof 229
Afzetten van de motor 71
Airbags 112
Airbagschakelaar, zie Sleutel‐ schakelaar voor passagiers‐
airbags 114
Airbags, controle-/waarschu‐ wingslampjes 113
Airconditioning, automa‐ tisch 161 Alarminstallatie 45
Alarm, ongewild 46
Alternatieve oliesoorten 226
Anti-blokkeersysteem, ABS 137
Antivries, sproeiervloei‐ stof 81
Aquaplaning 195
Asbak 173
Asbak achterin 174
Asbak voorin 173
Asbelastingen, gewich‐ ten 251
AUC automatische luchtrecir‐ culatiefunctie 163
Auto buiten bedrijf stel‐ len 247
AUTO H-toets 75
Auto, inrijden 194
AUTO-intensiteit 163
Autokrik 234
Autolak 245
Automatic Hold 75
Automatisch dimmen, zie Grootlichtassistent 108
Automatische achterklep 39
Automatische airco ach‐ terin 165
Automatische luchtrecircula‐ tiefunctie AUC 163
Automatische start-stop- functie 72
Automatische verlichtingsre‐ geling 107
Automatische versnellings‐ bak 81
Automatisch starten/stoppen verhinderen 73
Automatisch vergrende‐ len 45
Auto-onderhoud 245 Seite 256OpzoekenAlles van A tot Z256
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15