ESP CITROEN C3 AIRCROSS 2021 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2021, Model line: C3 AIRCROSS, Model: CITROEN C3 AIRCROSS 2021Pages: 244, PDF Size: 6.31 MB
Page 4 of 244

2
Inhoudsopgave
 
 
 
 
 
   ■
Overzicht
  ■
Eco-rijden
 1Instrumentenpaneel
Instrumentenpanelen  8
Waarschuwings- en verklikkerlampjes  9
Meters  14
Kilometerteller en dagteller  17
Configuratie van functies bij uitvoeringen   
zonder scherm 
 18
Monochroom display C  18
Touchscreen  20
Boordcomputer  21
Datum en tijd instellen  23
 2Toegang tot de auto
Afstandsbediening  25
Keyless entry and start  26
Noodprocedure  29
Portieren  31
Achterklep  32
Centrale vergrendeling  32
Alarm  33
Panoramadak  35
Elektrische ruitbediening  37
 3Ergonomie en comfort
Voorstoelen  39
Zitplaatsen achter  41
Stuurwielverstelling  44
Spiegels  44
Ventilatie  45
Verwarming/handbediende airconditioning  47
Automatische airconditioning  47
Ontwasemen - Ontdooien voorruit  49
Voorruitverwarming  50
Achterruitverwarming  50
Voorzieningen vóór  51
Voorzieningen achter  54
Voorzieningen in de bagageruimte  55
Plafonniers  57
Sfeerverlichting interieur  57
Bagageruimteverlichting  58
 4Verlichting en zicht
Lichtschakelaar  59
Richtingaanwijzers  60
Automatische verlichting  61
Dagrijverlichting / Parkeerlichten  61
Grootlichtassistent  62
Hoogteverstelling van de koplampen  63
Ruitenwisserschakelaar  64
Ruitenwisserbladen vervangen  66
Automatische ruitenwissers  67
 5Veiligheid
Algemene aanbevelingen met   
betrekking tot de veiligheid  68
Alarmknipperlichten  68
Claxon  69
Urgence-noodoproep of Assistance-
pechhulpoproep 
 69
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)  71
Grip control  73
Hill Assist  Descent  74
Veiligheidsgordels  75
Airbags  78
Kinderzitjes  80
De airbag vóór aan passagierszijde   
uitschakelen 
 83
ISOFIX-kinderzitjes  86
i-Size-kinderzitjes  89
 kinderbeveiliging  90
 6Rijden
Rijadviezen  92
Starten / afzetten van de motor  
met de sleutel 
 94
Starten / afzetten van de motor  
metKeyless entry and start 
 95
Parkeerrem  97
Handgeschakelde 5-versnellingsbak  98
Handgeschakelde 6-versnellingsbak  98
Automatische transmissie (EAT6)  99
Schakelindicator  101
Hill  Start Assist  102
Stop & Start  102
Bandenspanningscontrolesysteem  104
Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene 
adviezen 
 106
Head-up display  107
Snelheden opslaan  108
snelheidslimietherkennings- en 
snelheidsadviessysteem 
 109
Snelheidsbegrenzer  11 2
Snelheidsregelaar - specifieke adviezen  11 4
Snelheidsregelaar  11 5
Active Safety Brake met Distance Alert en 
intelligente noodremassistentie 
 11 7  
Page 5 of 244

3
Inhoudsopgave
  
  
bit.ly/helpPSA 
 
 
Systeem voor detecteren  
van onoplettendheid  120
Lane Departure Warning System  121
dodehoekbewaking  121
Parkeerhulp  123
Top Rear Vision  124
Park Assist  127
 7Praktische informatie
Compatibiliteit van brandstoffen  132
Tanken  132
Tankbeveiliging (diesel)  133
Sneeuwkettingen  134
Trekhaak met afneembare kogel  134
Trekhaak  137
Eco-stand  138
Allesdragers  138
Motorkap  139
Onder de motorkap  140
Niveaus controleren  141
Controles  143
AdBlue® (BlueHDi)  145
Onderhoudstips  147
 8In geval van pech
Brandstoftank leeg (diesel)  149
Boordgereedschap  149
Bandenreparatieset  150
Reservewiel  153
Een lamp vervangen  156
Een zekering vervangen  160
12V-accu  163
Slepen  166
 9Technische gegevens
Technische gegevens motoren en 
aanhangergewichten  169
Benzinemotoren  170
Dieselmotoren  172
Afmetingen  172
Identificatie  173
 10Bluetooth®-audiosysteem
De eerste stappen  175
Stuurkolomschakelaars  176
Menu's  176
Radio  177
Digitale radio   
(DAB, Digital Audio Broadcasting) 
 178
Media  179
Telefoon  182
Veelgestelde vragen  185
 11CITROËN Connect Radio
De eerste stappen  187
Stuurkolomschakelaars  188
Menu's  189
Applicaties  190
Radio  191
Digitale radio   
(DAB, Digital Audio Broadcasting) 
 192
Media  193
Telefoon  194
Configuratie  198
Veelgestelde vragen  199
 12CITROËN Connect Nav
De eerste stappen  202
Stuurkolomschakelaars  203
Menu's  204
Gesproken commando's  205
Navigatie  208
Online navigatie  210
Applicaties  212
Radio  215
Digitale radio   
(DAB, Digital Audio Broadcasting) 
 217
Media  217
Telefoon  219
Configuratie  222
Veelgestelde vragen  224
  ■
Trefwoordenregister 
Toegang tot aanvullende video's  
Page 8 of 244

6
Eco-rijden
Eco-rijden
Eco-rijden staat voor een aantal dagelijkse 
gewoontes voor verlaging van het 
brandstofverbruik en de CO
2-uitstoot van de 
auto.
Maak optimaal gebruik van de 
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een 
handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig 
weg en schakel zo snel mogelijk naar de tweede 
versnelling. Schakel bij het accelereren bij 
voorkeur snel over naar een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische 
transmissie, gebruik dan bij voorkeur de 
automatische stand en trap het gaspedaal niet 
bruusk of diep in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling 
in te schakelen die het best geschikt is 
voor de rijomstandigheden: volg het op het 
instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies 
zo snel mogelijk op.
Bij een auto met een automatische transmissie 
wordt de schakelindicator alleen in de 
handmatige stand weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd een veilige afstand tot de auto's voor 
u aan, rem bij voorkeur af op de motor in 
plaats van het rempedaal te gebruiken en trap 
het gaspedaal geleidelijk in. Zo bespaart u 
brandstof, verlaagt u de CO
2 en maakt de auto 
minder geluid. Als uw auto is voorzien van een 
snelheidsregelaar, gebruik deze dan vanaf 
een snelheid van 40 km/h als het verkeer goed 
doorstroomt.
Gebruik de elektrische voorzieningen op 
de juiste manier
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur 
in de auto hoog is opgelopen, open dan alle 
ruiten en de ventilatieroosters voordat u de 
airconditioning inschakelt.
Sluit de ruiten bij snelheden boven 50 km/u, maar laat de ventilatieroosters geopend.
Maak gebruik van alle voorzieningen die 
de temperatuur in de auto kunnen verlagen 
(zonnescherm van het schuif-/kanteldak, 
zonneschermen voor de zijruiten enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste 
temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met 
een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de 
ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn 
als deze niet automatisch worden geregeld. 
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de koplampen en de mistlampen vóór 
uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten 
niet stationair warmdraaien: uw auto warmt 
sneller op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk 
multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-
speler, spelcomputer enz.) op de auto aan 
om het elektriciteitsverbruik, en dus het 
brandstofverbruik, te beperken.
Koppel alle draagbare apparatuur los als u de 
auto verlaat.
Beperk de oorzaken van een hoger 
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht gelijkmatig over de 
auto: plaats de zwaarste voorwerpen in 
de bagageruimte zo dicht mogelijk bij de 
achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand 
(dakdragers, imperiaal, fietsendrager, 
aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik bij 
voorkeur een dakkoffer.
Verwijder de dakdragers en het imperiaal na 
gebruik.
Vervang de winterbanden na de winter zo snel 
mogelijk door zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer de bandenspanning regelmatig 
(bij koude banden) en houd u daarbij aan de 
bandenspanning die staat vermeld op de sticker 
op de sponning van het bestuurdersportier.
Controleer de bandenspanning met name:
– voorafgaand aan een lange rit;– bij de wisseling van de seizoenen;– als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet daarbij het reservewiel en de wielen 
van een aanhanger of caravan (indien van 
toepassing) niet.  
Page 12 of 244

10
Instruments de bord
de beschrijving van ieder lampje voor meer 
informatie.
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde 
rode of oranje waarschuwingslampjes enkele 
seconden branden. Deze lampjes moeten doven 
als de motor draait.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer 
informatie over een systeem of een functie.
Continu brandend 
waarschuwingslampje
Als een rood of oranje waarschuwingslampje 
blijft branden, duidt dit op een storing die verder 
moet worden onderzocht.
Wanneer een waarschuwingslampje blijft 
branden
De aanduidingen (1), (2) en (3) in het overzicht 
van de waarschuwings- en verklikkerlampjes 
geven aan of u naast de onmiddellijk aanbevolen 
acties contact met een gekwalificeerde 
professional moet opnemen.
(1): Zet de auto stil
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige 
plaats en zet het contact af.
(2): Neem contact op met het CITROËN-netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats.
(3): Ga naar het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Lijst met 
waarschuwingslampjes
Rode waarschuwingslampjes
STOP
Permanent, in combinatie met een ander lampje, de weergave van een melding en 
een geluidssignaal.
Een ernstige storing in de motor, het 
remsysteem of de stuurbekrachtiging, of een 
ernstige elektrische storing.
Voer (1) en dan (2) uit.
Parkeerremvast.De parkeerrem is ingeschakeld of niet 
goed vrijgezet.
RemsysteemBrandt permanent.Het remvloeistofniveau is te laag.
Voer (1) uit en vul het remvloeistofreservoir 
bij met de door de fabrikant voorgeschreven 
remvloeistof. Voer (2) uit als het probleem blijft 
bestaan.
Permanent.Een storing in het systeem van de 
elektronische remdrukregelaar (EBD).
Zie (1) en dan (2).
Portieren(en) geopendPermanent, in combinatie met een melding die aangeeft om welk portier het  gaat.
Een portier of de achterklep is niet goed gesloten 
(rijsnelheid lager dan 10 km/u).
Permanent, in combinatie met een melding die aangeeft om welk portieren 
het gaat en een geluidssignaal.
Een portier of de achterklep is niet goed gesloten 
(rijsnelheid hoger dan 10 km/u).
Veiligheidsgordels losgemaakt of niet 
vastgemaakt
Permanent of knipperend, samen van een toenemend geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels is niet 
vastgemaakt of weer losgemaakt.
Laden 12V-accuPermanent.
Een storing in het laadstroomcircuit van 
de accu (vervuilde accuklemmen, aandrijfriem 
dynamo niet goed gespannen of gebroken enz.).
Reinig de accuklemmen en draai ze weer vast. 
Als het waarschuwingslampje niet uit gaat 
wanneer de motor is gestart, zie (2).
MotoroliedrukBrandt permanent.Er is een probleem met de motorsmering.
Voer (1) en dan (2) uit.
Te hoge koelvloeistoftemperatuurPermanent.De temperatuur van de koelvloeistof is te 
hoog.  
Page 18 of 244

16
Instruments de bord
Als de motorolieniveaumeter niet werkt, wordt het motorolieniveau niet meer 
gecontroleerd.
Zolang het systeem niet werkt, moet u het 
motorolieniveau controleren met de peilstok in 
de motorruimte.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over het  controleren van de 
niveaus.
AdBlue®-
actieradiusindicatoren 
(BlueHDi)
De BlueHDi- dieselmotoren zijn uitgerust 
met een systeem waarbij het roetfilter 
(FAP) wordt gecombineerd met het SCR-
emissieregelsysteem (Selective Catalytic 
Reduction) voor de nabehandeling van de 
uitlaatgassen. Deze kunnen niet functioneren 
zonder AdBlue
®-vloeistof.
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue®-
reservoir is aangesproken (tussen 2400 en 
0 km), gaat bij het aanzetten van het contact 
een verklikkerlampje branden en wordt een 
melding weergegeven die aangeeft hoeveel 
kilometer u nog ongeveer kunt rijden voordat het 
opnieuw starten van de motor automatisch wordt 
geblokkeerd.
Het wettelijk verplichte 
startblokkeringssysteem wordt 
automatisch geactiveerd zodra het 
AdBlue®-reservoir leeg is. De motor kan weer 
worden gestart nadat AdBlue® is bijgevuld tot 
het minimale niveau.
De actieradius handmatig weergeven
Een actieradius van meer dan 2.400 km wordt niet automatisch weergegeven. 
  
CHECK
 
► Druk op deze toets om de actieradius tijdelijk weer te geven.U kunt informatie over de actieradius weergeven door op de toets " Diagnose" 
te drukken nadat u het tabblad 
"Snelkoppelingen " in het menu Rijverlichting / 
Auto hebt geselecteerd.
Benodigde maatregelen vanwege te 
weinig AdBlue®
De volgende waarschuwingslampjes gaan 
branden wanneer de hoeveelheid AdBlue® 
minder is dan het reservepeil dat overeenkomt 
met een actieradius van 2.400 km.
Samen met de controlelampjes waarschuwen 
meldingen regelmatig voor het bijvullen, om te 
voorkomen dat de motor niet meer kan worden 
gestart. Zie het hoofdstuk Waarschuwings- 
en controlelampjes voor informatie over de 
weergegeven meldingen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over  AdBlue® (BlueHDi-
motoren), vooral over bijvullen.
Waarschuwings-  of 
verklikkerlampje  brandtActie Actieradius
 
 
Vul bij.Tussen 
2.400 km en 
800 km
 
 
Vul zo snel 
mogelijk bij.Tussen 
800 km en 
100 km 
 
Bijvullen is 
noodzakelijk
; 
de kans 
bestaat dat 
de motor 
niet meer 
kan worden 
gestart. Tussen 100 
en 0 km  
Page 21 of 244

19
Instruments de bord
1Bedieningselementen 
 
Op het bedieningspaneel van het audiosysteem 
kunt u de volgende toetsen gebruiken:
MENUOpen het hoofdmenu
5 of 6 Blader door de opties op het scherm
7 of 8 Verander de waarde van een instelling
OK Bevestigen
Vorige Huidige bewerking annuleren
Hoofdmenu 
 
► Druk op de toets MENU om het hoofdmenu  
te openen:
• "Multimedia",• "Telefoon",• "Boordcomputer",• "Verbindingen",• "Persoonlijke instelling - configuratie",► Druk op de toets "7" of "8" om het 
gewenste menu te selecteren en bevestig dit 
door op de toets OK te drukken.
Menu “Multimedia"  
Als het audiosysteem is ingeschakeld, kunt u via 
dit menu radiofuncties in- of uitschakelen (RDS, 
Volgsysteem digitale zender / FM, Zenderinfo (TXT)) of instellen op welke manier de media 
moeten worden afgespeeld (Normaal, Shuffle, 
Shuffle uitgebreid, Herhaling).
Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica” voor 
meer informatie over de app "Multimedia”.
Menu “Telefoon"  
Als het audiosysteem is ingeschakeld, kunt u via 
dit menu telefoneren of de adresboeken van de 
telefoon opvragen.
Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica” voor 
meer informatie over de app "Telefoon”.
Menu "Boordcomputer"  
Via dit menu kunt u informatie over het 
functioneren van de auto raadplegen.
Logboek waarschuw.
Deze functie geeft een overzicht van de actieve 
waarschuwingsmeldingen door ze op het display 
weer te geven.
Menu “Verbindingen"  
Als het audiosysteem is ingeschakeld, kunt u via 
dit menu een Bluetooth-apparaat aankoppelen 
(telefoon, mediaspeler) en de aansluitmodus 
ervan instellen (handsfree-kit, audiobestanden 
afspelen).
Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica” voor 
meer informatie over de app "Verbindingen”.
Menu “Persoonlijke 
instelling - configuratie"
  
In dit menu hebt u toegang tot de volgende 
functies:
– “Parameters van de auto definiëren".– “Configuratie beeldscherm".
Parameters van de auto definiëren
In dit menu kunnen de volgende voorzieningen 
worden ingeschakeld/uitgeschakeld, afhankelijk 
van de uitvoering en/of het land waar de auto is 
verkocht:
"Verlichting en signalering "
– "Bochtverlichting",– "Follow-me-home verlichting",– "Instapverlichting"."Comfort"– "Ruitenw. aan bij achteruit"."Hulp bij het rijden"  
Page 45 of 244

43
Ergonomie en comfort
3
 
► Zet de hoofdsteunen omlaag.► Schuif waar nodig de voorstoelen naar voren.► Trek de stoelen helemaal naar achteren (afhankelijk van de uitvoering).► Controleer of er geen persoon of voorwerp (zoals kleding of bagage) in de buurt is en u de 
rugleuningen ongehinderd kunt neerklappen.
► Controleer of de buitenste veiligheidsgordels goed langs de stijlen zijn gespannen, de 
middelste veiligheidsgordel is opgeborgen en 
de gespen van de drie veiligheidsgordels in de 
correcte opbergpositie staan.
Afhankelijk van de uitvoering, zijn de 
rugleuningen voorzien van een handgreep (bank 
met vaste kussens) of een riem (bank op rails).
 
 
► Bedien de ontgrendelhandgreep voor de rugleuning 1 of trek aan de riem 2.► Beweeg de rugleuning 3 naar voren totdat hij 
plat ligt.
Als de rugleuning een riem heeft, hoeft  deze niet naar beneden te worden 
geleid.
Als de rugleuning een handgreep heeft,  gaat de rode indicator branden wanneer 
deze wordt vrijgegeven.
Terugplaatsen van de 
rugleuningen
Controleer eerst of de buitenste 
veiligheidsgordels goed verticaal langs 
de vergrendelingsogen van de rugleuningen 
zijn geplaatst.
 
 
► Zet de rugleuning 3 rechtop en druk hem 
stevig aan zodat hij wordt vergrendeld.
► Controleer of de handgreep 1 in de juiste 
positie is teruggekeerd en of de rode indicator 
niet meer zichtbaar is (afhankelijk van de 
uitvoering).
► Controleer of de buitenste veiligheidsgordels niet klem komen te zitten bij het terugplaatsen 
van de rugleuning.
Let erop dat bij het terugplaatsen van de 
achterbank de veiligheidsgordels niet 
klem komen te zitten en dat de gesphouders 
op de juiste plek komen te zitten.
De inhoud van de bagageruimte kan naar 
voren slingeren - Kans op ernstig letsel!   
Page 62 of 244

60
Verlichting en zicht
weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden).
Als de verlichting is ingeschakeld, hoort u een 
geluidssignaal en gaat het controlelampje 
van de betreffende richtingaanwijzer op het 
instrumentenpaneel branden.
► Zet de lichtschakelaar in de middelste stand om de parkeerlichten uit te schakelen.
Automatische verlichting
Wanneer de ring op de stand " AUTO" 
staat en door een lichtsensor onvoldoende 
omgevingslicht wordt gedetecteerd, worden de 
kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en het 
dimlicht automatisch ingeschakeld zonder een 
handeling van de bestuurder. De verlichting kan 
ook, in geval van neerslag, gelijktijdig met het 
automatisch inschakelen van de ruitenwissers 
vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de 
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is 
of nadat het wissen is gestopt.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en wordt dit pictogram 
weergegeven op het instrumentenpaneel in 
combinatie met een geluidssignaal en/of een 
melding.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Mistlampen vóór en 
mistachterlamp
 
 
Werken als de parkeerlichten of dimlichten zijn ingeschakeld (handmatig 
of in de stand AUTO).
► Druk op de ring en draai de ring:– Eén keer naar voren om alleen de mistlampen vóór in te schakelen.– Nog een keer naar voren om de mistachterlampen in te schakelen.– Eén keer naar achteren om de mistachterlamp uit te schakelen.– Nog een keer naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt 
uitgeschakeld (uitvoering met de stand AUTO) of 
als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, 
blijven de mistlampen en de parkeerlichten 
branden.
► Draai de ring naar achteren om de mistlampen uit te schakelen; de parkeerlichten 
worden dan ook uitgeschakeld.
Bij helder of regenachtig weer, zowel 
overdag als 's nachts, is het gebruik van 
de mistlampen vóór en de mistachterlichten 
niet toegestaan. Ze zijn onder deze 
omstandigheden namelijk verblindend voor 
medeweggebruikers. Gebruik de mistlampen 
vóór en de mistachterlichten uitsluitend bij 
mist of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden dient u de 
mistlampen en het dimlicht handmatig in te 
schakelen, omdat de lichtsensor voldoende 
licht kan waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen vóór en de 
mistachterlichten uit te zetten zodra ze niet 
meer nodig zijn.
De verlichting uitschakelen na het 
afzetten van het contact
Als het contact wordt afzet, worden alle 
lichten automatisch uitgeschakeld, behalve 
het dimlicht als de automatische "follow me 
home"-verlichting is geactiveerd.
Inschakelen van de verlichting na het 
afzetten van het contact
Zet de ring in de stand "AUTO" en vervolgens 
op de gewenste stand om de lichtschakelaar 
weer te activeren.
Als het bestuurdersportier wordt geopend, 
klinkt er tijdelijk een geluidssignaal om de 
bestuurder te waarschuwen dat de verlichting 
nog brandt.
De verlichting gaat vanzelf na enige tijd 
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de 
laadtoestand van de accu (overgang naar 
energiebesparingsmodus (eco-mode)).
Richtingaanwijzers 
 
► Links: beweeg de verlichtingsschakelaar omlaag voorbij het weerstandspunt.► Rechts: beweeg de verlichtingsschakelaar omhoog voorbij het weerstandspunt.
Drie keer knipperen
► Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te 
drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers 
zullen drie keer knipperen.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door 
het inschakelen van de parkeerlichten aan de 
kant van het verkeer.
► Afhankelijk van de uitvoering: zet de 
lichtschakelaar binnen één minuut na het 
afzetten van het contact omhoog of omlaag om 
de parkeerlichten aan de kant van het verkeer 
in te schakelen (voorbeeld: rechts van de   
Page 73 of 244

71
Veiligheid
5In de privacymodus kunt u instellen 
hoeveel er wordt gedeeld (gegevens en/
of positie) tussen uw auto en CITROËN.
U kunt dit instellen in het menu  Instellingen 
op het touchscreen.
Standaard (afhankelijk van de uitrusting) 
kunt u de geolokalisatie uitschakelen/
inschakelen door gelijktijdig op de 2 toetsen 
te drukken en vervolgens op de toets "Oproep 
naar Assistance met lokalisering" om te 
bevestigen.
Wanneer u uw auto buiten het 
CITROËN-netwerk hebt gekocht, raden 
wij u aan de aanwezigheid van deze diensten 
bij het netwerk te laten controleren en 
eventueel configureren. In een meertalig land 
kunt u het systeem laten configureren in de 
officiële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het 
verbeteren van de kwaliteit van 
telematicadiensten voor klanten, behoudt de 
fabrikant zich het recht voor om op elk 
willekeurig moment het telematicasysteem in 
de auto te wijzigen.
Indien u beschikt over de dienst Citroën 
Connect Box met het Pack SOS & 
Assistance, hebt u via uw persoonlijke pagina 
op de landelijke website toegang tot 
aanvullende diensten.
Raadpleeg voor informatie over het Pack 
SOS & Assistance de algemene voorwaarden 
voor deze diensten.
Elektronisch 
stabiliteitsprogramma 
(ESP)
Het elektronische stabiliteitsprogramma omvat 
de volgende systemen:
– het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD).– Noodremassistentie (BAS).– Antispinregeling (ASR).– Dynamische stabiliteitscontrole (DSC).
Antiblokkeersysteem  (ABS) en de elektronische 
remdrukregelaar (EBD)
Deze systemen verbeteren de stabiliteit en het 
weggedrag van de auto tijdens het remmen en 
zorgen ervoor dat u de auto beter onder controle 
hebt in bochten, vooral op slechte of natte 
wegen.
Het ABS voorkomt dat de wielen bij een 
noodstop blokkeren.
De EBD regelt de remdruk per wiel.
Dit waarschuwingslampje gaat branden bij een storing in het ABS-systeem.
De auto kan normaal remmen. Rijd voorzichtig 
en met een matige snelheid.
Neem zo snel mogelijk contact op met een 
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS 
gaat branden, in combinatie met een melding en 
een geluidssignaal, dan is er een storing in de 
EBD.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of 
een gekwalificeerde werkplaats.
Het ABS kan lichte trillingen in het 
rempedaal geven.
Wanneer er in een noodgeval moet 
worden geremd, druk het rempedaal 
dan stevig in en houd die druk vast.
Wanneer de wielen (banden en velgen) 
moeten worden vervangen, zorg er dan 
voor dat er wielen worden gemonteerd die 
voor uw auto zijn goedgekeurd.
Laat deze systemen na een aanrijding 
door een CITROËN-dealer of een 
gekwalificeerde werkplaats controleren.  
Page 78 of 244

76
Veiligheid
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van 
een pyrotechnische gordelspanner en een 
spankrachtbegrenzer.
Hoogteverstelling 
 
► Knijp de knop A in en schuif deze in de 
gewenste stand om het bevestigingspunt in 
hoogte te verstellen.
Veiligheidsgordels achter 
 
Iedere zitplaats achter heeft een 
driepuntsveiligheidsgordel met een 
oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste 
zitplaatsen zijn voorzien van een gordelspanner 
en een spankrachtbegrenzer.
Veiligheidsgordels, midden 
rechts
De veiligheidsgordel voor de middelste zitplaats 
achterin is in de achterkant van het dak 
ingebouwd.
Plaatsen 
 
► Trek aan de riem en steek de gesp A in de 
linker gordelsluiting.
► Steek gesp B in de rechter gordel.► Controleer of beide gespen goed zijn 
vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken en opbergen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting B 
en vervolgens op de knop van de gordelsluiting 
A.
► Geleid de riem bij het oprollen en beweeg de gesp B en vervolgens de gesp  A naar 
de magneet van het bevestigingspunt in de 
hemelbekleding.
Omdoen 
 
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.► Controleer of de veiligheidsgordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Ontgrendelen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Waarschuwingen 
losgemaakte/
niet vastgemaakte 
veiligheidsgordel(s)
 
 
A. Waarschuwingslampje veiligheidsgordels 
voor en/of achter losgemaakt/niet 
vastgemaakt
 
 
1.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
linksvoor
2. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
rechtsvoor
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
linksachter
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
middenachter
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
rechtsachter
Als de bijbehorende veiligheidsgordel niet 
is bevestigd of wordt losgemaakt en het 
contact wordt ingeschakeld, dan gaat het