sensor CITROEN C3 AIRCROSS 2021 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2021, Model line: C3 AIRCROSS, Model: CITROEN C3 AIRCROSS 2021Pages: 244, PDF Size: 6.31 MB
Page 124 of 244

122
Rijden
 
 
Het systeem omvat sensoren op de zijkanten 
van de bumpers en waarschuwt de bestuurder 
voor de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid 
van andere voertuigen (auto's, vrachtwagens, 
motoren) in de blinde hoeken van de auto 
(gebieden die de bestuurder niet kan zien).
 
 
In de buitenspiegel aan de zijde waar 
zich dat voertuig bevindt, gaat er een 
waarschuwingslampje branden:
– direct, wanneer u wordt ingehaald;– na ongeveer een seconde, wanneer u langzaam een ander voertuig inhaalt.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld via het touchscreenmenu Rijverlichting/Auto .
Wanneer de auto wordt gestart, gaat in 
de linker- of rechterbuitenspiegel een 
waarschuwingslampje branden om aan te geven 
dat het systeem is geactiveerd.
De systeemstatus blijft in het geheugen 
opgeslagen wanneer het contact is afgezet.
Het systeem wordt automatisch 
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt 
met een door CITROËN gehomologeerde 
trekhaak.
Voorwaarden voor de 
werking
– Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op aangrenzende rijstroken.– De snelheid van uw auto moet tussen 12 en 140 km/h liggen.– Wanneer u een auto inhaalt en het verschil in 
snelheid minder dan 10 km/h is.– Wanneer u door een andere auto wordt ingehaald en het verschil in snelheid minder dan 25 km/h is.– Het verkeer stroomt vloeiend door .– De inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.– U rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht.– Uw auto trekt geen aanhanger of caravan enz.
Werkingslimieten 
 
 
 
In de volgende gevallen wordt er geen 
waarschuwing gegeven:
–  Bij stilstaande voorwerpen (geparkeerde auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden enz.).– Bij tegemoetkomend verkeer.– Op bochtige wegen of in zeer scherpe bochten.– Bij het inhalen van of ingehaald worden door een zeer lang voertuig (vrachtwagen, autobus 
enz.) die én in de dode hoek achter wordt 
gedetecteerd én zich in het gezichtsveld van de 
bestuurder bevindt.
– Bij snelle inhaalmanoeuvres.– Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en achter worden gedetecteerd, worden aangezien 
voor een vrachtwagen of een stilstaand object.
Storing
Bij een storing knippert dit waarschuwingslampje op het 
instrumentenpaneel enkele ogenblikken, gaat 
het servicelampje branden en wordt er een 
melding weergegeven.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of 
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem 
te laten controleren.
Bij slechte weersomstandigheden (zware 
regenval, hagel enz.) kan het systeem 
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het 
van een droog wegdek op een nat wegdek 
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden 
(zo kan een wolk waterdruppels in de dode 
hoek worden aangezien voor een voertuig).  
Page 125 of 244

123
Rijden
6– Bij stilstaande voorwerpen (geparkeerde auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden enz.).– Bij tegemoetkomend verkeer.– Op bochtige wegen of in zeer scherpe bochten.– Bij het inhalen van of ingehaald worden door een zeer lang voertuig (vrachtwagen, autobus 
enz.) die én in de dode hoek achter wordt 
gedetecteerd én zich in het gezichtsveld van de 
bestuurder bevindt.
– Bij snelle inhaalmanoeuvres.– Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en achter worden gedetecteerd, worden aangezien 
voor een vrachtwagen of een stilstaand object.
Storing
Bij een storing knippert dit waarschuwingslampje op het 
instrumentenpaneel enkele ogenblikken, gaat 
het servicelampje branden en wordt er een 
melding weergegeven.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of 
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem 
te laten controleren.
Bij slechte weersomstandigheden (zware 
regenval, hagel enz.) kan het systeem 
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het 
van een droog wegdek op een nat wegdek 
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden 
(zo kan een wolk waterdruppels in de dode 
hoek worden aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op 
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of 
ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op 
het gedeelte van de buitenspiegels waar het 
waarschuwingsgebied zich bevindt of op de 
detectiezones op de voor- en achterbumper, 
omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk 
niet goed werkt.
Parkeerhulp
Lees de algemene adviezen over het gebruik 
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
 
 
Dit systeem waarschuwt met behulp van 
sensoren in de bumper voor obstakels in de 
nabijheid van de auto (zoals voetgangers, 
auto's, bomen en slagbomen) die binnen het 
detectiebereik van de sensoren vallen.
Parkeerhulp achter
Het systeem wordt geactiveerd zodra de 
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij 
klinkt een geluidssignaal. Het systeem wordt uitgeschakeld als er weer 
een andere versnelling wordt geselecteerd.
Geluidssignalen 
 
Het systeem geeft de aanwezigheid van 
obstakels binnen het detectiegebied van de 
sensor aan.
De bestuurder wordt via een onderbroken 
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen 
van obstakels. De frequentie van het 
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het 
obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel 
kleiner dan ongeveer dertig centimeter is, klinkt 
het geluidssignaal ononderbroken.
U hoort via de luidspreker (rechts of links) 
aan welke zijde van de auto het obstakel zich 
bevindt.
Grafische weergave 
    
Page 127 of 244

125
Rijden
6Wanneer de achteruitversnelling wordt 
ingeschakeld bij draaiende motor, geeft dit 
systeem beelden van de directe omgeving van 
de auto op het touchscreen weer met behulp van 
een camera aan de achterzijde van de auto.
 
  
 
Het scherm is in twee delen opgedeeld, met 
in het ene deel de omgeving zoals die door de 
camera('s) wordt geregistreerd en in het andere 
deel het beeld van bovenaf van de directe 
omgeving van de auto.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult 
het beeld van bovenaf aan.
Er kunnen diverse weergaven worden 
weergegeven:
– Standaardweergave.– 180° weergave.– Ingezoomde weergave.Standaard is de stand AUTO geactiveerd.In deze stand kiest het systeem voor de beste 
weergave (standaard of ingezoomd).
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst 
moment de weergave wijzigen.
De status van de functie wordt niet opgeslagen 
bij het afzetten van het contact.
Werkingsprincipe 
 
Dit systeem registreert met de camera 
achterop de omgeving van de auto tijdens het 
manoeuvreren bij lage snelheid.
Van boven de auto wordt er, in realtime en 
terwijl de manoeuvre wordt uitgevoerd, een 
beeld van de directe omgeving gereconstrueerd 
(weergegeven tussen de haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren 
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de 
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit 
beeld verdwijnt automatisch als de auto langere 
tijd stilstaat.
Beeld van de camera achter 
 
De op de achterklep gemonteerde camera is 
actief als de achteruitversnelling is ingeschakeld 
en de snelheid niet hoger is dan 10 km/h.De functie wordt uitgeschakeld:– Automatisch, bij snelheden hoger dan ongeveer 10 km/h.– Automatisch, als de achterklep wordt geopend.– Als er uit de achteruitversnelling wordt geschakeld (het beeld wordt dan nog 7 
seconden weergegeven).
– Als op de witte pijl linksboven in de hoek van het touchscreen wordt gedrukt.  
Page 128 of 244

126
Rijden
Stand AUTO 
 
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de 
rode lijn bevindt (minder dan 30 cm van de auto) wordt dankzij de sensoren in de achterbumper 
automatisch overgeschakeld van de weergave 
van de omgeving achter de auto (standaard) 
naar de weergave van het beeld van bovenaf 
(ingezoomd) van de auto.
Standaardweergave 
 
Het gebied achter de auto wordt weergegeven 
op het scherm.
De blauwe lijnen 1 geven de breedte van de auto 
weer met uitgeklapte spiegels; ze verplaatsen 
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm 
achter de achterbumper weer; de twee blauwe 
lijnen  3 en 4 een afstand van respectievelijk 1 en 
2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand 
AUTO of door deze te selecteren in het menu 
voor het veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave 
 
De camera registreert de omgeving tijdens het 
manoeuvreren om een samengesteld beeld 
van bovenaf van de achterzijde van de auto en 
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de 
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand 
AUTO of door deze te selecteren in het menu 
voor het veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken 
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de 
buitenspiegels de zijkanten van de auto in de 
gaten houden.
De parkeerhulp achter geeft bovendien extra 
informatie over de omgeving van de auto.
180°-weergave 
 
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats 
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave 
voertuigen, voetgangers of fietsers zien aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de 
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links  A, centraal 
B en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze 
te selecteren in het menu voor het veranderen 
van de weergave.
Snelstartmodus 
 
Met de snelstartmodus kan zo snel mogelijk de 
omgeving van de auto (linker gedeelte) en de 
bovenzijde van de auto worden weergegeven.
Een melding (in het Engels) geeft aan dat u de 
omgeving van de auto moet controleren voordat 
u de manoeuvre uitvoert.
Park Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik 
van de rij- en parkeerhulpsystemen.  
Page 129 of 244

127
Rijden
6voertuigen, voetgangers of fietsers zien 
aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de 
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A, centraal 
B en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze 
te selecteren in het menu voor het veranderen 
van de weergave.
Snelstartmodus 
 
Met de snelstartmodus kan zo snel mogelijk de 
omgeving van de auto (linker gedeelte) en de 
bovenzijde van de auto worden weergegeven.
Een melding (in het Engels) geeft aan dat u de 
omgeving van de auto moet controleren voordat 
u de manoeuvre uitvoert.
Park Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik 
van de rij- en parkeerhulpsystemen. Dit systeem biedt actieve parkeerhulp: het 
detecteert een parkeerplek en stuurt vervolgens 
in de betreffende richting om op deze plek te 
parkeren, terwijl de bestuurder de rijrichting 
bepaalt, schakelt, accelereert en remt.
Het systeem zorgt dat Top Rear Vision 
automatisch wordt weergegeven en dat de 
parkeerhulp wordt ingeschakeld zodat de 
bestuurder de manoeuvre in de gaten kan 
houden.
Het systeem meet beschikbare parkeerplekken 
en berekent de afstand tot obstakels met 
behulp van ultrasone sensoren in de voor- en 
achterbumpers van de auto.
 
 
Het systeem biedt ondersteuning bij de volgende 
manoeuvres:
A.
Fileparkeren - inparkeren
B. Fileparkeren - uitparkeren
C. Parkeervakken - inparkeren
Werking
► Verminder de snelheid van de auto tot 30 km/h of lager als u een parkeerplek nadert.
Inschakelen van de functie
De functie kan in het menu Auto/
Rijverlichting  van het touchscreen 
worden ingeschakeld.
Selecteer "Park Assist ".
Wanneer de functie wordt ingeschakeld, 
wordt de dodehoekbewaking 
uitgeschakeld.
Tot de start van de parkeermanoeuvre of  de manoeuvre om de parkeerplek te 
verlaten kunt u op elk gewenst moment op de 
pijl in de linkerbovenhoek van de 
weergegeven pagina drukken om de functie 
uit te schakelen.
Selecteren van het type manoeuvre 
 
Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre 
op het touchscreen weergegeven: standaard 
is dit de pagina “Inparkeren” als de auto na het   
Page 131 of 244

129
Rijden
6Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel snel rond: houd daarom het 
stuurwiel niet tegen en steek uw handen niet 
tussen de spaken van het stuurwiel. Let op 
voorwerpen die het draaien van het stuurwiel 
kunnen hinderen (wijde kleding, sjaal, das, 
enz.). Kans op letsel!
Het is de verantwoordelijkheid van de 
bestuurder om continu het verkeer in de 
gaten te houden, vooral tegenliggers.
De bestuurder moet controleren of er geen 
voorwerpen of personen in de baan van de 
auto aanwezig zijn.
De beelden van de camera('s) op het 
touchscreen kunnen door het terrein 
worden vervormd.
In schaduwrijke gebieden of bij weinig (zon)
licht kan het beeld donkerder en met minder 
contrast worden weergegeven.
De manoeuvre kan op ieder gewenst moment 
definitief worden onderbroken, door de 
bestuurder zelf of automatisch door het systeem.
Onderbreking door de bestuurder:
– door de controle over de auto weer over te nemen.– door de richtingaanwijzers in te schakelen aan de tegenovergestelde zijde van die van de 
manoeuvre.
– door de veiligheidsgordel van de bestuurder los te maken.– door het contact af te zetten.
Onderbreking door het systeem:– De snelheidslimiet wordt overschreden: 7 km/h tijdens manoeuvres bij het inparkeren en 5 km/h bij het uitparkeren.– De antispinregeling grijpt in op een glad wegdek.– Een van de portieren of de bagageruimte wordt geopend.– De motor slaat af.– Bij een storing in het systeem.– Na 10 in- of uitparkeermanoeuvres bij fileparkeren en na 7 manoeuvres bij haaks 
inparkeren.
Wanneer de manoeuvre wordt onderbroken, dan 
wordt de functie automatisch uitgeschakeld.
Het manoeuvreersymbool wordt in het rood op 
het touchscreen weergegeven, samen met de 
melding “ Manoeuvre geannuleerd”.
Een melding verzoekt de bestuurder om de 
controle over de auto weer over te nemen.
Einde van de in- of 
uitparkeermanoeuvre
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.
Het manoeuvreersymbool wordt in het rood op 
het touchscreen weergegeven, in combinatie 
met de melding " Manoeuvre voltooid ".
Bij het inparkeren is het mogelijk dat de 
bestuurder de manoeuvre moet voltooien.
Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats voorstellen (parkeerverbod,  wegwerkzaamheden met beschadigd wegdek, 
parkeerplaats naast een greppel enz.).
– Het systeem kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar biedt deze niet aan vanwege 
een vast obstakel aan de tegenoverliggende 
zijde van de manoeuvre waardoor de auto de 
voor het inparkeren benodigde baan niet kan 
volgen.
– Het systeem kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar activeert de manoeuvre niet, 
omdat de breedte van de rijstrook onvoldoende 
is.
– Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van parkeermanoeuvres in scherpe 
bochten.
– Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen die veel groter zijn dan de auto zelf of die 
begrensd worden door obstakels die te laag 
(trottoirbanden, drempels enz.) of te dun 
(bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.
– Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer 
gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het 
detectiebereik van de sensoren bevinden.
– Bepaalde materialen (stoffen) kunnen geluidsgolven absorberen: hierdoor worden 
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
– Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde van de auto kan de sensorinstellingen verstoren, 
hetgeen niet altijd door het systeem wordt 
vastgesteld: de afstandsmetingen kunnen 
hierdoor incorrect zijn.  
Page 132 of 244

130
Rijden
– Als de auto zwaar beladen is, kunnen de afstandsmetingen worden verstoord door het 
achteroverhellen van de auto.
De werking van de sensoren en camera('s) van 
de auto kan negatief worden beïnvloed door:
– een opeenhoping van sneeuw of gevallen bladeren op het wegdek,– slechte weersomstandigheden (zware regenval, dichte mist, sneeuwval),– geluidsverstoringen door lawaai van voertuigen en machines (vrachtwagens, 
drilboren, enz.).
Gebruik de functie niet onder de 
volgende omgevingsomstandigheden:
– Langs een zachte berm (bijvoorbeeld greppel), kade of een rand van een afgrond.– Bij een glad wegdek (bijvoorbeeld ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de 
volgende situaties zich voordoet:
– Als de bandenspanning van een band te laag is.
– Als een van de bumpers is beschadigd.– Als een van de camera's defect is.
Gebruik de functie niet wanneer de auto 
is blootgesteld aan een van de volgende 
aanpassingen:
– Wanneer voorwerpen worden vervoerd die langer zijn dan de auto (ladder op de 
allesdragers, fietsendrager op de achterklep 
enz.).
– Indien een niet-goedgekeurde trekhaak gemonteerd is.– Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.– Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.– Als wielen met een andere diameter dan de oorspronkelijke zijn aangebracht.– Na aanpassing van een of beide bumpers (aanvullende bescherming).– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten het CITROËN-dealernetwerk,– Bij gebruik van sensoren die niet voor de auto zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de storing in het parkeerhulpsysteem zich voordoet tijdens het gebruik van het 
systeem (dit waarschuwingslampje gaat 
branden), dan wordt de functie uitgeschakeld.
Laat het systeem bij een storing controleren door 
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging 
wordt dit waarschuwingslampje 
weergegeven op het instrumentenpaneel in 
combinatie met een waarschuwingsmelding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. 
Neem contact op met een CITROËN-dealer of 
een gekwalificeerde werkplaats.  
Page 149 of 244

147
Praktische informatie
7Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld 
nadat het reservoir leeg is geraakt, 
moet u ongeveer 5 minuten wachten voordat 
u het contact weer inschakelt,  zonder de 
deur aan bestuurderszijde te openen, de 
auto te vergrendelen, de sleutel in het 
contactslot te steken of de sleutel van het 
Keyless entry and start-systeem in het 
interieur te brengen.
Zet vervolgens het contact aan en start na 10 
seconden de motor.
► Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot om de motor af te zetten.
of
► Druk bij Keyless entry and start op de toets "START/STOP" om de motor af te zetten. 
 
► Zorg dat de auto is ontgrendeld en open de 
brandstofvulklep. Draai de blauwe dop van het 
AdBlue®-reservoir een kwart slag linksom.
Bijvullen
► Bij een verpakking  AdBlue®: wanneer 
u de uiterste houdbaarheidsdatum hebt 
gecontroleerd, moet u de instructies op het etiket 
zorgvuldig lezen voordat u de inhoud van de 
verpakking in het AdBlue-reservoir van de auto 
giet.
► Bij een  AdBlue®-pomp: steek het vulpistool in 
het reservoir en blijf tanken totdat het vulpistool 
afslaat.
Giet  het AdBlue® reservoir niet te vol:– Vul 10 tot 13 liter bij met behulp van AdBlue®-verpakkingen.– Stop met bijvullen als het vulpistool voor het eerst afslaat als u bij een tankstation 
tankt.
Het systeem kan alleen hoeveelheden van 5 
liter AdBlue
® of meer registreren.
Als  het AdBlue®-reservoir helemaal leeg 
is, wat wordt bevestigd met de melding 
“Bijvullen AdBlue: Starten niet mogelijk”, dan 
moet u minimaal 5 liter bijvullen.
Na het vullen
► Voer dezelfde handelingen na het bijvullen in omgekeerde volgorde uit.
Gooi  lege AdBlue®-verpakkingen niet bij 
het huisvuil.
Doe ze in een speciale houder of breng ze 
terug naar het verkooppunt.
Onderhoudstips
Algemene aanwijzingen
Houd u aan de volgende voorschriften om 
beschadiging van uw auto te voorkomen.
Buitenkant
Gebruik nooit een hogedrukspuit in de 
motorruimte - kans op schade aan 
elektrische componenten!
Was de auto niet bij fel zonlicht of bij zeer 
lage temperaturen. 
Wanneer u de auto in een autowasstraat 
wast, vergrendel dan alle portieren en, 
afhankelijk van de uitvoering, verwijder de 
elektronische sleutel uit de detectiezone en 
schakel de functie (Handsfree toegang) uit.
Wanneer u een hogedrukspuit gebruikt, houd 
de spuitmond dan op minimaal 30 cm van 
de auto (vooral wanneer u gebieden met 
beschadigde lak, sensoren of afdichtingen 
reinigt).
Verwijder meteen alle vlekken die chemicaliën 
bevatten die de lak van uw auto kunnen    
Page 234 of 244

232
Trefwoordenregister
Plafonniers   57Portieren   31Portieren sluiten   26–28, 31Profielen   198, 222Pyrotechnische gordelspanners   77
R
Radio   177–178, 191, 193, 215–216, 218Radiozender   177, 191, 215–216RDS   191, 216Regeling luchtopbrengst ~ Aanjager,  regeling   47–48Regeling luchtverdeling ~ Luchtverdeling   48Regelmatige controles ~ Controles   143–144Regelmatig onderhoud   107, 143Regeneratie roetfilter   144Reinigen (adviezen)   147–148Rembekrachtigingsysteem   71–72Remblokken   144Remlichten   159Remmen   144Remschijven   144Remvloeistof   142Reservewiel   144, 149–150, 153, 156Reservoir ruitensproeiers ~ Ruitensproeierreservoir   143Resetten  bandenspanningscontrolesysteem   105Richtingaanwijzers   60, 157–159, 158Rijadviezen   6, 92
Rijden   92Rijhulpcamera (waarschuwingen)   106Rijhulpsystemen (algemene adviezen)   106Rijstrookcontrolesystemen   71–72Rijverlichting   59Roetfilter   143–144Ruitbediening   37Ruitensproeier achter   65Ruitensproeiers   65
Ruitensproeiers vóór   65Ruitenwisser achter   65–66Ruitenwisserbladen (vervangen)   66Ruitenwisserbladen vervangen   66Ruitenwissers   64, 67Ruitenwisserschakelaar   64–65, 67Ruitenwissers vóór   65, 67
S
Schakelaar   94–95Schakelaars stoelverwarming ~ Stoelverwarming, schakelaars   41SCR (Selective Catalytic Reduction)   17, 145SCR-systeem   17, 145Selectiehendel handgeschakelde 
versnellingsbak ~ Schakelen elektronisch 
bediende versnellingsbak   98Sensoren (waarschuwingen)   107Serienummer auto   173Set voor tijdelijke bandenreparatie ~ Bandreparatieset   149–152
Sfeerverlichting   57Signalering onoplettendheid   120Sjorogen   54Slepen   166Slepen van een auto   166–168Sleutel   25–30Sleutel met afstandsbediening   93–94Sleutel niet herkend   96–97SMS   221
Sneeuwkettingen   105, 134Snelheidsbegrenzer   108–109, 111–114Snelheidslimietherkenning   109–110Snelheidsregelaar   108–109,  
111–112, 114–116
Snelheidsregeling met   
snelheidslimietherkenning   111 – 11 2Spaarfase   138Starten   163Starten dieselmotor ~  Dieselmotor starten   132Starten van de auto   94–95Starten van de motor   94Stickers   148Stickerset   148Stilzetten van de auto   94–96Stoelen achter ~ Achterbank   41–43, 81Stoelen verstellen   40Stoelverwarming   41Stop & Start   22, 46, 49, 102–104,  
132, 139, 143, 166
Streaming audio Bluetooth   181, 193, 218Stuurwiel (verstellen)   44  
Page 236 of 244

234
Trefwoordenregister
Zonneklep   51Zonnescherm   35–36Zonnesensor   46Zonwering   54Zuinig rijden   6