CITROEN DS3 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2016, Model line: DS3, Model: CITROEN DS3 2016Pages: 410, PDF Size: 17.09 MB
Page 101 of 410

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Page 102 of 410

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Enkele rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt reageren
op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger.
Rijden op een overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken handrem -
Kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto
niet met draaiende motor stil op een
plaats waar brandbaar materiaal (droog
gras, afgevallen blad, ...) in contact kan
komen met het warme uitlaatsysteem -
Kans op brand!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of
in de stand N of P, afhankelijk van het
type versnellingsbak.
-
k
ijk of het water niet meer dan 15 cm
diep is, houd daarbij rekening met golfen
die door andere weggebruikers kunnen
worden veroorzaakt,
-
s
chakel het Stop & Start-systeem uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet
sneller dan 10 km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Page 103 of 410

101
DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die over
een specifieke code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit verklikkerlampje
in combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display.Het contactslot heeft 3 standen:
- S tand 1: Stuurslot
-
S
tand 2: Contact
-
S
tand 3: Motor starten
Contactslot
Stand Contact
In deze stand kunnen de elektrische systemen
van de auto worden gebruikt en kan externe
apparatuur worden opgeladen.
Als de laadtoestand van de accu een bepaald
minimumniveau bereikt heeft, schakelt de
auto over op de eco-mode: de voeding van de
elektrische systemen wordt dan automatisch
onderbroken om te voorkomen dat het
laadniveau van de accu te laag wordt.
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats
buiten de auto.
Starten - afzetten van de motor
De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg
zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk. Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel: dit kan namelijk storingen aan
het contactslot veroorzaken.
Rijden
Page 104 of 410

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
F Trek de handrem aan.F Auto met een handgeschakelde versnellingsbak: zet de versnellingshendel in de neutraalstand en
trap het koppelingspedaal volledig in.
F Auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak: zet de selectiehendel in stand N
en trap het rempedaal volledig in.
F Auto met een automatische transmissie: zet de selectiehendel in stand P en trap het rempedaal
volledig in.
F Steek de sleutel in het contactslot; het systeem herkent de code.
F Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan het stuur wiel en aan de sleutel te draaien.
Starten van de motor
In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld als
de wielen niet in de rechtuitstand staan)
moet veel kracht worden gezet bij het
draaien aan het stuurwiel. In winterse omstandigheden blijft
het verklikkerlampje langer branden.
Als de motor warm is, gaat het
verklikkerlampje niet branden.
Laat de motor onder normale
omstandigheden niet stationair
warmdraaien, maar rijd direct weg en
vermijd hoge toerentallen.Zet het contact af als de motor niet
onmiddellijk aanslaat. Wacht enkele
ogenblikken alvorens het nogmaals te
proberen. Als de motor na enkele pogingen
nog steeds niet wil aanslaan, probeer het
dan niet langer: de startmotor en de motor
zouden beschadigd kunnen raken. Neem
contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de motor nooit draaien in een
afgesloten ruimte zonder voldoende
ventilatie: verbrandingsmotoren
stoten giftige uitlaatgassen uit,
zoals koolmonoxide. Risico van
(dodelijke) vergiftiging. Onder zeer
strenge winterse omstandigheden
(temperaturen lager dan -23°C) moet
de motor na het starten 4 minuten
stationair draaien om de goede werking
en de levensduur van de mechanische
onderdelen, motor en versnellingsbak,
van uw auto te garanderen.
F
A
uto met een benzinemotor: zet de
startmotor in werking door de sleutel
in stand 3 te houden, tot de motor is
aangeslagen. Geef hierbij geen gas. Laat
de sleutel los zodra de motor draait.
F
A
uto met een dieselmotor: draai de sleutel
in stand 2 (Contact) om de motor te laten
voorgloeien.
Wacht tot dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel dooft en zet vervolgens
de startmotor in werking door de sleutel
in stand 3 te houden, tot de motor is
aangeslagen. Geef hierbij geen gas. Laat
de sleutel los zodra de motor draait.
Page 105 of 410

103
DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Plaats de wielen in de rechtuitstand
voordat u de motor afzet: dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van
het stuurslot.
Zet het contact nooit af als de auto nog
niet volledig tot stilstand is gekomen.
Als de motor is afgezet, werken de
rem- en stuurbekrachtiging niet meer:
u zou daardoor de controle over de
auto kunnen verliezen.Als u de auto verlaat, neem dan de
sleutel mee en vergrendel de auto.
Zie voor meer informatie de rubriek
" Ec o - mo de".
Waarschuwingssignaal sleutel
Als het bestuurdersportier wordt
geopend ter wijl de sleutel nog in het
contact zit, klinkt er een geluidssignaal.
Afzetten van de motor
F Zet de auto stil.
F
D raai als de motor staionair draait de
sleutel linksom in de stand 1 (Stuurslot) .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuur wiel tot het blokkeert.
F
C
ontroleer of de handrem goed is
aangetrokken, vooral als de auto op een
helling staat.
Eco-mode
Nadat de motor is afgezet (stand 1 - Stuurslot ),
kunt u gedurende maximaal 30 minuten nog
gebruikmaken van bepaalde functies, zoals
het audio- en datacommunicatiesysteem, de
ruitenwissers, het dimlicht en de plafonniers.
Rijden
Page 106 of 410

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Parkeerrem
Aantrekken
F Trek de hefboom van de parkeerrem volledig aan om uw auto stil te zetten.
Vrijzetten
F Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw
de hefboom geheel omlaag.
Draai bij het parkeren van de auto op
een helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de parkeerrem aan en
schakel een versnelling in. Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje en het
verklikkerlampje
STOP branden
in combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display, geeft dit
aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Page 107 of 410

105
DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Handgeschakelde 6-versnellingsbak
F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5e of de
6e versnelling in te schakelen.
Inschakelen van de 5e of de
6e versnelling
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
-
z
et de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,
-
t
rap het koppelingspedaal in.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst
naar links en dan naar voren.
Als u dit niet doet, kan de
versnellingsbak onherstelbaar
beschadigd raken (door per ongeluk
inschakelen van de 3
e of 4e versnelling).
Rijden
Page 108 of 410

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Elektronisch gestuurde versnellingsbak (ETG)
R. Achteruit
F T rap het rempedaal in en beweeg de
selectiehendel naar voren om deze stand
te selecteren.
N .
Neutraal
F
T
rap het rempedaal in en selecteer deze
stand om de motor te kunnen starten.
A.
Automatisch
F
B
eweeg de selectiehendel naar achteren
om deze stand te selecteren.
M + / -.
H
andmatig sequentieel schakelen.
F
B
eweeg de selectiehendel naar achteren
en vervolgens naar links om deze stand te
selecteren en:
-
b
eweeg de selectiehendel kort naar voren
om op te schakelen,
-
o
f beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om terug te schakelen.
Standen van de
selectiehendel
+. Flipper rechts van het stuur wiel: opschakelen.
F
D
ruk op de achterzijde van de flipper "+"
om één versnelling hoger in te schakelen.
-.
F
lipper links van het stuur wiel:
terugschakelen.
F
D
ruk op de achterzijde van de flipper "-"
om één versnelling lager in te schakelen.
Flippers
Het selecteren van de neutraalstand,
het in- en uitschakelen van de
achteruitversnelling en het selecteren
van een rijstand is niet mogelijk met de
flippers.
Bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak
met vijf of zes versnellingen kunt u kiezen
tussen automatische bediening en handmatig
schakelen.
Deze versnellingsbak heeft twee
gebruiksmogelijkheden:
-
een
automatische stand om automatisch
te schakelen, zonder tussenkomst van de
bestuurder,
-
een
handmatige stand om zelf
sequentieel te schakelen met behulp van
de selectiehendel of de flippers aan de
stuurkolom.
In de automatische stand kunt u op ieder
moment zelf schakelen met de flippers
aan de stuurkolom, bijvoorbeeld voor een
inhaalmanoeuvre.
Page 109 of 410

107
DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Weergave op het instrumentenpaneel
N. Neutral (neutraalstand).
R. R everse (achteruitversnelling).
1 2 3 4 5 / 6.
In
geschakelde versnelling bij
handmatig schakelen.
AUTO.
V
erschijnt bij de selectie van de
automatische stand en verdwijnt
weer als de handmatige stand wordt
geselecteerd.
Starten van de auto
F Selecteer stand N .
F H oud het rempedaal volledig ingetrapt.
F
S
tart de motor.De aanduiding N wordt weergegeven
op het instrumentenpaneel.
Als de motor niet wil aanslaan:
- A ls N knippert op het instrumentenpaneel,
zet dan de selectiehendel in stand A en
vervolgens in stand N .
F Selecteer de automatische stand (stand A),
de handmatige stand (stand M ) of de
achteruitversnelling (stand R ).
De aanduidingen AUTO en 1, 1
of R worden weergegeven op het
instrumentenpaneel.
F
Z
et de handrem vrij.
F
L
aat geleidelijk het rempedaal los.Afhankelijk van het type elektronisch
gestuurde versnellingsbak begint de
auto direct te rijden.
Raadpleeg voor meer informatie de
rubriek " Werking van de kruipfunctie".
Trap niet gelijktijdig het rempedaal
en het gaspedaal in. Dit veroorzaakt
voortijdige slijtage van de koppeling.
F
G
eef gas.
-
A
ls dit verklikkerlampje
gaat branden in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding, trap dan het
rempedaal steviger in.
Rijden
Page 110 of 410

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Werking van de kruipfunctie
(volgens uitvoering)
Door deze functie is de auto wendbaarder bij
lage snelheden (inparkeren, files, ...)
Nadat u de selectiehendel in stand A, M of
R hebt gezet, begint de auto zodra u het
rempedaal loslaat traag te rijden , waarbij de
motor stationair draait.
Automatische stand
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduiding AUTO en
de ingeschakelde versnelling.
De versnellingsbak werkt dan automatisch,
zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
volgende parameters:
-
m
inder brandstofverbruik,
-
de
rijstijl,
-
h
et profiel van de weg,
-
d
e belading van de auto.
Trap voor een maximale acceleratie,
bijvoorbeeld om een andere auto in te halen,
het gaspedaal diep in, tot voorbij het zware
punt.
U kunt op elk moment een andere
rijstand selecteren door de
selectiehendel te verplaatsen van
stand A naar stand M of andersom.
De kruipfunctie kan tijdelijk niet
beschikbaar zijn als de koppeling te
warm is geworden of als de helling te
steil is. Laat bij draaiende motor nooit kinderen
alleen achter in de auto. F
Sel
ecteer stand A
.
Selecteer de neutraalstand N nooit
tijdens het rijden.
Tijdelijk handmatig schakelen
U kunt altijd zelf ingrijpen door gebruik
te maken van de flippers "+" en "-": als
het toerental dit toestaat, wordt de door u
geselecteerde versnelling ingeschakeld.
Dankzij deze functie kunt u anticiperen op
bepaalde situaties, zoals het inhalen van een
andere auto of het naderen van een bocht.
Als de flippers na enige tijd niet meer gebruikt
worden, gaat de versnellingsbak weer over op
de automatische stand.