sensor CITROEN JUMPER MULTISPACE 2013 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2013, Model line: JUMPER MULTISPACE, Model: CITROEN JUMPER MULTISPACE 2013Pages: 339, PDF Size: 15.12 MB
Page 39 of 339

37
Cockpit
VOOR
DAT
u GAAT RIJDE
N
2
EMISSIEREGELING
In het geval van een storing in de
emissieregeling wordt de bestuurder
gewaarschuwd door het branden van
dit specifieke verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
De katalysator kan beschadigd raken. Laat
het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. EOBD (European On Board
Diagnosis) is een Europees
diagnosesysteem dat de
emissieregeling bewaakt en
ervoor zorgt dat de auto voldoet aan de
normen voor de uitstoot van:
- CO (koolmonoxide),
- HC (koolwaterstoffen),
- NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes; de
samenstelling van de uitstoot wordt
gecontroleerd door de lambdasondes
voor en achter de katalysator.
DETECTIESYSTEEM TE LAGEBANDENSPANNING
Sensoren controleren continu de
bandenspanning en zenden een
waarschuwingssignaal uit als de
bandenspanning te laag is, een band lek is
of bij een storing van een sensor.
Als er een probleem wordt gesignaleerd,
wordt dit aangegeven door een afbeelding,
een geluidssignaal en een melding op het
display.
Te lage bandenspanning
Het controlelampje Service gaat branden.
Bij een waarschuwing voor een te lage
bandenspanning is de vervorming van een
band niet altijd zichtbaar.
Controleer zo snel mogelijk de
bandenspanning van alle banden.
Lekke band
Het controlelampje STOP gaat branden.
Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte
manoeuvres met het stuur en de remmen.
Repareer de beschadigde band tijdelijk met
behulp van de noodreparatieset of monteer
het reservewiel.
Vervang de beschadigde band en laat
de bandenspanning zo snel mogelijk
controleren.
Storing of sensor(en) niet
gedetecteerd
Het controlelampje Service gaat branden.
Bij het vervangen van een wiel of bij een
storing van een sensor wordt de spanning
van de band niet meer gecontroleerd.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de defecte
sensor(en) te vervangen. Zie in rubriek 7 het gedeelte "Wiel
verwisselen".
Als de beschadigde band vervangen wordt
door een band zonder sensor (bijvoorbeeld
het reservewiel), zal een melding worden
uitgezonden, om aan te geven dat de
spanning van deze band niet gecontroleerd
kan worden en ook om u eraan te
herinneren de beschadigde band met de
sensor te laten repareren.
Page 47 of 339

45
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFOR
T
3
Overschakelen van dim- naar grootlicht
Trek de hendel, voorbij het zware punt, naar
u toe. Automatische verlichting,
als uw auto is voorzien van een
lichtsensor. Lichten uit
Dimlicht (groen)
Grootlicht (blauw) LICHTSCHAKELAAR
STUURKOLOMSCHAKELAARS
Parkeerlichten
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en er wordt
een voorportier geopend, klinkt een
geluidssignaal.
RICHTINGAANWIJZERS (knipperend)
Links
: duw de hendel
helemaal omlaag, voorbij
het zware punt.
Rechts
: duw de hendel
helemaal omhoog, voorbij
het zware punt.
Verlichting vóór en achter
Draai de ring A
om de verlichting in te
schakelen.
Zie in rubriek 2 het gedeelte “Cockpit”
voor meer informatie over de
verklikkerlampjes.
Page 49 of 339

47
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFOR
T
3
Automatisch inschakelen van de verlichting
Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO
. Bij het
inschakelen van de functie verschijnt een
melding op het display.
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de
verlichting branden en wordt het pictogram
service weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
KOPLAMPVERSTELLING
Afhankelijk van de belading van de auto kan
het noodzakelijk zijn om de koplampen in
hoogte te verstellen.
0 - 1 of 2 personen voorin.
1 - 5 personen.
2 - 6 - 9 personen.
3 - Bestuurder + maximaal toegestane
belading. Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af. Deze sensor dient voor de
regeling van de automatische verlichting en
ruitenwissers. Het parkeerlicht en
het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld
als de lichtsterkte
van de omgeving
onvoldoende is en als de ruitenwissers
wissen. De verlichting wordt uitgeschakeld
als de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of het wissen is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in combinatie
met verlichting overdag.
Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar achteren.
Bij het uitschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld als
de verlichting met de lichtschakelaar wordt
bediend.
Stand 0: basisinstelling. Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waarnemen,
waardoor de lichten niet automatisch zullen
worden ingeschakeld. Schakel indien nodig
het dimlicht handmatig in.
Page 50 of 339

48
Stuurkolomschakelaars
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Handbediende ruitenwissers vóór
2 Hoge snelheid (hevige neerslag).
1 Normale snelheid (matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
È
Eén keer wissen
(omlaag duwen). Dek de regensensor, die zich
achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet af.
De ruitenwissers werken automatisch in de
stand AUTO
, waarbij de snelheid van de
wissers aan de hoeveelheid neerslag wordt
aangepast.
De werking van de ruitenwissers in andere
standen dan de stand AUTO
komt overeen
met die van de handbediende ruitenwissers.
In de I ntervalstand wordt de snelheid van de
wissers aangepast aan de rijsnelheid.
Ruiten- en koplampsproeiers
Trek de hendel naar u toe, de ruitensproeiers
treden in werking in combinatie met het
tijdelijk inschakelen van de ruitenwissers.
De koplampsproeiers treden gelijktijdig
met de ruitensproeiers in werking als de
dimlichten zijn ingeschakeld.
Raadpleeg voor het bijvullen van het
reservoir in de rubriek 6 het gedeelte
"Niveaus".
Automatische ruitenwissers
Als het contact langer dan één minuut is
afgezet terwijl de schakelaar in de
stand 2 , 1 of I stond, dient de schakelaar
weer geactiveerd te worden:
- zet de schakelaar in een willekeurige
stand,
- zet de schakelaar vervolgens in de
gewenste stand.
Page 61 of 339

59
Ventilatie
ERGONOMIE en COMFOR
T
3
Ingestelde waarde bestuurders- of
passagierszijde
De op het display weergegeven waarde
heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op de temperatuur in
graden Celsius of Fahrenheit. Automatische werking
Zorg ervoor dat de zonnesensor, die
zich achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet wordt afgedekt. Deze
sensor regelt de airconditioning.
Automatisch programma "comfort"
Dit is de normale gebruiksstand van de
airconditioning.
Druk op deze toets. Het symbool
AUTO
verschijnt.
Afhankelijk van de gekozen
instellingen regelt het systeem
de luchtverdeling, de luchtopbrengst en
de luchttoevoer om het comfort en de
luchtcirculatie in het interieur optimaal te
houden. U hoeft het systeem niet meer zelf
bij te regelen.
Om bij koude motor de toevoer van koude
lucht te beperken, wordt de luchtopbrengst
geleidelijk op het optimale niveau gebracht.
Voor uw comfort worden de instellingen
tussen twee startmomenten opgeslagen,
mits de temperatuur in het interieur
nauwelijks is veranderd. Is dit wel het geval,
dan treedt het automatische programma
weer in werking. Draai deze knop naar links of naar
rechts om de waarde te verlagen
of te verhogen. Voor een optimaal
comfort wordt de waarde
21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van
uw wensen een afstelling tussen 18 en
24 gebruikelijk.
Page 89 of 339

87
Achtervering
ERGONOMIE en COMFOR
T
3
Standaard vering
De lange veerwegen zorgen zowel in
onbeladen als in beladen toestand voor
een stabiel weggedrag. U hoeft er geen
werkzaamheden aan te verrichten. Zorg er
wel voor dat het veersysteem goed wordt
onderhouden en dat het laadvermogen niet
wordt overschreden. verhogen of verlagen van het laadgewicht
van de auto. Zodra alle portieren van de
auto zijn gesloten, activeren de sensoren de
automatische regeling van de wagenhoogte
en wordt op basis van de rijomstandigheden
de optimale hoogte van de achtervering
bepaald.
Automatische wagenhoogteregeling
uitschakelen
De knop waarmee de automatische
wagenhoogteregeling kan worden
uitgeschakeld, bevindt zich rechts aan de
achterzijde van de auto.
ACHTERVERING
Er zijn 2 typen vering leverbaar. De automatische wagenhoogteregeling
moet onder de volgende omstandigheden
zijn uitgeschakeld:
- werkzaamheden aan de onderzijde van
de auto,
- wielen verwisselen,
- vervoeren van de auto per vrachtauto,
trein, ferryboot, schip, ...
Luchtvering achter (volgens uitvoering)
Dit type vering zorgt onafhankelijk van
de belading (als het laadvermogen
niet wordt overschreden) voor een
constante wagenhoogte achter. Twee
wagenhoogtesensoren detecteren het
Twee functies
1.
Automatische
regeling
2.
Handmatige regeling
1 - Automatische
wagenhoogteregeling achter
De luchtvering regelt automatisch de hoogte
van de achtervering van uw auto.
De automatische wagenhoogteregeling
wordt onderbroken:
- als een portier/achterdeur is geopend,
- tijdens het remmen of bij stilstaande
auto en ingetrapt rempedaal (bijv.
wachten voor het rode licht). Bij stilstaande auto:
- druk lang op de knop,
- laat de knop.
Automatische wagenhoogteregeling weer
inschakelen
Bij stilstaande auto:
- druk lang op de knop,
- laat de knop los.
Afhankelijk van de instellingen kan er
tijdens deze handelingen een geluidssignaal
klinken.
Als de wagenhoogte niet optimaal
is en wordt aangepast, knippert
een rood verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel van uw auto,
rijd met een lage snelheid tot het
verklikkerlampje uitgaat. Het inschakelen wordt bevestigd door het
lampje dat uit gaat. Het uitschakelen wordt bevestigd door het
lampje dat ongeveer 30 seconden blijft
branden.
Page 96 of 339

94
Parkeerhulp
De parkeerhulp achter met geluidssignalen
en/of een grafische weergave bestaat uit
vier parkeersensoren die zijn aangebracht in
de achterbumper. Het systeem waarschuwt
de bestuurder voor elk obstakel (persoon,
auto, boom, hek, …) dat zich binnen het
bereik van het systeem achter de auto
bevindt.
Het waarschuwt u niet voor objecten die
zich direct onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden
of gelijksoortige voorwerpen worden
waargenomen bij aanvang van de
aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer
de auto te dicht genaderd is.
Inschakelen van de achteruitversnelling
Een geluidssignaal bevestigt dat het
systeem in werking treedt zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het
obstakel komt, hoe korter de tijd tussen de
geluidssignalen is. Als de auto minder dan
ongeveer 30 centimeter van het obstakel
verwijderd is, is het geluidssignaal continu
hoorbaar.
Activeren/Deactiveren
PARKEERHULP
ACHTER
Weergave op het display
Druk op deze schakelaar om
het systeem te activeren of te
deactiveren.
De geactiveerde of
gedeactiveerde toestand van het systeem
wordt opgeslagen bij het afzetten van het
contact.
Storing
Als het systeem bij het inschakelen van
de achteruitversnelling niet werkt, gaat
het lampje van de schakelaar branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Gebruiksvoorschrift
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of
bij slecht weer niet bedekt zijn met modder,
ijs of sneeuw.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhanger of de montage van een
fietsdrager (auto met een door CITROËN
aanbevolen trekhaak of fietsdrager).
De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet
blijven en verantwoordelijk is.
Uitschakelen van de parkeerhulp
Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.
Page 104 of 339

102
Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen voor
een betere veiligheid van de inzittenden
(behalve op de middelste zitplaatsen van
zitrij 2 en 3) bij ernstige aanrijdingen:
ze vormen een aanvulling op de
werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren
in dat geval de frontale en zijdelingse
aanrijdingen waaraan de registratiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden de
airbags onmiddellijk opgeblazen en
beschermen ze de inzittenden van de
auto. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas
zodat noch het zicht, noch het eventueel
verlaten van de auto door de inzittenden
wordt belemmerd,
- bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarin de auto over
de kop slaat, treden de airbags niet in
werking. De veiligheidsgordels zorgen
in deze situaties voor een afdoende
bescherming.
De kracht van de aanrijding is afhankelijk
van het soort obstakel en de snelheid van
de auto op dat moment. Wanneer een kinderzitje met de rug in
de rijrichting op de passagiersstoel is
geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde
zijn uitgeschakeld. Zie in rubriek 4 het
gedeelte "Kinderen aan boord".
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal. Als er
een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend ongeval), werken
de airbags niet meer.
Het activeren van de airbags gaat gepaard
met wat onschadelijke rook en een knal,
als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan voor
personen die daar gevoelig voor zijn,
irriterend zijn.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedurende
een korte periode enigszins verminderen.
AIRBAGS
Page 145 of 339

143
Zekering vervangen
SNEL WEER OP WE
G
7
ZEKERINGEN DASHBOARD(RECHTERZIJDE)
- Kantel het opbergvak omlaag en trek
het met kracht naar buiten om bij de
zekeringen te komen.
Zekering
A (Ampère)
Functie
1
15
Ruitenwisser achter
2
-
Vrij
3
5
Elektronische eenheid airbags
4
10
Sensor verdraaiing stuurwiel, diagnoseaansluiting, sensor
ESP, handbediende ventilatie, schakelaar koppelingspedaal,
koplampverstelling, pomp roetfilter
5
30
Elektrisch verstelbare buitenspiegels, motor ruitbediening
passagierszijde
6
30
Voeding ruitbediening vóór
7
5
Plafonniers en verlichting dashboardkastje
8
20
Multifunctioneel display, sirene inbraakalarm, autoradio,
CD-wisselaar, autoradio/telefoon, servicecentrale
trekhaakaansluiting (montage achteraf)
9
10
Diagnoseaansluiting 2e zitrij
10
30
Niveauregeling achter, stuurkolomschakelaars,
instrumentenpaneel
11
15
Diagnoseaansluiting, contact-/stuurslot
12
15
Handsfree set, elektronische eenheid airbags, elektronische
eenheid parkeerhulp
13
5
Servicecentrale motor, servicecentrale trekhaakaansluiting
14
15
Regensensor, ventilatie achter, automatische airconditioning,
instrumentenpaneel
15
30
Vergrendeling/ontgrendeling/supervergrendeling te openen
carrosseriedelen
16
-
Vrij
17
40
Achterruitverwarming, buitenspiegelverwarming