lock FIAT 124 SPIDER 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: 124 SPIDER, Model: FIAT 124 SPIDER 2018Pages: 236, PDF Size: 3.29 MB
Page 19 of 236

PORTIEREN
VERGRENDELEN /
ONTGRENDELEN MET
EXTRA SLEUTEL
7) 8) 9) 10) 11) 12) 13) 14)
Beide portieren, de achterklep en de
tankdop vergrendelen automatisch als
het portier aan bestuurderszijde wordt
vergrendeld met de extra sleutel.
Deze ontgrendelen als het portier aan
bestuurderszijde wordt ontgrendeld met
de extra sleutel.
Draai de extra sleutel naar voren om te
vergrendelen en naar achter om te
ontgrendelen.
HANDMATIGE
VERGRENDELING /
ONTGRENDELING
Werking van binnenuit
Beide portieren, de achterklep en de
brandstoftankklep vergrendelen
automatisch als de
portiervergrendelknop aan
bestuurderszijde wordt ingedrukt. Deze
ontgrendelen als de
portiervergrendelknop 1 aan
bestuurderszijde fig. 7 naar buiten
wordt gedrukt.
BELANGRIJK De rode indicatie 2 is te
zien wanneer de portiervergrendelknop
is ontgrendeld.
Werking van buitenaf
Om het portier aan bestuurderszijde
van buitenaf te vergrendelen, drukt u de
portiervergrendelknop naar de
vergrendelde stand en sluit u het portier
(het is niet nodig de handgreep in het
portier omhoog te houden).
Deze knop bedient de overige
portiervergrendelingen niet.
BELANGRIJK Als u het portier op deze
manier vergrendelt: let erop dat u de
sleutel niet in het voertuig achterlaat. De
portiervergrendelknop aan
bestuurderszijde kan niet worden
gebruikt als het portier aan
bestuurderszijde geopend is.DEAD LOCK
VOORZIENING
(indien aanwezig)
Het Dead Lock vergrendelsysteem is
ontworpen om te voorkomen dat
iemand die in uw voertuig heeft
ingebroken het portier van binnenuit
kan openen. Neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk als u problemen
heeft met het Dead Lock
vergrendelsysteem.
Inschakeling van het systeem
Ga als volgt te werk:
sluit beide ruiten en de cabrioletkap;
schakel het contact uit en neem de
sleutel mee;
sluit beide portieren en de
achterklep;
steek de extra sleutel in het
bestuurdersportier, draai de extra
sleutel naar de vergrendelstand fig. 8 en
draai deze terug naar het midden. Draai
de sleutel vervolgens nogmaals binnen
3 seconden naar de vergrendelstand;
het indicatielampjegaat
ongeveer 3 seconden branden om aan
te geven dat het systeem is
geactiveerd.
704030107-L21-001
17
Page 21 of 236

instelling wijzigt elke keer dat de knop
op de sleutel wordt ingedrukt en de
pieptoon activeert volgens het
ingestelde volume (als de
pieptooninstelling is uitgeschakeld,
wordt deze niet geactiveerd);
Het instellen van de wijziging wordt
voltooid, door een van de volgende
handelingen uit te voeren:
– het schakelen van het contact naar
ACC of AAN;
– het sluiten van het portier aan
bestuurderszijde;
– het openen van de achterklep;
– de sleutel gedurende 10 seconden
niet gebruiken;
– het indrukken van een knop, met
uitzondering van de knop
op de
sleutel;
– Het drukken op de
“portiervergrendeling” schakelaar.
Met antidiefstalsysteem
De waarschuwingslichten knipperen bij
in- en uitschakeling van het
antidiefstalsysteem (zie
“Antidiefstalsysteem” in de paragraaf
“Beveiligingsalarm voertuig”).
Met Dead Lock voorziening
Als u de “portiervergrendeling”
schakelaar tweemaal indrukt binnen
3 seconden, dan wordt het dubbele
vergrendelsysteem geactiveerd. De
instelling kan worden gewijzigd zodatde portieren, de achterklep en de
brandstoftankklep automatisch worden
vergrendeld zonder de
“portiervergrendeling” schakelaar in te
drukken.
Automatische hervergrendelfunctie
Er is een pieptoon te horen wanneer
beide portieren gesloten zijn terwijl u de
geavanceerde sleutel bij u draagt.
Beide portieren, de achterklep en de
brandstoftankklep worden na ongeveer
drie seconden automatisch vergrendeld
als de geavanceerde sleutel zich buiten
het werkingsgebied bevindt.
Tevens knipperen de
waarschuwingslichten eenmaal (ook als
de bestuurder zich binnen het
werkingsgebied bevindt worden beide
portieren, de achterklep en de
brandstoftankklep automatisch
vergrendeld na ongeveer 30 seconden).
Als u zich buiten het werkingsgebied
bevindt voordat de portieren en de
achterklep volledig zijn gesloten, of als
er een andere sleutel in het voertuig ligt,
dan werkt de automatische
vergrendelfunctie niet.
Controleer altijd of beide portieren en
de achterklep gesloten en vergrendeld
zijn alvorens het voertuig te verlaten. De
elektrische ruiten kunnen niet worden
gesloten met de automatische
vergrendelfunctie.Automatische hervergrendelfunctie
Na ontgrendeling met de
“portiervergrendeling” schakelaar
vergrendelen beide portieren, de
achterklep en de brandstoftankklep
automatisch indien een van de
volgende handelingen niet binnen
30 seconden wordt uitgevoerd:
Een portier of de achterklep openen.
Het contact in een andere stand
zetten dan OFF (UIT).
Als uw voertuig over een
antidiefstalsysteem beschikt, knipperen
de waarschuwingslichten ter
bevestiging.
De tijd die nodig is om de portieren, de
achterklep en de brandstoftankklep
automatisch te vergrendelen, kan
worden gewijzigd (zie de paragraaf
“Personalisatiefuncties” in het
hoofdstuk “Kennismaking met het
instrumentenpaneel”).
VERGRENDELEN /
ONTGRENDELEN MET
ZENDER
Beide deuren, de achterklep en de
brandstoftankklep kunnen worden
vergrendeld en ontgrendeld met de
zender van het Keyless Entry-systeem:
zie “Keyless Entry-systeem” in de
paragraaf “Sleutels”.
19
Page 75 of 236

ACTIEVE
VEILIGHEIDS
SYSTEMEN
In het voertuig zijn de volgende actieve
veiligheidssystemen aanwezig:
ABS (antiblokkeersysteem van de
wielen);
TCS (tractieregelingssysteem);
DSC (dynamische stabiliteitsregeling);
Actieve motorkap (actieve
voetgangersbescherming).
Zie de volgende pagina's voor de
beschrijving van de werking van deze
systemen.
ABS (Anti-lock Braking
System)
65) 66) 67) 68)
De ABS-regeleenheid bewaakt de
snelheid van elk wiel continu. Als een
wiel dreigt te blokkeren, reageert het
ABS door de rem van dat wiel
automatisch uit en weer in te
schakelen.
De bestuurder merkt dan dat het
rempedaal licht trilt en hoort mogelijk
een ratelend geluid uit het remsysteem.
Dat hoort bij de normale werking van
het ABS. Houd het rempedaal
ingedrukt zonder te pompen (niet snel
achter elkaar intrappen).
Het waarschuwingslampje gaat
branden als het systeem een storingheeft. Raadpleeg "Lampjes en
berichten" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
OPMERKING De remafstanden kunnen
langer zijn op losse oppervlakken (zoals
sneeuw of gravel) met een doorgaans
harde ondergrond. Een voertuig met
een normaal remsysteem komt onder
deze omstandigheden mogelijk binnen
kortere afstand tot stilstand doordat het
oppervlaktemateriaal zich tijdens het
slippen ophoopt onder de banden.
OPMERKING Tijdens of direct na het
starten van de motor is de werking van
het ABS mogelijk te horen. Dat wijst
echter niet op een storing.TCS-SYSTEEM (Traction
Control System,
tractieregelingssysteem)
69) 70) 71)
Het Traction Control System (TCS)
verbetert de tractie en veiligheid door
regeling van de motorkoppel en de
remwerking.
Als het TCS slippende wielen
detecteert, wordt de motorkoppel
verlaagd en worden de remmen
bediend om tractieverlies te
voorkomen.
Dit betekent dat de motor automatisch
herstelt op een glad oppervlak om dewielen optimale kracht te geven,
waardoor het tollen van de wielen en
verlies van tractie wordt beperkt.
Het waarschuwingslampje gaat
branden als het systeem een storing
heeft. Raadpleeg "Lampjes en
berichten" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
Indicatielampje TCS / DSC
Het indicatielampje
blijft enkele
seconden branden als het contact AAN
wordt gezet.
Als de TCS of DSC in werking is,
knippert het lampje.
Als het waarschuwingslampje
blijft
branden, is er mogelijk sprake van een
storing in TCS, DSC of het
remhulpsysteem waardoor deze niet
goed werken. Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Naast het knipperende
waarschuwingslampje is een licht
werkingsgeluid van de motor hoorbaar.
Dit geeft aan dat de TCS/DSC goed
functioneert.
BELANGRIJK Op gladde oppervlakken,
zoals net gevallen sneeuw, is het
onmogelijk een hoog toerental te
bereiken als de TCS is ingeschakeld.
73
Page 76 of 236

DSC SYSTEM (Dynamic
Stability Control)
72) 73) 74)
Omwille van de veiligheid zorgt
Dynamic Stability Control (DSC), samen
met systemen zoals ABS en TCS, voor
de automatische regeling van
remwerking en motorkoppel, zodat
zijslip zoveel mogelijk beheersbaar blijft
op een gladde ondergrond of tijdens
plotselinge of uitwijkmanoeuvres. Zie
“ABS (Anti-lock Brake System)” en
“TCS (Traction Control System)”.
DSC-werking is mogelijk bij een
snelheid hoger dan 20 km/u.
Het waarschuwingslampje gaat
branden als het systeem een storing
heeft. Raadpleeg "Lampjes en
berichten" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
OPMERKING Het DSC-systeem kan
alleen naar behoren werken als het
volgende in acht wordt genomen:
gebruik voor alle vier wielen de juiste
bandenmaat volgens de opgegeven
specificaties;
gebruik voor alle vier wielen banden
van dezelfde fabrikant, van hetzelfde
merk en met hetzelfde profiel;
gebruik geen versleten banden.
BELANGRIJK Het DSC-systeem werkt
mogelijk niet goed bij gebruik van
sneeuwkettingen of een reserveband,
omdat de banddiameter dan anders is.
Indicatielampje TCS / DSC
Het indicatielampje
blijft enkele
seconden branden als het contact AAN
wordt gezet. Als de TCS of DSC in
werking is, knippert het lampje.
Als het waarschuwingslampje blijft
branden, is er mogelijk sprake van een
storing in TCS, DSC of het
remhulpsysteem waardoor deze niet
goed werken. Breng uw voertuig naar
het Fiat Servicenetwerk.
Indicatielampje DSC UIT
Het indicatielampje
blijft enkele
seconden branden als het contact AAN
wordt gezet. Het lampje gaat ook aan
wanneer de DSC OFF-schakelaar wordt
ingedrukt en TCS/DSC wordt
uitgeschakeld.
Als het lampje blijft branden terwijl
TCS/DSC niet is uitgeschakeld, dient u
contact op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk. Het DSC-systeem kan
een storing vertonen.
Schakelaar DSC UIT
Druk op de schakelaar fig. 58 om
TCS/DSC uit te schakelen. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.Druk nogmaals op de schakelaar om
TCS/DSC weer in te schakelen. Het
indicatielampje DSC OFF gaat uit.
BELANGRIJK Als DSC is ingeschakeld
en u het voertuig probeert te bevrijden
als dit klem zit, of als u wegrijdt op net
gevallen sneeuw, wordt de TCS
(onderdeel van het DSC-systeem)
geactiveerd. Het indrukken van het
gaspedaal verhoogt de motorkracht
niet en het bevrijden van het voertuig
kan bemoeilijkt worden. Als dit
optreedt, schakelt u de TCS/DSC uit.
BELANGRIJK Als de TCS/DSC is
uitgeschakeld terwijl de motor uitstaat,
wordt deze automatisch geactiveerd als
het contact op AAN wordt gezet.
BELANGRIJK Houd TCS/DSC
ingeschakeld voor de beste tractie.
5805060301-12A-987
74
VEILIGHEID
Page 121 of 236

BELANGRIJK
25)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na
verloop van tijd kan leiden tot slijtage van
de interne onderdelen van de
versnellingsbak.
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
(indien aanwezig)
DIVERSE LOCK-OUTS
Druk het rempedaal in en houd de
ontgrendelknop ingedrukt om van P
naar R te kunnen schakelen (het
contact moet zijn ingeschakeld).
De selectiehendel kan onbelemmerd in
een willekeurige stand worden
geplaatst om van R naar N, van N naar
D (of van D naar N), van D naar M (of
van M naar D) en van M naar + of - te
schakelen.
Houd de ontgrendelknop
fig. 88 ingedrukt om van N naar R of
van R naar N te schakelen.
POSITIES
VERSNELLINGSPOOK
P (Parkeren)
139) 140)
P vergrendelt de versnellingsbak en
voorkomt dat de achterwielen kunnen
draaien. De selectiehendel moet op P of
N zijn geplaatst om de startmotor te
kunnen inschakelen.
BELANGRIJK Door tijdens het rijden
met het voertuig naar P, N of R te
8805210200-LHD12AT-001
119
Page 213 of 236

geeft de zenderlijst (alleen AM)
weer. Selecteer"Zenderlijst
bijwerken"om de frequenties
van maximaal tien zenders in de
automatisch ingesteld lijst weer
te geven. Selecteer de gewenste
frequentie.
geeft de Favorietenlijst weer.
Lang ingedrukt houden om de
radiozender waar nu naar
geluisterd wordt op te slaan.
u kunt zoeken naar de
radiozenders die ontvangen
kunnen worden. Het scannen
wordt bij elke zender vijf
seconden lang onderbroken.
Opnieuw selecteren om de
radiozender te blijven ontvangen.
u kunt de radiofrequentie met de
hand wijzigen. Draai aan de
bedieningsknop, schuif over het
scherm of raak de radiofrequentie
aan. Wijzig de radiofrequentie stap
voor stap door op
ofte
drukken. De radiofrequentie wijzigt
continu als lang op
of
gedrukt wordt. De
radiofrequentie wijzigt niet langer
als u uw hand van de icoon of de
bedieningsknop haalt.
schakelt de TA-modus in en uit.
/Automatische keuze
radiozender. De
radiofrequentie wijzigt
continu als er lang op
gedrukt wordt. De
radiofrequentie wijzigt niet
langer als u uw hand van de
icoon of de bedieningsknop
haalt.
Geeft het scherm met de
FM-instellingen (alleen FM) weer.
Aan/Uit, Alternatieve frequentie en
Region lock kunnen worden
ingesteld.
Geeft de geluidsinstellingen weer
zodat het kwaliteitsniveau van het
geluid kan worden ingesteld.
OPMERKING Wanneer de icoon
ofgeselecteerd wordt terwijl
FM geselecteerd is, wordt elk
programma geselecteerd.Digital Audio Broadcasting (DAB)
Radio
(indien aanwezig)
Selecteer de icoon
op het
startscherm om het scherm
"Entertainment" weer te geven.
SelecteerDAB, de volgende
pictogrammen worden onderaan op het
scherm weergegeven:
Geeft het menu “Entertainment”
weer. Wordt gebruikt om naar
een andere audiobron over te
schakelen.
Geeft de zenderlijst weer
(ensemble en zender). Selecteer
“Updatelijst” om de zenderlijst bij
te werken. Selecteer “Selecteer
Ensemble” om het ensemble te
selecteren dat u wilt weergeven.
Geeft de lijst favorieten weer.
Druk op dit pictogram en houd
het ingedrukt om de huidige
afgestemde zender in de lijst
favorieten op te slaan.
211
Page 216 of 236

Apparaat selecteren
Als diverse apparaten gekoppeld zijn,
zal het
Bluetooth®-systeem het
laatste gekoppelde apparaat verbinden.
Als u echter een koppeling wilt maken
met een ander gekoppeld apparaat, is
het noodzakelijk om de koppeling te
wijzigen. De prioriteitsvolgorde van het
apparaat, nadat de koppeling is
gewijzigd, wordt gehandhaafd zelfs als
het contact wordt uitgeschakeld.
Andere apparaten aansluiten
Ga als volgt te werk:
selecteer de icoonop het
startscherm om het scherm
"Instellingen" weer te geven;
selecteer de tabApparat.en
vervolgens
Bluetooth®. Schakel deBluetooth®-instelling aan en selecteer
de naam van het apparaat dat u wilt
verbinden;
Selectie telefoon en audiosluit de
beide apparaten als handsfree en
Bluetooth®-audio aan.Selectie
alleen telefoonsluit een apparaat
alleen als hand-free aan.Selectie
alleen audiosluit een apparaat als
Bluetooth®-audio aan.
Een nummer bellen
Door de naam van het contact in het
gedownloade telefoonboek of de naam
van een persoon wiens nummer in de
Bluetooth®-handsfree is opgeslagen
uit te spreken, kan een nummer wordengebeld. Druk op de spreekknop en
wacht tot u de pieptoon hoort. Zeg
vervolgens: "Bel XXXXX... (bijv. "Jan")
mobiel" en volg de spraakbegeleiding
om een nummer te bellen.
Een contact importeren
(gedownload telefoonboek)
De gegevens van het telefoonboek van
uw apparaat (mobiele telefoon) kan via
Bluetooth®naar uwBluetooth®-
handsfree telefoonboek worden
gezonden en erin worden opgeslagen.
Automatisch downloaden:de
instelling "Autom. download
contactpersonen" moet zijn aangezet.
Als handsfree met het apparaat is
verbonden, wordt het telefoonboek
automatisch gedownload.
Handmatig downloaden: als "Autom.
download contactpersonen" niet is
aangezet, kan het telefoonboek met de
volgende procedure worden
gedownload:
selecteer de icoonop het
startscherm om het scherm
"Communicatie" weer te geven;
selecteerContactpersonenom de
lijst met contacten weer te geven;
selecteerContactpersonen
Bewerken;
selecteerAlle Contactpersonen
ImporterenofGeselecteerde
Contact Importerenom de werking
van het apparaat te bepalen. SelecteerDownloadalsAlle Contactpersonen
Importerenis geselecteerd. Het
downloaden van de mobiele telefoon
wordt gestart.
OPMERKING In het telefoonboek
kunnen maximaal 1000 contacten
worden opgeslagen.
Een inkomend gesprek ontvangen
Als een inkomende oproep wordt
ontvangen, wordt het scherm
Binnenkomende gespreksinformatie
weergegeven. De instelling
"Binnenkomende gespreksinformatie"
moet ingeschakeld zijn.
Accepteer het gesprekdoor op de
audioregelschakelaar op het stuurwiel
te drukken of selecteerBeantwoorden
op het scherm.Negeer het gesprek
door op de verbreekknop op het
stuurwiel te drukken of selecteer
Negerenop het scherm.
NAVIGATIE
SD-KAART
Om het navigatiesysteem te gebruiken,
moet de SD-kaart met de
kaartgegevens in het SD-kaartsleuf 1
fig. 163 worden gestoken.
Zet de schuif aan de zijkant van de
SD-kaart nooit in de stand LOCK
(VERGRENDELD), als u de SD-kaart
erin steekt. Als de schuif op LOCK is
gezet, kan de SD-kaart niet worden
214
MULTIMEDIA
Page 231 of 236

ALFABETISCH
REGISTER
Aandachtig lezen..............2
Aanvullend veiligheidssysteem
(SRS) - Airbag.............100
ABS......................73
Accu (onderhoud)............175
Accu opladen...............178
Achterklep..................42
Achterklep (openen)............42
Actieve veiligheidssystemen.......73
Adaptive Front Lighting System
(AFS)...................30
Afmetingen................191
Alarmknipperlichten...........137
Alarmknipperlichten (bediening) . . .137
Antidiefstalsysteem............16
Automatische klimaatregeling......38
Automatische ruitenwisserregeling.......................32
Automatische verlichting.........27
Automatische versnellingsbak. . . .119
Auxiliary driving systems.........77
Band- en wielspecificaties......188
Bandenreparatiekit...........154
Belangrijke informatie...........3
Bericht op display.............70
Beschermingssystemen
inzittenden................82
Bestuurdersairbag............102Beveiligingsalarm voertuig........15
Bevestiging van de trekhaken.....162
Brake Assist................117
Brandstofverbruik............197
Brandstofvuldop.............129
Buitenlampen vervangen........142
Buitenspiegels...............24
Buitenverlichting..............26
Cabrioletkap (openen)..........46
Cabrioletkap (zachte kap)........46
Camera achter (ParkView
achteruitrijcamera)..........131
Carrosserie (zorg en onderhoud) . . .181
CO2-emissie...............198
Coming
Home-verlichtingssysteem......27
Constante bewaking..........114
Contactslot.................11
Cruise-control..............123
Dashboard..................8
De lak onderhouden..........182
De motor starten..........11,116
De motor uitschakelen..........13
Dead Lock voorziening..........17
DRL (Dagverlichting)...........26
DSC-systeem...............74
Een aanhanger trekken........135
Een band vervangen..........179
Een lamp vervangen..........138Elektrische ruiten.............40
Elektrische spiegels............25
Flash to pass...............27
Geavanceerd Keyless Entry
Systeem.................15
Gebruik van deze handleiding......3
Gebruik van het voertuig onder
zware omstandigheden
(geprogrammeerd
onderhoudsschema).........167
Geprogrammeerd onderhoud.....166
Geprogrammeerd
onderhoudsschema.........168
Gewichten.................190
Gordelspanners...........86,102
Gordelspanners en
krachtbegrenzers............86
Grootlicht..................26
Handbediende klimaatregeling....36
Handgeschakelde versnellingsbak......................118
HLA-functie.................81
Hoofdsteunen...............23
Identificatiegegevens..........186
INFO-schakelaar..............54
Installatierichting kinderzitje.......91
Instrumentenpaneel............51
Interieur..................183
Interne apparatuur.............41
Keyless invoersysteem..........9
Kilometerteller / Dagteller........53