stop start FIAT 500 2020 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2020, Model line: 500, Model: FIAT 500 2020Pages: 244, PDF Size: 6.18 MB
Page 76 of 244

ACTIEVE
VEILIGHEIDS-
SYSTEMEN
In het voertuig zijn de volgende actieve
veiligheidssystemen aanwezig:
ABS (antiblokkeersysteem van de
wielen);
EBD (elektronische
remkrachtverdeling);
MSR (Motor Schleppmoment
Regelung -
motorremmomentregelsysteem);
ESC (Electronic Stability Control)
(Elektronische Stabiliteitsregeling);
HH (Hill Holder);
ASR (Antislip Regulation)
(antislipregeling);
HBA (Hydraulic Brake Assist);
Zie de volgende beschrijving van de
werking van deze systemen.
ABS (Anti-lock Braking
System)
Dit systeem, dat deel uitmaakt van het
remsysteem, voorkomt het blokkeren of
slippen van een of meerdere wielen op
alle wegdekomstandigheden en
ongeacht de kracht van de remwerking,
zodat de auto ook tijdens
paniekremmen onder controle
gehouden kan worden, waardoor de
remafstand wordt geoptimaliseerd.Het systeem grijpt in tijdens het
remmen wanneer de wielen dreigen te
blokkeren tijdens paniekremmen of
onder slechte adhesiecondities, waarbij
blokkering vaker kan voorkomen.
Het systeem verhoogt tevens de
controleerbaarheid en stabiliteit van de
auto wanneer op oppervlakken met
verschillende grip voor de wielen aan
de rechter- en linkerzijde of in bochten
wordt geremd.
Inwerkingtreding van het systeem
Een licht pulseren van het rempedaal en
geluid duiden op het ingrijpen van het
ABS: dit zijn volledig normale
verschijnselen.
49) 50) 51) 52) 53) 54) 55) 56) 57)
EBD-SYSTEEM
(Electronic Brakeforce
Distribution)
Dit systeem (dat niet uitgeschakeld kan
worden) herkent eventuele noodstops
op basis van de snelheid waarmee
het rempedaal wordt ingetrapt en levert
een extra hydraulische remdruk om
de door de bestuurder geleverd druk te
ondersteunen. Hierdoor kan het
remsysteem sneller en krachtiger
ingrijpen.MSR-SYSTEEM (Motor
Schleppmoment
Regelung)
Het MSR-systeem is een onderdeel van
het ABS-systeem dat bij bruusk
terugschakelen ingrijpt door het
motorkoppel te regelen, zodat
overmatige aandrijving op de
aangedreven wielen wordt voorkomen,
wat vooral bij slechte gripcondities
tot verlies van stabiliteit van de auto kan
leiden.
ESC-SYSTEEM
(Electronic Stability
Control)
Dit is een elektronisch systeem dat de
voertuigstabiliteit regelt als de wielen
hun grip verliezen, het helpt de juiste
koers te handhaven.
Het systeem herkent potentieel
gevaarlijke situaties voor de stabiliteit
van de auto en grijpt automatisch en op
gedifferentieerde manier in op de
remmen van de vier wielen door een
stabiliserend koppel te leveren.
Het ESC-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart; het kan niet worden
uitgeschakeld.
74
VEILIGHEID
Page 106 of 244

STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart"
van het voertuig: dan kunt u zien hoe u
het potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echte "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort
en de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN ....................105
DE AUTO PARKEREN .....................106
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK ......................107
DUALOGIC-
VERSNELLINGSBAK ......................108
ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING
DUALDRIVE ....................................109
START&STOP-SYSTEEM ................110
SPEED LIMITER ..............................112
ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL.........................113
PARKEERSENSOREN.....................115
TIPS VOOR HET RIJDEN ................117
TANKEN..........................................118
EEN AANHANGER TREKKEN .........121
104
STARTEN EN RIJDEN
Page 107 of 244

DE MOTOR STARTEN
121) 122)
36) 37) 39) 40)
Alvorens de motor te starten, de stoel,
achteruitkijkspiegels, buitenspiegels
instellen en de veiligheidsriem correct
vastmaken.
Trap nooit het gaspedaal in om de
motor te starten.
De functies Start&Stop, ECO en AUTO
worden automatisch geactiveerd als
de motor wordt gestart.
BENZINEVERSIES
De motor starten
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan en zet de
versnellingspook in de vrijstand;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.
Als de motor niet bij de eerste poging
start, draai dan de contactsleutel naar
de stand STOP alvorens de procedure
te herhalen.Als, met de contactsleutel in de stand
MAR, het lampje of het symbool
op
het instrumentenpaneel samen met
het lampje
blijft branden, draai dan
de sleutel naar STOP en weer terug
naar MAR. Als het lampje blijft branden,
probeer dan met de andere bij het
voertuig geleverde sleutels.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk als de motor nog
steeds niet gestart kan worden.
VERSIES MET
DUALOGIC-
VERSNELLINGSBAK
123)
Door middel van het systeem kan de
motor gestart worden met zowel een
ingeschakelde versnelling als met
de vrijstand (N). Het rempedaal moet
echter altijd ingetrapt worden als een
andere versnelling dan de vrijstand
is ingeschakeld. Het wordt daarom
aangeraden de versnellingspook in de
vrijstand (N) te zetten voordat de motor
wordt gestart.
LPG-VERSIES
De motor wordt altijd op benzine
gestart, ongeacht de eerder
geselecteerde gekozen modus.
38)
BELANGRIJK
121)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en de
uitlaatgassen van de motor bevatten
kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
122)Onthoud dat de rembekrachtiging en
de elektrische stuurbekrachtiging niet
werken zolang de motor niet is gestart; om
die reden is meer kracht benodigd voor
de bediening van het rempedaal en het
stuur.
123)Als de motor niet met een
ingeschakelde versnelling start, zal de
mogelijk gevaarlijke situatie wegens het feit
dat de versnellingsbak automatisch in de
vrijstand is gezet, door een geluidssignaal
worden aangegeven.
BELANGRIJK
36)Tijdens de eerste gebruiksperiode
adviseren wij om overmatige belasting van
de auto te voorkomen (bijvoorbeeld hard
accelereren, lang rijden met hoge toeren,
abrupt remmen, enz.).
37)Laat de contactsleutel nooit in de stand
MAR staan als de motor is afgezet, zodat
de accu niet onnodig wordt ontladen.
38)Daarom moet er altijd voldoende
benzine in de tank zitten om de
benzinepomp te beschermen en tijdelijke
overschakeling van LPG naar benzine
te garanderen.
105
Page 112 of 244

ECO-FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Druk, met de contactsleutel in de
stand MAR, op de ECO-knop B fig. 78
om de functie in te schakelen. Het
woord ECO verschijnt op het display of
er wordt, afhankelijk van de versie,
een speciaal scherm weergegeven.
Bij geactiveerde functie, is de auto
ingesteld voor het rijden in de stad, wat
gekenmerkt wordt door een lichter
draaiend stuur (Dualdrive-systeem
ingeschakeld) en een lager
brandstofverbruik.
Druk nogmaals op de knop om de
functie te deactiveren.
Deze functie wordt niet opgeslagen,
dus zal het systeem met deze functie
ingeschakeld herstarten als de motor
opnieuw wordt gestart.
BELANGRIJK
128)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar brengen
waardoor de auto niet meer aan de
typegoedkeuring voldoet.129)Zet altijd de motor uit en verwijder de
contactsleutel uit het slot om het stuurwiel
te vergrendelen, alvorens
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren,
in het bijzonder wanneer de wielen van
de auto de grond niet raken. Als dit niet
mogelijk is (bijv. als de contactsleutel in de
stand MAR moet staan of als de motor
moet draaien), de hoofdzekering van de
elektrische stuurbekrachtiging verwijderen.
START&STOP-
SYSTEEM
130) 131) 132) 133)
46)
(voor bepaalde versies/markten)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en start de motor zodra
de bestuurder weer wil gaan rijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van het
voertuig dankzij een beperking van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Met handgeschakelde versnellingsbak:
bij stilstaande auto, wordt de motor
afgezet als de versnellingsbak in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
Met Dualogic versnellingsbak: de motor
wordt afgezet als de auto stil staat en
het rempedaal wordt ingetrapt. De
motor wordt ook afgezet als het
rempedaal niet wordt ingetrapt, maar
als de keuzehendel in de stand N
(Neutraal) staat.
110
STARTEN EN RIJDEN
Page 113 of 244

OPMERKING De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van meer dan 10 km/h, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.
Uitschakeling van de motor wordt
aangegeven door het aangaan van een
controlelampje of het symbool
op
het instrumentenpaneel (bij sommige
versies, tegelijk met het verschijnen van
een bericht op het display).
De motor opnieuw starten
Met handgeschakelde versnellingsbak:
trap het koppelingspedaal in.
Met Dualogic versnellingsbak: als de
versnellingspook in de stand N
(Neutraal) staat, zet hem dan in een
willekeurige versnelling, of laat het
rempedaal los en zet de
versnellingspook in+,–of R (Achteruit).
HET SYSTEEM
HANDMATIG
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Het systeem kan in-/uitgeschakeld
worden door knop A fig. 79 op het
dashboard in te drukken.
Bij uitgeschakeld systeem verschijnt het
lampje of het symbool
op het
instrumentenpaneel (met een bericht bij
versies met kleurendisplay).
Start&Stop is actief als de motor draait.
BELANGRIJK
130)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met
dezelfde specificaties.
131)Controleer alvorens de motorkap te
openen of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand STOP staat. Volg
de instructies op die zijn aangegeven op
het plaatje op de voorste traverse. Wij
adviseren om de contactsleutel te
verwijderen als er zich nog inzittenden in de
auto bevinden. Alle inzittenden moeten uit
de auto stappen nadat de contactsleutel
is uitgenomen of naar de STOP-stand
is gedraaid. Controleer tijdens het tanken
of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de STOP-stand staat.132)Wij adviseren om de contactsleutel te
verwijderen als er zich nog inzittenden in
het voertuig bevinden. Verlaat het voertuig
alleen na de contactsleutel te hebben
uitgenomen of in de stand STOP te
hebben gedraaid. Controleer bij het tanken
of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand STOP staat.
133)Als bij voertuigen met een
Dualogic-versnellingsbak de motor
automatisch op een helling is afgezet, dan
moet hij gestart worden door de
versnellingspook naar + of – te verplaatsen
zonder het rempedaal los te laten. Bij
auto's een Dualogic versnellingsbak waar
ook de Hill Holder-functie aanwezig is,
zal bij het stoppen van de auto op een
helling de motor niet automatisch afgezet
worden, om de Hill Holder-functie
beschikbaar te stellen - die alleen werkt als
de motor draait.
BELANGRIJK
46)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
79F0S0519
111
Page 116 of 244

BELANGRIJK Het is gevaarlijk het
systeem ingeschakeld te houden als
het niet gebruikt wordt. Er bestaat een
risico van per ongeluk inschakelen
en de controle over het voertuig
te verliezen vanwege onverwachte
overmatige snelheid.
DE GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
Schakel het systeem in door ring C
fig. 81 omlaag te draaien.
Draai, wanneer het voertuig de
gewenste snelheid heeft bereikt, de ring
B omhoog (of omlaag) en laat de knop
los om het systeem in te schakelen.
Wanneer het gaspedaal wordt
losgelaten, zal het voertuig automatisch
de geselecteerde snelheid aanhouden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd
worden door het gaspedaal in te
trappen; als het gaspedaal vervolgens
wordt losgelaten, keert de auto terug
naar de eerder opgeslagen snelheid.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
BELANGRIJK Alvorens ring B omhoog
of omlaag te draaien, moet het voertuig
bij een constante snelheid rijden op
een vlakke ondergrond.SNELHEID VERHOGEN
Zodra de elektronische Cruise Control
is ingeschakeld, kan de snelheid
verhoogd worden door op ring B
omhoog te draaien.
SNELHEID VERLAGEN
Om de snelheid te laten afnemen met
het systeem geactiveerd, ring B omlaag
draaien.
DE SNELHEID WEER
OPROEPEN
Bij versies met Dualogic-versnellingsbak
in de D-modus (Drive - automatisch),
om de eerder ingestelde snelheid op te
roepen, knop A (CANC/RES) fig. 81
indrukken en loslaten.
Bij versies met handgeschakelde
versnellingsbak of Dualogic-
versnellingsbak in de sequentiële
modus, om de eerder ingestelde
snelheid op te roepen, accelereren tot
deze snelheid wordt benaderd en de
knop A (CANC/RES) indrukken en
loslaten.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Door het rempedaal een klein stukje in
te trappen of de knop A (CANC/RES) in
te drukken wordt de elektronische
Cruise-Control uitgeschakeld zonder
dat de opgeslagen snelheid gewist
wordt.Het veranderen van de versnelling zorgt
dat de Cruise Control uitschakelt.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
De elektronische Cruise-Control wordt
uitgeschakeld door ring C fig. 81 naar
stand 0 te draaien of de startschakelaar
op STOP te zetten.
BELANGRIJK
134)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
135)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met
het Fiat Servicenetwerk.
136)De elektronische Cruise-Control kan
gevaarlijk zijn als het systeem geen
constante snelheid kan handhaven. In
bepaalde omstandigheden kan de snelheid
overmatig zijn, hetgeen kan leiden tot
verlies van controle over het voertuig en
ongevallen. Gebruik het systeem niet
in druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
114
STARTEN EN RIJDEN
Page 118 of 244

Terwijl de auto het voorwerp benadert,
toont het display een of meer
knipperende bogen die de auto
benaderen, en het geluid klinkt
frequenter totdat deze onafgebroken
klinkt.
De kleur op het display is afhankelijk
van de afstand tot en de plaats van het
obstakel. De auto is dicht bij het
obstakel wanneer er een knipperende
rode boog verschijnt op het display
(rechts, in het midden of links) en een
ononderbroken geluid wordt gehoord.
Wanneer er meerdere obstakels zijn,
wordt het dichtstbijzijnde obstakel
aangegeven.
STORINGSMELDINGEN
Storingen van de parkeersensoren
worden aangegeven zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld
door het aangaan van het lampje
of
het pictogram
(versies met
kleurendisplay) in het
instrumentenpaneel en het
bijbehorende bericht op het display
(voor bepaalde versies/markten).WERKING MET EEN
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van
de auto wordt gestoken. De sensoren
worden automatisch ingeschakeld
zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
BELANGRIJK
137)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
47)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
48)Voor werkzaamheden aan de bumper
in de buurt van de sensoren, dient u zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk
te wenden. Werkzaamheden aan de
bumper die niet goed worden uitgevoerd,
kunnen de werking van de sensoren in
gevaar brengen.
116
STARTEN EN RIJDEN
Page 119 of 244

TIPS VOOR HET
RIJDEN
BRANDSTOFBESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips om
het brandstofverbruik zo laag mogelijk
te houden en om de uitstoot van
schadelijke gassen zoveel mogelijk in te
perken.
Onderhoud van de auto
Voer de controles en bewerkingen uit
die in het “Geprogrammeerd
Onderhoudsschema“ zijn aangegeven
(zie hoofdstuk "Onderhoud en zorg").
Banden
Controleer minstens één keer per
maand de bandenspanning: als de
spanning te laag is, wordt de
weerstand groter en neemt het
brandstofverbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen
bagageruimte. Het gewicht van het
voertuig en de gewichtsverdeling
beïnvloeden in grote mate het
brandstofverbruik en de stabiliteit.Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of de skidrager
indien niet gebruikt. Deze accessoires
reduceren de aërodynamica van de
auto, waardoor het brandstofverbruik
toeneemt. Gebruik voor het vervoer van
grote voorwerpen een aanhanger,
indien mogelijk.
Elektrische apparatuur
Gebruik elektrische apparaten alleen
wanneer nodig. De
achterruitverwarming, de ruitenwissers
en de aanjager van het ventilatie-/
verwarmingssysteem nemen veel
stroom op, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt (tot 25% in
stadsverkeer).
Klimaatregelmodule
Het gebruik van de klimaatregeling doet
het brandstofverbruik toenemen:
gebruik bij voorkeur alleen de standaard
ventilatie als de buitentemperatuur dit
toestaat.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet-gecertificeerde
aerodynamische accessoires kan
de aerodynamica en het
brandstofverbruik negatief beïnvloeden.RIJSTIJL
Start
Laat de motor niet warmdraaien bij
stilstaande auto, noch met stationair
toerental noch met een hoog toerental:
zo warmt de motor veel langzamer
op en nemen het verbruik en de
uitstoot van uitlaatgassen toe. Het is
beter om meteen rustig weg te rijden en
hoge toerentallen te vermijden: op
deze manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in wanneer
men voor een stoplicht stil staat of
alvorens de motor af te zetten. Deze
handeling heeft evenals "double-
clutchen" geen enkel nut en verhoogt
het brandstofverbruik en de vervuiling.
Keuze van de versnellingen
Schakel een hogere versnelling in zodra
de verkeers- en wegomstandigheden
dit toelaten. Snel accelereren met
een lage versnelling verhoogt het
brandstofverbruik. Ook het oneigenlijk
gebruik van een hoge versnelling doet
het verbruik en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen toenemen en
veroorzaakt motorslijtage.
117
Page 144 of 244

Fix&Go-kit
(indien aanwezig)
164) 165)
55)
BESCHRIJVING
De Fix&Go snelle bandenreparatiekit fig.
121 bevindt zich in de bagageruimte,
in een specifieke doos, en omvat:
een busje 1 met afdichtmiddel,
voorzien van: een transparante
vulleiding voor het inspuiten van het
afdichtmiddel 4 en een sticker 3 met
daarop het opschrift “Max. 80 km/h”
die na reparatie van de band op een
goed zichtbare plaats moet worden
aangebracht (bijv. op het dashboard);
een compressor 2;
een folder met aanwijzingen voor het
gebruik van de kit;
een paar handschoenen in het
compartiment van de vulleiding van het
flesje 4.REPARATIEPROCEDURE
Ga als volgt te werk:
stop de auto op een plek die niet
gevaarlijk is voor het verkeer en waar
de procedure op veilige wijze
uitgevoerd kan worden. De grond moet
zo mogelijk vlak en voldoende compact
zijn;
zet de motor af, schakel de
noodknipperlichten en de parkeerrem
in;
trek het reflecterende veiligheidsvest
aan voordat u uit de auto stapt (houd
u in elk geval aan de wettelijke
voorschriften van het land waarin u
rijdt);
Plaats het busje 1 met afdichtmiddel
in de daarvoor bestemde ruimte in de
compressor 2 en druk het hard omlaag
fig. 121. Verwijder de sticker met de
indicatie van de snelheid 3 en plak deze
op een duidelijk zichtbare plaats fig.
122;
doe de handschoenen aan;
verwijder de dop van het ventiel van
de lekke band en sluit de transparante
leiding voor de afdichtingsvloeistof 4
aan en maak deze goed vast fig. 121.
Indien een busje van 250 ml aanwezig
is, is de behuizing van de transparante
leiding voorzien van een verwijderbare
ring om het uitnemen te
vergemakkelijken. Zorg ervoor dat de
AAN-UIT-knop 5 fig. 123 in de uit-stand
staat (knop niet ingedrukt);
steek de stekker 3 fig. 124 in het
12V-stopcontact van het voertuig
en start de motor;
121P2000158
122P2000162
142
NOODGEVALLEN
Page 145 of 244

schakel de compressor in door te
drukken op de AAN-UIT-knop 5 fig.
123. Zodra de spanning die vermeld
wordt in de paragraaf "Wielen" in het
hoofdstuk "Technische gegevens" of op
het daarvoor bestemde label op de
meter 7 verschijnt, schakel de
compressor dan weer uit met de
AAN-UIT-knop 5;
verwijder het busje 1 van de
compressor door op knop 8 te drukken
en het busje 1 voorzichtig omhoog te
trekken fig. 125.
Als de meter 7 fig. 123 een spanning
van minder dan 1,8 bar / 26 psi
weergeeft 15 minuten nadat de
compressor ingeschakeld werd,
schakel dan de compressor uit,
ontkoppel de vulleiding 4 van het ventiel
van de band en verwijder het busje 1
van de compressor fig. 121. Verplaats
het voertuig circa 10 m voor een betere
verdeling van het afdichtmiddel; stop
het voertuig op een veilige wijze,
schakel de handrem in en herstel de
spanning met de zwarte vulleiding 9 fig.
126 tot de vereiste waarde is bereikt.
Als ook 15 minuten na het starten
de druk minder dan 1,8 bar / 26 psi is,
rij dan niet verder, maar neem contact
op met het Fiat Servicenetwerk.Na ongeveer 8 km /5 mijl gereden te
hebben, het voertuig op een veilige en
geschikte plaats zetten, met de
handrem aangetrokken. Neem de
compressor en herstel de spanning met
de zwarte vulleiding 9 fig. 126.
Als de weergegeven druk hoger is dan
1,8 bar / 26 psi, herstel dan de druk
en rij voorzichtig zo snel mogelijk naar
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Indien de druk echter lager is dan 1,8
bar / 26 psi, rij dan niet verder, maar
neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
PROCEDURE OM DE
SPANNING TE
HERSTELLEN
Ga als volgt te werk:
stop het voertuig op een veilige
manier, zoals hierboven beschreven, en
schakel de handrem in;
123P2000160
124P2000159
125P2000161
126P2000163
143