FIAT 500X 2018 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: 500X, Model: FIAT 500X 2018Pages: 296, PDF Size: 8.24 MB
Page 141 of 296

Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in "AutoStick"-modus
staat - kan de motor weer gestart
worden door de pook naar "+" of "–", of
R (Achteruit) of N (Vrijstand) te
verplaatsen.
Wanneer de motor automatisch is
afgezet kan, door het rempedaal
ingetrapt te houden, de rem gelost
worden terwijl de motor uit blijft, door
de versnellingspook snel naar P
(Parkeren) te zetten.
Om de motor weer te starten, de pook
uit stand P halen.
SYSTEEM HANDMATIG
INSCHAKELEN /
UITSCHAKELEN
Druk op de knop fig. 100 op het
dashboard om het systeem handmatig
in of uit te schakelen.
4x4-versies: iedere keer als de modus
"Tractie” wordt ingesteld met gebruik
van de Drive Mode (of Mood Selector,
afhankelijk van de markt), wordt het
Start&Stop-systeem uitgeschakeld.
Druk nogmaals op de knop fig. 100 om
het systeem weer in te schakelen. Bij
het afsluiten van de "Tractie" modus,
keert het Start/Stop-systeem terug naar
de eerder ingestelde status.Inschakeling van het systeem
Wanneer het systeem wordt
geactiveerd, verschijnt er een bericht op
het display. In dit geval is de led op
fig. 100 de knop gedoofd.
Uitschakeling van het systeem
Er verschijnt een bericht op het display
wanneer het systeem wordt
uitgeschakeld. In deze toestand brandt
de led op de knop fig. 100.
VEILIGHEIDS-
INSTELLINGEN
Als het Start&Stop-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent het
bestuurders- of het passagiersportier,
dan kan de motor alleen opnieuw
gestart worden met behulp van de
startinrichting.De bestuurder wordt hiervan op de
hoogte gebracht door een
geluidssignaal en een bericht op het
display.
BELANGRIJK
122)Laat de accu alleen vervangen door
het Fiat Servicenetwerk. Vervang de accu
door een exemplaar van hetzelfde type
(HEAVY DUTY) en met dezelfde
specificaties.
BELANGRIJK
57)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
100F1B0631C
139
Page 142 of 296

SNELHEIDS-
BEGRENZER
BESCHRIJVING
Met deze voorziening wordt de snelheid
van het voertuig beperkt tot waarden
die door de bestuurder ingesteld
kunnen worden.
De maximumsnelheid kan zowel bij
rijdend als bij stilstaand voertuig worden
ingesteld. De minimumsnelheid die
ingesteld kan worden is 30 km/h.
Wanneer het systeem actief is, hangt
de snelheid van het voertuig van de
druk op het gaspedaal af, tot de
geprogrammeerde snelheidslimiet
wordt bereikt (zie paragraaf
"Snelheidslimiet programmeren").
HET SYSTEEM
INSCHAKELEN
Om het systeem in te schakelen op
knop A fig. 101 op het stuurwiel
drukken.
AUTOMATISCHE
UITSCHAKELING VAN
HET SYSTEEM
Het systeem schakelt automatisch uit in
geval van een systeemstoring. Neem in
dat geval contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen. Het systeem kan gebruikt
worden bij een snelheid van meer dan
30 km/h op lange, droge en rechte
wegen met weinig veranderingen in de
rijomstandigheden (bijv. snelwegen).
Het gebruik van de cruise-control wordt
dus niet aanbevolen op buitenwegen
met druk verkeer. Gebruik het systeem
niet in de stad.
HET SYSTEEM
INSCHAKELEN
123) 124) 125)
Om het systeem in te schakelen op
knop Afig. 102 drukken.
Inschakeling van het systeem wordt
aangegeven door het aangaan van het
symbool
op het display en, op
sommige versies, door weergave van
een speciaal bericht.
Als de Snelheidsbegrenzer is
ingeschakeld, moet knop
Afig. 102 tweemaal worden ingedrukt
om de Cruise-Control in te schakelen.
101F1B0141C
140
STARTEN EN RIJDEN
Page 143 of 296

Het systeem kan niet worden
ingeschakeld als het voertuig in de 1e
versnelling of in de achteruit staat. Het
is raadzaam om het systeem in te
schakelen vanaf de 3
eversnelling of
hoger.
BELANGRIJK Het is gevaarlijk het
systeem ingeschakeld te houden als
het niet gebruikt wordt. Er bestaat een
risico van per ongeluk inschakelen en
de controle over het voertuig te
verliezen vanwege onverwachte
overmatige snelheid.
DE GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
om het systeem in te schakelen op
knop Afig. 102 drukken.
druk, wanneer het voertuig de
gewenste snelheid heeft bereikt, op
knop SET + (of SET –) en laat de knop
los om het systeem in te schakelen.
Wanneer het gaspedaal wordt
losgelaten, zal het voertuig automatisch
op de geselecteerde snelheid verder
rijden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd
worden door het gaspedaal in te
trappen; als het gaspedaal vervolgens
wordt losgelaten, keert het voertuig
terug naar de eerder opgeslagen
snelheid.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
BELANGRIJK Voordat de knoppen SET
+ of SET – ingedrukt worden, moet het
voertuig op constante snelheid op een
vlak wegdek rijden.
SNELHEID VERHOGEN
Zodra de elektronische Cruise-Control
is ingeschakeld, kan de snelheid
verhoogd worden door op de knop SET
+ te drukken.
SNELHEID VERLAGEN
Bij ingeschakeld systeem kan de
snelheid worden verlaagd door op de
knop SET – te drukken.
DE SNELHEID WEER
OPROEPEN
Bij versies met automatische
versnellingsbak in de automatische
modus D (Drive - automatisch), om de
eerder ingestelde snelheid op te
roepen, de knop RES indrukken en
loslaten.
Bij versies met handgeschakelde
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak in Autostick
(sequentiële modus), om de eerder
ingestelde snelheid op te roepen,
accelereren tot deze snelheid wordt
benaderd en de knop RES indrukken
en loslaten.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Door het rempedaal een klein stukje in
te trappen of de knop CANC in te
drukken wordt de elektronische
Cruise-Control uitgeschakeld zonder
dat de opgeslagen snelheid gewist
wordt.
De cruisecontrol kan ook worden
uitgeschakeld door de elektronische
parkeerrem (EPB) in te schakelen of
door het remsysteem te gebruiken
(door bijv. gebruik van het
ESC-systeem).
102F1B0140C
141
Page 144 of 296

HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
De elektronische Cruise-Control wordt
uitgeschakeld door het indrukken van
knop A fig. 102 of door de
startinrichting op STOP te zetten.
BELANGRIJK
123)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
124)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met
het Fiat Servicenetwerk.
125)De elektronische Cruise-Control kan
gevaarlijk zijn als het systeem geen
constante snelheid kan handhaven. In
bepaalde omstandigheden kan de snelheid
overmatig zijn, hetgeen kan leiden tot
verlies van controle over het voertuig en
ongevallen. Gebruik het systeem niet in
druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
ADAPTIVE CRUISE
CONTROL (ACC)
(indien aanwezig)
126) 127) 128) 129) 130) 131)
58) 59) 60) 61) 62) 63) 64)
BESCHRIJVING
Adaptieve Cruise-Control (ACC) is een
hulpmiddel voor de bestuurder waarbij
de functies van een gewone
cruisecontrol worden gecombineerd
met functies om een bepaalde afstand
te houden tot de voorligger.
De Adaptive Cruise-Control (ACC)
maakt gebruik van een radarsensor, die
zich achter de voorbumper
fig. 103 bevindt en een camera die zich
op het middelste deel van de voorruit
fig. 104 bevindt, voor de detectie van
een voertuig op korte afstand.Het systeem kan op twee manieren
worden gebruikt:
in de modus “Adaptive Cruise
Control”
voor de handhaving van
een veilige afstand tussen voertuigen
(op het display van het
instrumentenpaneel verschijnt het
bericht “Adaptive Cruise Control”);
in de modus “elektronische
Cruise-Control”
om het voertuig
met een vooraf gekozen snelheid te
laten rijden.
U kunt de gewenste modus selecteren
via de knop op het stuur (zie verderop
voor instructies).
103F1B0095C
104F1B0096C
142
STARTEN EN RIJDEN
Page 145 of 296

ADAPTIEVE
CRUISECONTROL
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Inschakeling
Druk op de knop
om het systeem in
te schakelen (zie afbeelding).
BELANGRIJK Het is gevaarlijk het
systeem ingeschakeld te laten als het
niet wordt gebruikt. Er bestaat een
risico van per ongeluk inschakelen en
de controle over het voertuig te
verliezen vanwege onverwachte
overmatige snelheid.
Uitschakelen
Als het systeem is ingeschakeld, drukt
u kort op de knop
om het systeem
uit te schakelen. Op het display
verschijnt een bijbehorend bericht.
DE GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Het systeem kan alleen worden
ingesteld als de snelheid hoger is dan
30 km/h (of het equivalent in mph) en
lager dan 160 km/h (of het equivalent
in mph).
Wanneer het voertuig de gewenste
snelheid bereikt, druk dan kort op de
knop SET + of SET om de snelheid in
te stellen op de huidige snelheid. Het
display toont de ingestelde snelheid.
Haal vervolgens uw voet van het
gaspedaal.
Als het systeem is ingesteld, is het
bijbehorende symbool op het display
(zie voorgaande paragraaf) grijs bij
modellen met een monochroom display
en groen bij versies met een
kleurendisplay.
BELANGRIJK Trap het gaspedaal in om
harder te rijden dan de ingestelde
snelheid.
Terwijl het gaspedaal is ingedrukt:
ziet u gedurende een paar seconden
een bericht;
kan het systeem de afstand tussen
uw auto en de voorligger niet regelen. In
dit geval wordt de snelheid uitsluitend
bepaald door de stand van het
gaspedaal.
Het systeem treedt weer in werking
zodra het gaspedaal wordt losgelaten.Het systeemkan nietworden
ingesteld:
als het rempedaal is ingetrapt;
als de remmen oververhit zijn;
als de elektrische handrem is
ingeschakeld;
als de versnellingspook op P
(parkeren), R (achteruit) of N (vrijstand)
staat (versies met automatische
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak met dubbele
koppeling);
als de pook in R (achteruit), vrij of 1
(1e versnelling ingeschakeld) staat
(versies met handgeschakelde
versnellingsbak);
wanneer het koppelingspedaal wordt
ingetrapt (versies met handgeschakelde
versnellingsbak);
als het motortoerental een maximale
drempel overschrijdt (versies met
handgeschakelde versnellingsbak en
versies met automatische
versnellingsbak/automatische
versnellingsbak met dubbele koppeling)
of onder een minimale drempel valt
(alleen versies met handgeschakelde
versnellingsbak);
als de rijsnelheid niet binnen het
instelbare snelheidsbereik ligt;
als de ESC (of ABS of een ander
systeem voor stabiliteitsregeling) in
werking is of net in werking is geweest;
als het ESC is uitgeschakeld;
105J0A0917C
143
Page 146 of 296

bij automatisch remmen door het Full
Brake Control-systeem (indien
aanwezig);
als de Speed Limiter actief is;
als de elektronische Cruise-Control
actief is;
bij een storing van het systeem;
als de motor is uitgeschakeld:
als de radarsensor geen vrij zicht
heeft (in dat geval moet de bumper
worden schoongemaakt bij de sensor).
Als het systeem is ingesteld, kunnen de
bovenstaande omstandigheden ook tot
gevolg hebben dat het systeem wordt
geannuleerd of uitgeschakeld. De
momenten waarop dit gebeurt,
verschillen per situatie.
BELANGRIJK Als het systeem is
ingesteld, kunt u door het intrappen van
het gaspedaal harder rijden dan de
ingestelde rijsnelheid. Het systeem
wordt dan niet automatisch
uitgeschakeld, maar de werking wordt
wel beperkt. U kunt het systeem dan
ook beter uitschakelen.
SNELHEID WIJZIGEN
Snelheid verhogen
Nadat het systeem is ingesteld, kan de
opgeslagen rijsnelheid worden
verhoogd via de knop SET +.Druk eenmaal op de knop SET +:
om de snelheid met 1 km/h (of het
equivalent in mph) te verhogen. Met
elke volgende druk op de knop wordt
de snelheid met 1 km/h (of het
equivalent in mph) verhoogd.
Houd de knop SET + ingedrukt:om
de snelheid in stappen van 10 km/h (of
het equivalent in mph) te verhogen
totdat u de knop loslaat. De toename
van de ingestelde snelheid wordt op het
display weergegeven.
Snelheid verlagen
Nadat het systeem is ingesteld, kan de
opgeslagen rijsnelheid worden verlaagd
door de knop SET – ingedrukt te
houden.
Druk eenmaal op de knop SET -:om
de snelheid met 1 km/h (of het
equivalent in mph) te verlagen. Bij elke
volgende druk op de knop wordt de
snelheid met 1 km/h (of het equivalent
in mph) verlaagd.
Houd de knop SET - ingedrukt:om
de snelheid in stappen van 10 km/h (of
het equivalent in mph) te verlagen
totdat u de knop loslaat. De afname
van de snelheid wordt op het display
weergegeven.OPMERKING Als u de modus “Sport”
selecteert in de Drive Mode (of Mood
Selector, afhankelijk van de markt),
wordt de ACC overgeschakeld naar de
sportmodus: het systeem zal reactiever
worden tijdens het accelereren.
ACCELERATIE BIJ
INHALEN
Als u achter een voertuig rijdt en actieve
cruisecontrol is ingeschakeld, zorgt het
systeem voor extra acceleratie als u
harder gaat rijden dan een bepaalde
snelheid en de richtingaanwijzer naar
links aandoet (of rechts bij een
uitvoering met het stuur rechts).
DE SNELHEID WEER
OPROEPEN
Als de cruisecontrol tijdelijk niet is
gebruikt maar nog wel is ingeschakeld,
kunt u de eerder ingestelde snelheid
oproepen door op de knop RES te
drukken en even uw voet van het
gaspedaal te halen.
De laatst opgeslagen snelheid wordt
dan hersteld.
Als u wilt terugkeren naar de eerder
ingestelde snelheid, gaat u met
ongeveer die snelheid rijden en drukt u
kort op de knop RES.
144
STARTEN EN RIJDEN
Page 147 of 296

DE AFSTAND TUSSEN
VOERTUIGEN INSTELLEN
De afstand tussen uw voertuig en uw
voorligger kan worden ingesteld op
1 streepje (kort), 2 streepjes
(gemiddeld), 3 streepjes (lang) of
4 streepjes (maximaal) fig. 106.
De gehanteerde afstanden zijn relatief
ten opzichte van de rijsnelheid. De tijd
tussen uw voertuig en de voorligger
blijft constant en varieert tussen
1 seconde (voor de korte afstand van1 streepje) en 2 seconden (voor de
maximale afstand van 4 streepjes).
Bij het eerste gebruik van het systeem
is de afstand ingesteld op 4 streepjes
(het maximum). Nadat de afstand is
aangepast door de bestuurder, wordt
de nieuwe afstand ook opgeslagen
zodra het systeem is uitgeschakeld en
weer is ingeschakeld.
De afstand verkleinen
Druk kort op de knop
om de
ingestelde afstand te verkleinen.
De afstand wordt met elke druk op de
knop één streepje korter.
De ingestelde snelheid wordt
gehandhaafd als er geen voorliggers
zijn. Als de kortst mogelijke afstand is
bereikt, wordt met de volgende druk op
de knop de langste afstand ingesteld.
De ingestelde afstand wordt behouden
totdat:
de voorligger versnelt tot een
snelheid die hoger is dan de ingestelde
snelheid;
de voorligger de rijbaan verlaat of niet
meer binnen het bereik is van de sensor
van de adaptieve Cruise Control;
de afstand wordt aangepast;
de adaptieve Cruise Control wordt
uitgeschakeld/geannuleerd.BELANGRIJK Er gelden beperkingen
voor de maximale remwerking die door
het systeem kan worden toegepast. De
bestuurder kan altijd het rempedaal
intrappen als dat nodig mocht zijn.
BELANGRIJK Als het systeem vaststelt
dat de remkracht onvoldoende is om
de ingestelde afstand te handhaven,
wordt de bestuurder via een bericht op
het display gewaarschuwd dat de
voorligger te dicht is genaderd. Er klinkt
ook een waarschuwingsgeluidssignaal.
In dit geval is het raadzaam om direct
het rempedaal in te trappen om een
veilige afstand tot de voorligger te
behouden.
BELANGRIJK De bestuurder moet erop
toezien dat er zich geen voetgangers,
andere voertuigen of voorwerpen in de
directe omgeving van de auto
bevinden. Het niet in acht nemen van
deze voorzorgsmaatregelen kan leiden
tot ernstige ongelukken en lichamelijk
letsel.
BELANGRIJK Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om voldoende afstand te houden op
voorliggers en zich hierbij te houden
aan de geldende verkeersregels.
106F1B0299C
145
Page 148 of 296

UITSCHAKELEN
In de volgende gevallen wordt de
functie uitgeschakeld en de ingestelde
snelheid geannuleerd:
de knopvan de adaptieve Cruise
Control wordt ingedrukt;
De knopvan de elektronische
Cruise Control wordt ingedrukt;
de knop voor de Speed Limiter wordt
ingedrukt;
de startinrichting wordt in de stand
STOP geplaatst.
In de volgende gevallen wordt de
functie geannuleerd (de ingestelde
snelheid en afstand worden
opgeslagen):
de knop CANC wordt ingedrukt;
als de voorwaarden uit de paragraaf
“De gewenste snelheid instellen” van
toepassing zijn;
als de rijsnelheid lager is dan de
minimale snelheid waarbij de
cruisecontrol werkt (bijvoorbeeld bij een
file).
Als deze voorwaarden optreden terwijl
het systeem de auto langzamer laat
tijden om afstand te houden met een
voorganger, bestaat de kans dat de
auto indien nodig verder wordt
afgeremd, ook nadat het systeem is
geannuleerd of uitgeschakeld vanwege
het bereiken van de minimale snelheid
voor de cruisecontrol.
MODUS ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL
De modus Electronic Cruise Control is
beschikbaar om met een constante
snelheid te rijden, in aanvulling op de
modus Adaptive Cruise Control (ACC).
Als het voertuig is uitgerust met de
functie Adaptieve cruisecontrol (ACC),
werkt de elektronische Cruise-Control
op dezelfde manier als de ACC
(namelijk door het indrukken van de
knop
van de Cruise-Control), met
deze verschillen:
de afstand tussen het voertuig en het
voertuig ervoor wordt niet gehandhaafd;
de functie werkt ook als de sensor
van de radar is bedekt.
Als u wilt terugkeren naar de eerder
ingestelde snelheid, gaat u met
ongeveer die snelheid rijden en drukt u
kort op de knop RES.
BELANGRIJK
126)Let tijdens het rijden altijd goed op,
zodat u altijd klaar bent om te remmen als
dat nodig is.127)Het systeem is een ondersteuning
voor de bestuurder die altijd zijn volle
aandacht bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid voor het besturen van
het voertuig ligt altijd nog bij de bestuurder,
die rekening moet houden met de
verkeersomstandigheden om in volledige
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
moet altijd de op veilige afstand te rijden
ten opzichte van het voertuig dat voor hem
rijdt.
128)Het systeem wordt niet ingeschakeld
bij aanwezigheid van voetgangers,
voertuigen die in tegengestelde richting of
in dwarsrichting bewegen en stilstaande
voorwerpen (bijv. een voertuig dat stilstaat
in een file of met pech).
129)Het systeem is niet in staat rekening
te houden met weg-, verkeers- en
weersomstandigheden en met situaties
met slecht zicht (bijv. mist).
130)Het systeem herkent niet altijd volledig
complexe rijcondities. Dit kan leiden tot een
verkeerde of ontbrekende analyse van de
te bewaren veilige afstand.
131)Het systeem kan de maximale
remkracht niet op het voertuig toepassen:
het voertuig wordt dan ook niet volledig
gestopt.BELANGRIJK
58)Het systeem kan beperkt of niet werken
vanwege weersomstandigheden zoals
zware regen, hagel, dikke mist, hevige
sneeuw.
59)De sectie van de bumber voor de
sensor mag niet bedekt zijn met stickers,
extra koplampen of enig ander voorwerp.
146
STARTEN EN RIJDEN
Page 149 of 296

60)Werking kan in gevaar worden gebracht
door structurele wijzigingen aangebracht
aan het voertuig, zoals modificatie aan de
frontale geometrie, vervanging van wielen
of een zwaardere lading dan de
standaardlading van het voertuig.
61)Onjuiste reparaties aan de voorzijde van
het voertuig (bijv. bumper, chassis) kan de
positie en de werking van de radarsensor
aantasten. Ga voor al dit soort
werkzaamheden naar een werkplaats van
het Fiat Servicenetwerk.
62)Knoei niet met en verricht geen
werkzaamheden aan de radarsensor of de
camera op de voorruit. Neem in geval van
een storing van de sensor contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
63)Was niet met hogedrukjets in de
onderste zone van de bumber: in het
bijzonder, niet werken op de elektrische
connector van het systeem.
64)Wees voorzichtig in het geval van
reparaties en nieuwe verf in de zone rond
de sensor (paneel dat de sensor bedekt op
de linkerkant van de bumper). In het geval
van een frontale botsing kan de sensor
automatisch buiten werking worden gesteld
en kan er op het display een bericht
worden weergegeven dat de sensor
gerepareerd moet worden. Zelfs als er
geen storingsmeldingen worden gegeven,
moet het systeem uitgeschakeld worden
als u denkt dat de plaats van de
radarsensor is gewijzigd (bijv. wegens een
frontale aanrijding op lage snelheid zoals
tijdens parkeermanoeuvres). Ga in
dergelijke gevallen naar een werkplaats van
het Fiat Servicenetwerk om de sensor
opnieuw uit te laten lijnen of te laten
vervangen.MOOD SELECTOR /
DRIVE MODE
(keuzeschakelaar
rijmodus)
(indien aanwezig)
Dit is een voorziening waarmee de
bestuurder kan kiezen uit drie
verschillende rijmodi (“voertuigrespons”)
op basis van zijn behoefte en de weg-
en verkeersomstandigheden, door de
draaiknop A fig. 107 op de
tunnelconsole handmatig aan te
passen.
- Modus "Auto"
- Modus "Tractie" (versies 4x4 of
4x2 afhankelijk van het
uitrustingsniveau)
- Modus "All Weather" (alleen versies
4x2 afhankelijk van het
uitrustingsniveau)
- Modus "Sport".Deze inrichting stuurt, via het
elektronische systeem aan boord van
het voertuig, de dynamische
regelsystemen van het voertuig aan:
motor, stuurinrichting, ESC-systeem,
4x4-systeem (indien aanwezig),
versnellingsbak, en communiceert met
het instrumentenpaneel.
De draaiknop is van het monostabiele
type. Met andere woorden, deze keert,
wanneer hij wordt losgelaten, altijd
terug naar de middelste stand.
107F1B0044C
147
Page 150 of 296

De aanvaarding door het systeem van
de gewenste rijmodus wordt
aangegeven door het oplichten van de
led naast het symbool en het
verschijnen van het overeenkomstige
symbool op het display van het
instrumentenpaneel.
Wanneer de motor wordt gestart, start
het systeem meestal in de rijmodus die
was ingeschakeld voordat de motor
werd afgezet. Voor bepaalde
versies/markten wordt het systeem na
het starten ingesteld op de "Auto"
modus.
"AUTO" MODUS
Aanbevolen modus voor normaal rijden,
gericht op comfort en veiligheid bij
normale grip en rijomstandigheden. Bij
4x4 versies beperkt deze modus tevens
het brandstofverbruik, aangezien het
automatisch de transmissie van de
achterwielen uitschakelt als de weg- en
rijomstandigheden dit toelaten,
bovendien wordt de verdeling van het
aandrijfkoppel tussen de voor- en
achteras gewijzigd.
Inschakelen
Als de modus "Tractie/All Weather" is
ingeschakeld, de draaischakelaar
linksom draaien, hem gedurende
minstens een halve seconde in deze
stand houden, en in ieder geval tot debetreffende led gaat branden, en de
geselecteerde modus op het display
wordt weergegeven. Tegelijkertijd gaat
de led voor de eerder ingestelde modus
uit. Na het loslaten keert de schakelaar
terug naar de middelste stand.
Als de modus "Sport" is ingeschakeld,
de draaischakelaar rechtsom draaien,
hem gedurende minstens een halve
seconde in deze stand houden, en in
ieder geval tot de betreffende led gaat
branden, en de geselecteerde modus
op het display wordt weergegeven.
Tegelijkertijd gaat de led voor de eerder
ingestelde modus uit. Na het loslaten
keert de schakelaar terug naar de
middelste stand.
"Traction"/"All Weather"
MODUS
Dit is een rijmodus voor veiligheid onder
omstandigheden dat het voertuig
weinig grip heeft (nat/glad wegdek,
regen, sneeuw). Bij de 4x4 versies
wordt het gebruik hiervan ook
aanbevolen op onverharde wegen of
off-road.
Inschakelen
Als de modus "Auto" is ingeschakeld,
de draaischakelaar rechtsom draaien,
hem gedurende minstens een halve
seconde in deze stand houden, en in
ieder geval tot de betreffende led gaat
branden, en de geselecteerde modusop het display wordt weergegeven.
Tegelijkertijd gaat de led voor de eerder
ingestelde modus uit. Na het loslaten
keert de schakelaar terug naar de
middelste stand.
Als de modus "Sport" is ingeschakeld,
de draaischakelaar linksom draaien,
hem gedurende minstens een halve
seconde in deze stand houden, en in
ieder geval tot de betreffende led gaat
branden, en de geselecteerde modus
op het display wordt weergegeven.
Tegelijkertijd gaat de led voor de eerder
ingestelde modus uit. Na het loslaten
keert de schakelaar terug naar de
middelste stand.
"Sport" MODUS
In deze modus wordt de nadruk gelegd
op het plezier van sportief rijden; dit
brengt echter wel een hoger
brandstofverbruik met zich mee. De
tractie wordt geoptimaliseerd bij
4x4 versies, waardoor de wegligging
van het voertuig verbeterd wordt, zelfs
in bochten.
Inschakelen
Als de modus "Auto" is ingeschakeld,
de draaischakelaar linksom draaien,
hem gedurende minstens een halve
seconde in deze stand houden, en in
ieder geval tot de betreffende led gaat
branden, en de geselecteerde modus
op het display wordt weergegeven.
148
STARTEN EN RIJDEN