stop start FIAT DOBLO COMBI 2013 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2013, Model line: DOBLO COMBI, Model: FIAT DOBLO COMBI 2013Pages: 283, PDF Size: 7.26 MB
Page 157 of 283

153
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
VERSLETEN REMBLOKKEN
(geel)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat bran-
den als de remblokken voor versleten zijn; laat de-
ze in dat geval zo snel mogelijk vervangen.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
d
STORING PARKEERSENSOREN
(geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als er een storing is in
de parkeersensoren.
Op enkele uitvoeringen gaat het lampje èbranden.
Wendt u in dat geval tot het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
t
STORING START&STOP-systeem
(geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als er een storing is in het
Start&Stop-systeem. Op enkele uitvoeringen gaat het
lampje èbranden.
Wendt u in dat geval tot het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bijbehorende mel-
ding op het display.
j
BUITENVERLICHTING (groen)
FOLLOW ME HOME (groen)
Buitenverlichting
Het lampje gaat branden als de buitenverlichting wordt in-
geschakeld.
Follow me home
Het lampje gaat branden als dit systeem wordt gebruikt
(zie „Follow me home” in het hoofdstuk „Dashboard en
bediening”).
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
3
MISTLAMPEN VOOR (groen)
Het lampje gaat branden als de mistlampen voor
worden ingeschakeld.
5
MISTACHTERLICHTEN (geel)
Het lampje gaat branden als de mistachterlich-
ten worden ingeschakeld.
4
CRUISE-CONTROL
(SNELHEIDSREGELAAR) (groen)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat bran-
den en op het display verschijnt een melding als de draai-
knop van de cruise-control in stand ON wordt gezet.
Ü
Page 171 of 283

167
F0V0098mfig. 146
❒als een spanning van ten minste 1,8 bar wordt geme-
ten, herstel dan de correcte bandenspanning (met
draaiende motor en aangetrokken handrem) en rijdt
verder;
❒rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats
van het Fiat Servicenetwerk. ❒stop na ongeveer 10 minuten en controleer opnieuw
de bandenspanning; vergeet niet de handrem aan te
trekken;
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Plaats de sticker op een voor de bestuur-
der goed zichtbare plaats om aan te ge-
ven dat de band behandeld is met de snelle ban-
denreparatieset. Rijd voorzichtig vooral in boch-
ten. Rijd niet harder dan 80 km/h. Vermijd bruusk
accelereren en remmen.
ATTENTIE!
Als de bandenspanning onder 1,8 bar is ge-
daald, mag niet verder worden gereden:
de snelle bandenreparatieset Fix&Go automatic
kan de vereiste wegligging niet garanderen omdat
de band te erg beschadigd is. Wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk.
ATTENTIE!
U moet absoluut aangeven dat de band
is gerepareerd met de snelle bandenrepa-
ratieset. Overhandig de informatiefolder aan het
personeel dat de band moet repareren die be-
handeld is met de snelle bandenreparatieset.
ATTENTIE!
Page 187 of 283

183
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BEVEILIGD SYSTEEM ZEKERING AMPÈRE FIGUUR
Relais achterklepontgrendeling (Cargo-uitvoering) F09 10 175
Eentonige claxon F10 10 175
Grootlicht F14 15 175
Extra verwarming PTC 1 (dieseluitvoeringen) F15 30 175
Aircocompressor F19 7,5 175
Achterruitverwarming F20 30 175
Elektrische brandstofpomp in tank F21 15 175
Mistlampen voor F30 15 175
Magneetkleppen methaansysteem F84 10 175
Stekkerdoos interieur, stekkerdoos achter F85 30 175
Aansteker, stoelverwarming F86 30 175
Accuconditiesensor IBS voor Start&Stop-systeem F87 5 175
Verwarming buitenspiegels F88 7,5 175
Page 191 of 283

187
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de ac-
cu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot
het Fiat Servicenetwerk om deze werkzaamheden uit te
laten voeren.
We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroom-
sterkte (ampèrage) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als
u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd.
Ga voor het opladen als volgt te werk:
F0V0381mfig. 177b
ZONDER START&STOP-SYSTEEM
❒maak de klem los van de minpool op de accu;
❒sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupo-
len; let hierbij op de polariteit;
❒schakel de acculader in;
❒schakel aan het einde van het opladen eerst de accu-
lader uit en koppel dan de accu los;
❒sluit de klem weer aan op de minpool van de accu.
BIJ AANWEZIGHEID VAN HET
START&STOP-SYSTEEM
Uitvoeringen met secundaire pool (fig. 177b)
❒koppel de minklem met de snelspanner A los van de
secundaire minpool B, omdat minpool C van de accu is
voorzien van een sensor D voor de controle van de ac-
cuconditie, die nooit mag worden losgekoppeld (behal-
ve als de accu wordt vervangen);
❒verbind de kabel van de pluspool van de acculader met
de pluspool van de accu en de minkabel met de se-
cundaire minpool B;
❒schakel de acculader in;
❒schakel aan het einde van het opladen eerst de accu-
lader uit en koppel dan de accu los;
❒sluit, na het loskoppelen van het laadapparaat, de min-
klem met de snelspanner A weer aan op de secundai-
re minpool B.
Page 194 of 283

190
F0V0051mfig. 179
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Draai voor het slepen de sleutel in stand
MAR en vervolgens in STOP zonder de
contactsleutel uit het slot te verwijderen. Als de
contactsleutel uit het contactslot wordt genomen,
schakelt automatisch het stuurslot in waardoor
het onmogelijk wordt de auto te besturen.
ATTENTIE!
Maak de schroefdraad zorgvuldig schoon,
voordat u het sleepoog op de schroef-
draadpen draait. Controleer, voordat de auto
wordt gesleept, of het sleepoog geheel op de
schroefdraadpen is gedraaid.
Start de motor niet als de auto wordt gesleept.
ATTENTIE!
Houd er bij het slepen rekening mee dat
de rembekrachtiging niet werkt, waardoor
meer kracht nodig is voor de bediening van het
rempedaal. Gebruik voor het slepen geen elasti-
sche kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Con-
troleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen
carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het
slepen van een auto aan de wettelijke voorschrif-
ten. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor
het gedrag naar andere weggebruikers. Start de
motor niet als de auto wordt gesleept.
ATTENTIE!
Het sleepoog voor en achter mag uitslui-
tend worden gebruikt voor pechgevallen op
een vlakke weg. Slepen, waarbij gebruik
moet worden gemaakt van een sleepverbinding
(sleepstang) die aan de wettelijke eisen voldoet, is
toegestaan over korte afstanden om de auto op een
vlakke weg te verplaatsen als voorbereiding op
transport m.b.v. een afsleepauto of een autoam-
bulance. De sleepogen MOGEN NIET worden ge-
bruikt voor het slepen van het voertuig buiten een
vlakke weg of als er obstakels aanwezig zijn en/of
voor het slepen met sleepkabels of andere elasti-
sche materialen. Naast bovenstaande voorwaarden
moeten de twee voertuigen (het slepende en het ge-
sleepte) tijdens het slepen ook zo veel mogelijk in
een rechte lijn achter elkaar blijven.
Page 213 of 283

209
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJKE TIPS
❒Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen op-
trekken, harde contacten tussen banden en stoepran-
den, kuilen en andere obstakels. Het langdurig rijden op
een slecht wegdek kan de banden beschadigen;
❒controleer de banden regelmatig op scheuren in de
wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Als
u deze gebreken constateert, wendt u dan tot het Fiat
Servicenetwerk;
❒rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor kun-
nen de wielen en de banden ernstig beschadigd worden;
❒stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel
het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wiel-
ophanging en de stuurinrichting te voorkomen;WIELEN EN BANDEN
De spanning van de banden, inclusief het noodreservewiel,
moet regelmatig, om de twee weken en voor een lange
rit, worden gecontroleerd: de bandenspanning moet bij
koude banden worden gecontroleerd.
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor
de juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf
„Wielen” in het hoofdstuk „Technische gegevens”.
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregel-
matige slijtage van de banden fig. 186:
A normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loop-
vlak;
B te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van
het loopvlak;
C te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van
het loopvlak.
Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van
het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd
aan de bepalingen van het land waarin u rijdt.
F0V0161mfig. 186
Page 217 of 283

213
Achterruit (achterruitsproeier)
De sproeiermonden van de achterruitsproeier kunnen niet
worden afgesteld. De sproeier is ingebouwd boven de ach-
terruit. RUITENSPROEIERS
Als de ruitensproeiers voor en achter (voor bepaalde uit-
voeringen/markten) niet werken, controleer dan eerst het
niveau in het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf „Ni-
veaus controleren” in dit hoofdstuk).
Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet
verstopt zijn. Deze kunnen zo nodig met een speld wor-
den doorgeprikt.
Voorruit (ruitensproeiers)
De sproeiermonden van de ruitensproeiers kunnen niet
worden afgesteld. De sproeiers zijn ingebouwd onder de
motorkap (zie fig. 190).
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
F0V0091mfig. 190
Page 220 of 283

216
INTERIEUR
Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen
water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan
schoenen, lekkende paraplu’s enz.), waardoor roestvor-
ming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden. Ruiten
Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daar-
voor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een schone,
zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen.
BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de binnen-
zijde van de achterruit op dat de elektrische weerstands-
draden van de achterruitverwarming niet worden be-
schadigd. Veeg voorzichtig in de richting van de draden.
Motorruimte
Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winter-
seizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij mag de wa-
terstraal niet direct op de elektronische regeleenheden en
de zekeringen- en relaiskast links in de motorruimte (ge-
zien in de rijrichting) worden gericht. Laat deze werk-
zaamheden verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte
moet de contactsleutel in stand STOP staan en de motor
koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende
beschermingen (rubber kappen, deksels enz.) nog op hun
plaats zitten en niet beschadigd zijn.
Koplampen
BELANGRIJK Gebruik voor het reinigen van het kunststof
lampenglas van de koplampen geen aromatische produc-
ten (bijv. benzine) of ketonen (bijv. aceton).
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Gebruik nooit ontvlambare producten zo-
als petroleum of wasbenzine voor het rei-
nigen van de interieurdelen van de auto. De elek-
trostatische lading die tijdens het reinigen door
het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.
ATTENTIE!
Bewaar nooit spuitbussen in de auto: ont-
ploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet
worden blootgesteld aan temperaturen boven
50 °C. In de zomer kan de temperatuur in het in-
terieur ver boven deze waarde oplopen.
ATTENTIE!
Page 254 of 283

250
8. Gebruik elektrische accessoires uitsluitend als u ze no-
dig hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de rui-
tenwissers en de aanjager van het ventilatie-/verwar-
mingssysteem vragen veel stroom, waardoor het brand-
stofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer).
9. De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor
het brandstofverbruik sterk toeneemt (tot gemiddeld
+30%): gebruik wanneer de buitentemperatuur het toe-
laat, bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.
Rijstijl
1. Het verdient aanbeveling na het starten van de motor
direct en rustig weg te rijden, waarbij hoge toerentallen
van de motor moeten worden vermeden. Laat de mo-
tor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met statio-
nair toerental en ook niet met een verhoogd toerental:
onder deze omstandigheden warmt de motor veel lang-
zamer op, terwijl het verbruik, de uitlaatgasemissie en de
slijtage van de mechanische delen toenemen.
2. Vermijd overbodige handelingenzoals gasgeven als u
stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor afzet.
Deze laatste handeling heeft evenals het overschakelen
met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en ver-
hoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
3.Keuze van de versnellingen: schakel zo snel moge-
lijk naar de hoogste versnelling (afhankelijk van de draai-
eigenschappen van de motor en de verkeerssituatie),
waarbij doortrekken naar hoge toerentallen in de lage-
re versnellingen moet worden vermeden. Het gebruik
van lage versnellingen met hoge toerentallen voor een
„sportieve” acceleratie verhoogt het verbruik en de uit-
stoot van schadelijke uitlaatgassen, en vergroot de mo-
torslijtage. PRAKTISCHE TIPS VOOR EEN LAAG
BRANDSTOFVERBRUIK EN BESCHERMING
VAN HET MILIEU
Bedrijfsomstandigheden van de auto
1. Zorg voor een goed onderhoudvan de auto door de
controles en afstellingen die in het „Geprogrammeerd
Onderhoudsschema” staan vermeld, te laten uitvoeren.
2. Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand,
de spanningvan de banden: Als de bandenspanning veel
te laag is, wordt de rolweerstand groter en neemt het
verbruik toe. Onder deze omstandigheden slijt de band
bovendien sneller en zijn de prestaties minder.
3. Gebruik winterbandenuitsluitend onder die klimato-
logische omstandigheden, waaronder ze vereist zijn. Ze
veroorzaken een hoger verbruik en bovendien meer
rolgeluid.
4. Vermijd het rijden met te zware lading(overbeladen
auto): het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer)
en de carrosseriestand hebben grote invloed op het
brandstofverbruik en de stabiliteit van de auto.
5. Verwijder de imperiaal of skidragerals u deze niet
meer gebruikt. Deze accessoires verminderen de aero-
dynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik
toeneemt.
6. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwer-
pen bij voorkeur een aanhanger.
7. Gebruik bij voorkeur de functies van het ventilatiesys-
teem: rijden met geopende ruiten heeft een negatief
effect op de aerodynamica van de auto.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 255 of 283

251
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Brandstofverbruik volgens de geldende normen (liter / 100 km) 4.Snelheid van de auto: het brandstofverbruik neemt
aanzienlijk toe bij een hogere snelheid. Rijd daarom zo-
veel mogelijk met een aangepaste en gelijkmatige snel-
heid, vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost
brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uit-
laatgassen. Een gepaste en veilige afstand tot een voor-
ligger is een basisvoorwaarde voor gelijkmatig rijden.5.Acceleratie: met vol gas optrekken kost veel brand-
stof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaat-
gassen. Het is beter geleidelijk op te trekken en het
toerental waarbij het maximum koppel wordt geleverd,
niet te overschrijden.
UITVOERINGEN VERBRUIK
1.4 Euro 5 Start&Stop Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd
Cargo korte wielbasis 9,2 5,7 7,0
Cargo korte wielbasis verhoogd laadvermogen
9,7 5,9 7,3
Cargo lange wielbasis
5 zitpl. N1 – 5/7 zitpl. M1 9,3 5,9 7,2
Cargo korte wielbasis Hoog dak
Cargo korte wielbasis verhoogd laadvermogen 9,4 5,9 7,2
Hoog dak
5 zitpl. M1 Hoog dak 9,5 6,1 7,4
1.4 16V Euro 5 NO Start&Stop Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd
Cargo korte wielbasis 9,9 5,8 7,3
Cargo korte wielbasis verhoogd laadvermogen
Cargo lange wielbasis
5 zitplaatsen N1 korte wielbasis
5 zitplaatsen N1 lange wielbasis 10,0 5,9 7,4
5/7 zitpl. M1
Cargo korte wielbasis Hoog dak 10,2 5,9 7,5
Cargo korte wielbasis verhoogd
laadvermogen Hoog dak
5 zitpl. M1 Hoog dak 10,3 6,1 7,6