TPMS FIAT DUCATO 2017 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2017, Model line: DUCATO, Model: FIAT DUCATO 2017Pages: 308, PDF Size: 14.66 MB
Page 52 of 308

KENNISMAKING MET HET
INSTRUMENTENPANEEL
In dit deel van het instructieboek vindt u
alle informatie die u nodig hebt om het
instrumentenpaneel goed te begrijpen,
te interpreteren en te gebruiken.EOBD-SYSTEEM ............................ 52
BEDIENINGSPANEEL EN
BOORDINSTRUMENTEN ................ 53
DISPLAY ........................................ 55
TRIP COMPUTER ........................... 57
LAMPJES EN BERICHTEN ............. 59
- LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU/
HANDREM AANGETROKKEN ............ 59
- STORING EBD ................................. 60
- STORING AIRBAGSYSTEEM ........... 60
- GORDELVERKLIKKER ..................... 61
- TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ...... 62
- LAADSTROOM ACCU
ONVOLDOENDE ................................ 62
- MOTOROLIEDRUK TE LAAG ........... 63
-MOTOROLIE VERSLECHTERD ......... 63
-PORTIEREN/LAADRUIMTE NIET
GOED GESLOTEN ............................. 64
-STORING STUURBEKRACHTIGING . 64
- STORING AUTOMATISCHE
NIVEAUREGELING ............................. 64
- STORING EOBD/INSPUIT-
SYSTEEM ........................................... 66
-STORING
UREUM-INSPUITSYSTEEM ................ 67
-STORING ABS .................................. 67
- BRANDSTOFRESERVE .................... 68
-STORING VOORGLOEIBOUGIES /
VOORGLOEISYSTEEM ...................... 68
-WAARSCHUWING LAAG NIVEAU
ADDITIEF DIESELEMISSIE (UREUM) .. 69
-STORING STARTBLOKKERING -
FIAT CODE ......................................... 69
-MISTACHTERLICHTEN ..................... 69- ALGEMENE
STORINGSWAARSCHUWING ............ 70
-DPF (ROETFILTER) WORDT
SCHOONGEMAAKT ........................... 71
- REMBLOKSLIJTAGE ........................ 72
-DRIVING ADVISOR ........................... 72
- TPMS ............................................... 73
-DIMLICHT ......................................... 74
-FOLLOW ME HOME ......................... 74
- RICHTINGAANWIJZER LINKS .......... 74
- RICHTINGAANWIJZER RECHTS ...... 74
- MISTLAMPEN .................................. 75
- CRUISE CONTROL .......................... 75
- SPEED LIMITER ............................... 75
- AUTOMATISCH GROOTLICHT ........ 75
- GROOTLICHT .................................. 76
-"UP" FUNCTIE .................................. 76
-STORING BUITENVERLICHTING ...... 77
-DEFECT
WAARSCHUWINGSLAMPJE LAGE
MOTOROLIEDRUK.............................. 77
-STORING REMLICHTEN ................... 77
-STORING AUTOMATISME
GROOTLICHT KOPLAMPEN .............. 78
-KANS OP GLAD WEGDEK ................ 78
-SNELHEIDSLIMIET
OVERSCHREDEN .............................. 78
-GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD .................................... 78
-BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR IN
WERKING GETREDEN ....................... 79
-INDICATIE STORING
COMFORT-MATIC-SYSTEEM .............. 79
-STORING PARKEERSENSOR ........... 79
-STORING SYSTEEM DRIVING
ADVISOR ............................................ 79
50
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 75 of 308

Wat het betekent Wat te doen
geelTPMS
Storing TPMS
Het waarschuwingslampje knippert ongeveer 75
seconden en blijft daarna permanent branden (er
verschijnt ook een speciaal bericht op het display) om
aan te geven dat het systeem tijdelijk uitgeschakeld of
defect is.Neem in dit geval zo snel mogelijk contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
Lage bandenspanning
Het waarschuwingslampje gaat branden om aan te
geven dat de spanning van een of meer banden lager
is dan de aanbevolen waarde en/of dat de band
langzaam leegloopt. Onder deze omstandigheden
kunnen de optimale levensduur van de banden en het
brandstofverbruik niet gegarandeerd worden.In dat geval wordt geadviseerd de correcte
bandenspanning te herstellen.
BELANGRIJK Rijd niet verder met een of meerdere
lekke banden, want dit kan de bestuurbaarheid van de
auto in gevaar brengen. Breng het voertuig tot
stilstand, voorkom bruusk remmen en sturen.
BELANGRIJK
47)Rijd altijd met een snelheid die is afgestemd op de verkeerssituatie, de weersomstandigheden en de wegenverkeerswetgeving. De motor
afzetten terwijl het DPF lampje brandt is toegestaan, maar het meermaals onderbreken van het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig
kwaliteitsverlies van de motorolie. Daarom wordt steeds aanbevolen te wachten tot het lampje is gedoofd alvorens de motor af te zetten,
zoals hiervoor is beschreven. Het wordt sterk afgeraden de DPF-generatie bij stilstaand voertuig te voltooien.
73
BELANGRIJK
9)Als, wanneer de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid, het lampjeniet gaat branden, continu blijft branden of gaat knipperen
tijdens het rijden (bij bepaalde versies verschijnt er ook een bericht op het display), zo snel mogelijk contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk.
10)Tijdens de regeneratie kan de ventilator worden ingeschakeld.
Page 86 of 308

VEILIGHEID
Dit hoofdstuk is erg belangrijk. Hierin
worden de veiligheidssystemen
beschreven waarmee de auto is
uitgerust en aanwijzingen over hoe deze
op de juiste wijze gebruikt moeten
worden.ABS ................................................ 85
ESC-SYSTEEM (ELECTRONIC
STABILITY CONTROL) .................... 86
TRACTION PLUS SYSTEEM ........... 90
TPMS (TYRE PRESSURE
MONITORING SYSTEM) ................. 91
DRIVING ADVISOR ......................... 94
VEILIGHEIDSGORDELS .................. 98
SBR-SYSTEEM ............................... 99
GORDELSPANNERS....................... 99
KINDEREN VEILIG VERVOEREN .....102
INBOUWVOORBEREIDING VOOR
“UNIVERSEEL ISOFIX”
KINDERZITJE ..................................106
AANVULLEND
VEILIGHEIDSSYSTEEM (SRS) -
AIRBAGS ........................................112
84
VEILIGHEID
Page 93 of 308

BELANGRIJK
66)Het Traction Plus systeem werkt alleen
effectief op wegoppervlakken die niet
homogeen zijn en/of bij verschillen tussen
de twee aandrijfwielen.
67)Trap het gaspedaal, tot het einde van
de optrekmanoeuvre, volledig in om het
volledige aandrijfkoppel over te kunnen
brengen op het wiel met de beste grip.
TPMS (Tyre
Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
68) 69) 70) 71) 72) 73) 74) 75) 76)
BESCHRIJVING
Het bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) meldt aan de bestuurder een
lage bandenspanning op basis van de
koude bandenspanning die voor het
voertuig is voorgeschreven.
Schommelende buitentemperaturen
kunnen de bandenspanning
beïnvloeden. Dit betekent dat een
afname van de buitentemperatuur
overeenkomt met een afname van de
bandenspanning.
De bandenspanning moet altijd op
basis van de koude bandenspanning
worden afgesteld. De koude
bandenspanning is de spanning van de
banden na minstens drie uur stilstand
van het voertuig of een rit van minder
dan 1,6 km na een pauze van drie uur.
De koude bandenspanning mag niet de
maximum bandenspanning
overschrijden die op de zijkant van de
band is aangegeven.
De bandenspanning neemt ook toe
tijdens het rijden met het voertuig; dit is
normaal en vereist geen aanpassing
van de bandenspanning.Het TPMS blijft de bestuurder een lage
bandenspanning melden totdat deze
gecorrigeerd wordt; de waarschuwing
gaat door totdat de spanning
overeenkomt of hoger is dan de voor
de koude banden voorgeschreven
spanning. Wanneer het
waarschuwingslampje voor een lage
bandenspanning
blijft branden,
moet de bandenspanning op de
spanning worden gebracht die voor
koude banden is voorgeschreven. Dit
controlelampje dooft na de
automatische bijwerking van het
systeem. Het kan nodig zijn om 20
minuten met een snelheid van meer
dan 20 km/h te rijden om ervoor te
zorgen dat het TPMS deze informatie
ontvangt.
OPMERKING
Het TPMS vervangt niet het normale
onderhoud van banden en dient ook
niet om eventuele storingen van
banden aan te geven.
Daarom mag het TPMS niet gebruikt
worden als drukschakelaar tijdens de
afstelling van de bandenspanning.
91
Page 94 of 308

Rijden met onvoldoende
bandenspanning veroorzaakt
oververhitting van de banden en kan tot
defecten van de banden leiden. Een
lage bandenspanning vermindert
tevens de brandstofefficiency en de
duur van het loopvlak en kan de
handling en remwerking van het
voertuig nadelig beïnvloeden.
Het TPMS vervangt niet een correct
onderhoud van de banden. De
bestuurder moet ervoor zorgen dat de
juiste bandenspanning wordt
gehandhaafd, door deze met een
geschikte drukschakelaar te meten. Dit
is ook nodig indien de bandenspanning
nog niet dusdanig is gedaald dat het
controlelampje van de bandenspanning
gaat branden.
Het TPMS waarschuwt de
bestuurder als de bandenspanning om
welke reden dan ook, waaronder een
lage temperatuur en het normale
spanningsverlies van de band, onder
een bepaalde grens zakt.
De temperatuurschommelingen van
de seizoenen beïnvloeden de
bandenspanning.Het TPMS maakt gebruik van draadloze
apparaatjes met elektronische
sensoren die op de wielvelgen zijn
gemonteerd om voortdurend de
bandenspanning te controleren. De
sensoren die op elk wiel als deel van
het ventiel gemonteerd zijn, verzenden
diverse gegevens van de banden naar
de ontvangermodule, om de spanning
te kunnen berekenen.
BELANGRIJK De controle en het
behoud van de juiste spanning van alle
banden zijn zeer belangrijk.
Waarschuwing lage spanning
bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS)
Het systeem waarschuwt de
bestuurder als een of meer banden leeg
zijn met het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel (samen
met een waarschuwingsbericht en
een geluidssignaal).
Stop in dit geval het voertuig zo snel
mogelijk, controleer de
bandenspanning van elke band en
blaas ze op tot de voorgeschreven
koude bandenspanning.Het systeem wordt automatisch
bijgewerkt en zodra de informatie over
de herstelde bandenspanning is
ontvangen, dooft het
waarschuwingslampje. Het kan nodig
zijn om 20 minuten met een snelheid
van meer dan 20 km/h te rijden om
ervoor te zorgen dat het systeem deze
informatie ontvangt.
Storingen in de werking van het
TPMS
Een systeemstoring wordt gemeld door
het speciale waarschuwingslampje
dat eerst 75 seconden knippert en
daarna continu blijft branden. Dit kan in
een van de volgende situaties
gebeuren:
interferentie veroorzaakt door
elektronische apparatuur of door de
nabijheid van RF-emissies die lijken op
die van de TMP-sensoren.
Toepassing van donkere folie die
met de signalen van de radiogolven
interfereert.
Aanwezigheid van sneeuw of ijs op
de wielen of de wielkasten.
Gebruik van sneeuwkettingen.
Gebruik van wielen/banden zonder
TPM-sensoren.
92
VEILIGHEID
Page 95 of 308

Het noodreservewiel is niet met een
TPM-sensor uitgerust. Daarom kan
de betreffende bandenspanning niet
door het systeem gecontroleerd
worden.
Als het noodreservewiel een band
vervangt met een lagere spanning dan
de limietspanning, zal bij de
eerstvolgende start een geluidssignaal
klinken en zal het waarschuwingslampje
gaan branden.
Wanneer de oorspronkelijke band
gerepareerd of vervangen is en deze
weer op de plaats van het
noodreservewiel wordt gemonteerd, zal
het TPMS zich automatisch bijwerken
en het lampje doven, op voorwaarde
dat de spanning van geen van de
vier banden lager is dan de
limietspanning. Het kan nodig zijn om
20 minuten met een snelheid van meer
dan 20 km/h te rijden om ervoor te
zorgen dat het TPMS deze informatie
ontvangt.
BELANGRIJK
68)Het TPMS is geoptimaliseerd voor de
originele banden en wielen die geleverd
zijn. De spanningen en waarschuwingen
van het TPMS zijn afgestemd op de maat
banden die op het voertuig zijn
gemonteerd. Als een vervangende
uitrusting van verschillende maat, type of
soort wordt gebruikt, kan een
onregelmatige werking van het systeem of
beschadiging van de sensoren optreden.
Niet-originele reservebanden kunnen
de sensor beschadigen. Gebruik geen
bandenafdichtmiddel of balansloodjes als
het voertuig met TPMS is uitgerust,
aangezien deze de sensoren kunnen
beschadigen.
69)Als het systeem een spanningsafname
van een bepaalde band aangeeft, wordt
geadviseerd om de spanning van alle vier
de banden te controleren.
70)Het TPMS ontslaat de bestuurder niet
van de verplichting om de bandenspanning
elke maand te controleren en mag niet
beschouwd worden als een systeem dat
het onderhoud of de veiligheid vervangt.
71)De bandenspanning moet bij koude
banden gecontroleerd worden. Als de
bandenspanning om welke reden dan ook
bij warme banden moet worden
gecontroleerd, dan mag de spanning niet
worden verlaagd, ook wanneer de
gemeten waarde hoger is dan de
voorgeschreven spanningswaarde.
Controleer de bandenspanning nadien
nogmaals bij koude banden.72)Het TPMS-systeem waarschuwt niet bij
plotseling drukverlies (bijvoorbeeld bij een
klapband). Breng in dergelijke gevallen
het voertuig tot stilstand en voorkom
bruuske stuurbewegingen.
73)Het systeem waarschuwt alleen dat de
bandenspanning laag is: het is niet in
staat om de banden op te pompen.
74)Een te lage bandenspanning verhoogt
het brandstofverbruik, verkort de
levensduur van het loopvlak en kan het
vermogen om de auto veilig te besturen
beïnvloeden.
75)Breng altijd de dop op het ventiel aan
nadat de bandenspanning is gecontroleerd
of aangepast. Dit voorkomt binnendringen
van vocht of vuil in het ventiel, wat de
controlesensor van de bandenspanning
zou kunnen beschadigen.
76)De bij het voertuig geleverde
bandenreparatiekit (Fix&Go) (voor bepaalde
versies/markten) is compatibel met de
TPMS-sensoren; het gebruik van
afdichtmiddelen die niet gelijkwaardig zijn
aan het middel uit de oorspronkelijke kit
kan de werking ervan negatief beïnvloeden.
Als andere dan de originele
afdichtmiddelen worden gebruikt, wordt
geadviseerd de TPMS-sensoren te laten
controleren door een gekwalificeerd
reparatiecentrum.
93
Page 165 of 308

Zekeringenkast dashboard
Beschermd systeem Zekering Ampère
Rechter dimlicht F12 7,5
Linker dimlicht F13 7,5
Relais zekeringenkast motorruimte, relais zekeringenkast dashboard
(+sleutel)F31 5
Plafondverlichting inzittendenruimte (+accu) F32 7,5
Sensor accubewaking voor Start&Stop versies (+accu) F33 7,5
Interieurverlichting minibus (nood) F34 7,5
Radio, Klimaatbeheersingssysteem, Alarm, Tachograaf, regeleenheid
accuschakelaar, Timer Webasto timer (+batterij), TPMS, Voltage
stabilisador voor radio instellingen(S&S)F36 10
Remlichten controle (hoofd), Instrumentenpaneel (+sleutel), Gateway
(voor transformers)F37 7,5
Portiervergrendeling (+accu) F38 20
Ruitenwisser (+sleutel) F43 20
Elektrische ruitbediening bestuurderszijde F47 20
Elektrische ruitbediening passagierszijde F48 20
Regeleenheid parkeersensor, radio, bedieningsorganen op het
stuurwiel, middelste bedieningspaneel, linker bedieningspaneel,
extra paneel, regeleenheid accuschakelaar (+sleutel), trekhaak,
regensensor, voltage stabilisador (voor S&S)F49 5
Klimaatbeheersingssysteem, stuurbekrachtiging regeleenheid,
achteruitrijlichten, Tachograaf (+sleutel), TOM TOM instelling,
Rijstrook waarschuwingssystemen, Achteruitrijcamera, Koplampen
uitlijning correctorF51 5
Instrumentenpaneel (+accu) F53 7,5
Niet beschikbaar F89 -
Linker grootlicht F90 7,5
163
Page 215 of 308

BELANGRIJKE
INFORMATIE
Voorkom indien mogelijk bruusk
remmen en optrekken met piepende
banden. Vermijd botsingen tegen
stoepranden, kuilen of andere
hindernissen. Lang rijden op een slecht
wegdek kan de banden beschadigen;
controleer de banden regelmatig
op scheuren in de wangen,
oneffenheden of onregelmatige slijtage
op het loopvlak. Neem zo nodig
contact op met het Fiat Servicenetwerk;
rijd nooit met een te zwaar beladen
auto: dit kan ernstige beschadiging
van banden en velgen veroorzaken;
stop onmiddellijk bij een lekke band
en verwissel het wiel om beschadiging
van de band, de velg, de wielophanging
en de stuurinrichting te voorkomen;
banden verouderen, ook als ze
weinig gebruikt zijn. Scheurtjes in het
loopvlak en op de wangen betekenen
dat de band verouderd is. Laat de
banden door gespecialiseerd personeel
controleren als ze langer dan 6 jaar
onder de auto zijn gemonteerd. Vergeet
ook niet het reservewiel zorgvuldig te
laten controleren;
monteer in geval van vervanging
altijd nieuwe banden en vermijd banden
waarvan de herkomst dubieus is;
bij de montage van een nieuwe
band moet ook het ventiel worden
vervangen;
om een gelijkmatige slijtage van
voor- en achterbanden te garanderen,
wordt geadviseerd ze elke 10-15
duizend kilometer van as te
verwisselen; houd de banden aan
dezelfde zijde van het voertuig
gemonteerd zodat de draairichting niet
wordt omgekeerd.
BELANGRIJK Controleer bij het
vervangen van een band of de
TPMS-sensor voor
bandenspanningcontrole ook van de
vorige velg is afgenomen, samen met
het ventiel.
BELANGRIJK
196)Onthoud dat de wegligging van het
voertuig in grote mate van een juiste
bandenspanning afhankelijk is.
197)Als de spanning te laag is, raakt de
band oververhit, met mogelijke ernstige
beschadiging als gevolg.
198)Verwissel de banden niet kruiselings,
door ze van de rechterzijde naar de
linkerzijde en omgekeerd te verplaatsen.
199)Voer bij lichtmetalen velgen nooit
spuitwerkzaamheden uit die een
temperatuur vereisen boven 150°C. Dit kan
de mechanische eigenschappen van de
wielen in gevaar brengen.
194F1A0240
213
Page 305 of 308

Prestaties ....................................... 242
Regensensor
................................ 34
Remvloeistof .................................. 207
Reservewiel.................................... 227
Richtingaanwijzers ......................... 26
Rijstijl.............................................. 141
Rollend starten ............................... 186
Rubber slangen.............................. 217
Ruiten reinigen ............................... 33
Ruitenwisser .................................. 33
SBR-systeem
................................ 99
SBR-systeem (systeem) ................. 99
Schakelindicator............................. 55
Schuifdeur ..................................... 14
Sensor automatische
inschakeling koplampen ............... 27
Slepen van het voertuig .................. 189
Sneeuwkettingen ........................... 214
Snel herstel bandenspanning
Fix&Go Automatic ........................ 183
Speed block................................... 128
Speed Limiter................................. 127
Sproeiers ....................................... 211
Stadslicht ....................................... 158
Stadslicht/achterlichten .................. 25
Start&Stop-systeem ....................... 125
Starten met hulpaccu ..................... 185Stoel met draaivoet ........................ 18
Stoelen .......................................... 17
Stoelen (Combiversies) ................... 19
Stoelen (Panoramaversies) ............. 18
Stopcontact ................................... 47
Stuurbekrachtiging ......................... 226
Stuurbekrachtigingsvloeistof........... 206
Stuurwiel ........................................ 22
Symbolen....................................... 4
Systeeminspectie ........................... 220
Tachograaf
................................... 48
Tankdop ......................................... 132
Tanken ........................................... 132
Tips voor het laden ........................ 140
Tips, bediening en algemene
informatie ..................................... 270
TPMS............................................. 91
TPMS (systeem) ............................. 91
Traction Plus systeem .................... 90
Transmissie .................................... 122
Trip computer................................. 57
Uconnect 3" Radio
....................... 273
Uconnect 5” Radio – Uconnect
5” Radio Nav................................ 283
Veiligheidsgordels
– Gebruik ..................................... 98
Velgen en banden .......................... 227
Verlichting uit.................................. 25Versie met aardgassysteem
(Natural Power) ............................ 138
Versnellingspook ............................ 122
Verwarming en ventilatie ................. 36
VIN-plaatje ..................................... 219
Vloeistof voor
ruitensproeiers/achterruitsproeier . 206
Vloeistoffen en smeermiddelen ....... 252
Vrachtruimte................................... 18
Vulinhouden ................................... 247
Wielen
.......................................... 227
Wielen en banden .......................... 212
Wieluitlijning ................................... 227
Winterbanden ................................ 214
Wisserbladen voorruit vervangen.... 211
Zekeringen (vervangen)
................. 160
Zijairbags ....................................... 116
Zwaar gebruik van de auto ............. 193
Portieren ........................................ 12
Portiervergrendeling ....................... 33