display FIAT DUCATO BASE CAMPER 2015 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2015, Model line: DUCATO BASE CAMPER, Model: FIAT DUCATO BASE CAMPER 2015Pages: 367, PDF Size: 19.31 MB
Page 52 of 367

BELANGRIJK
21) Net als de motor verbruikt ook
de verwarming brandstof, maar
in mindere mate. Dus om
vergiftiging en verstikking te
voorkomen, mag de extra
verwarming nooit worden
ingeschakeld in een afgesloten
ruimte, zoals een garage of een
werkplaats zonder een
afzuigsysteem voor uitlaatgassen,
ook niet gedurende korte tijd.
22) Net als de motor verbruikt ook
de verwarming brandstof, maar
in mindere mate. Dus om
vergiftiging en verstikking te
voorkomen, mag de extra
verwarming nooit worden
ingeschakeld in een afgesloten
ruimte, zoals een garage of een
werkplaats zonder een
afzuigsysteem voor uitlaatgassen,
ook niet gedurende korte tijd.
.
BUITENVERLICHTING
IN HET KORT
Met de linkerhendel kan de
buitenverlichting bediend worden.
De buitenverlichting kan alleen
worden ingeschakeld met de
contactsleutel in de stand MAR.
VERLICHTING UIT
Draaischakelaar in de standOfig. 57.DAGRIJLICHTEN (DRL)
(voor bepaalde versies/markten)
Met de contactsleutel in de stand MAR
en de draaischakelaar in standOfig.
57 gedraaid, gaan de dagrijlichten
automatisch aan; de andere lichten en
de binnenverlichting blijven uit. De
automatische werking van de
dagrijlichten kan (voor bepaalde
versies/markten) via het displaymenu
in-/uitgeschakeld worden (zie de
paragraaf "Display" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel).
Als de dagrijlichten zijn uitgeschakeld,
gaat er bij de draaischakelaar in stand
Ogeen enkel licht branden.
23)
STADSLICHT EN
DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de draaischakelaar naar
fig.
58.
Als het dimlicht wordt ingeschakeld,
gaan de dagrijlichten uit en worden het
stadslicht en het dimlicht ingeschakeld.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
57F1A0064
48
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 53 of 367

Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid of wordt verwijderd en de
draaischakelaar wordt vanOnaar
gedraaid, gaan het stadslicht en de
kentekenplaatverlichting branden.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
GROOTLICHT
Trek, met de draaischakelaar in de
stand
, de hendel naar het stuurwiel
(2e instabiele stand) fig. 59.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Trek de hendel nogmaals naar het
stuurwiel om het grootlicht uit te
schakelen (het dimlicht wordt opnieuw
ingeschakeld).GROOTLICHTSIGNAAL
Trek de hendel naar het stuurwiel (1e
instabiele stand) fig. 60 ongeacht de
stand van de draaischakelaar. Het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.AUTOMATISCH
GROOTLICHT
Om andere weggebruikers niet te
verblinden, worden de lichten
automatisch uitgeschakeld wanneer er
voertuigen naderen die uit de
tegengestelde richting komen of
wanneer u achter een voertuig in
dezelfde richting rijdt.
Het systeem wordt geactiveerd via het
menu-item en door de
lichtenschakelaar naar de stand AUTO
te draaien.
Bij de eerste bediening van het
grootlicht, door aan de hendel te
trekken om het in te schakelen, wordt
de functie geactiveerd en wordt het
pictogram
op het display
weergegeven; als het grootlicht ook
daadwerkelijk aan is, wordt ook het
betreffende blauwe controlelampje
weergegeven.
Als de rijsnelheid hoger dan 40 km/h is
en de functie ingeschakeld is, wordt
deze uitgeschakeld wanneer de hendel
opnieuw naar de grootlichtstand wordt
getrokken.
58F1A0065
59F1A0066
60F1A0067
49
Page 54 of 367

Als de rijsnelheid lager dan 15 km/h is
en de functie ingeschakeld is, schakelt
deze functie het grootlicht uit. Als de
hendel opnieuw naar de grootlichtstand
wordt getrokken, wordt dit
geïnterpreteerd als verzoek om vast
brandend grootlicht, en dus gaat het
blauwe lampje
op het paneel
branden en gaat het grootlicht vast
branden zolang de snelheid niet boven
40 km/komt. De functie wordt weer
automatisch ingeschakeld zodra de
snelheid boven 40 km/h komt
.
Als in deze fase opnieuw aan de hendel
wordt getrokken, om uitschakeling
van het grootlicht te verzoeken, blijft de
functie uitgeschakeld en gaat ook het
grootlicht uit.
Draai de schakelaar naar de stand
fig. 58 om de automatische functie
uit te schakelen.
25) 24)
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door
de draaischakelaar van de linker hendel
eerst naar de standOen vervolgens
naar de stand
ofte draaien.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.RICHTINGAANWIJZERS
Breng de hendel in de (stabiele) stand
fig. 61:
❒omhoog (stand 1): inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
❒omlaag (stand 2): inschakeling linker
richtingaanwijzer.
Controlelampje
ofknippert op het
instrumentenpaneel.
De richtingaanwijzers gaan automatisch
uit wanneer het voertuig weer rechtuit
rijdt."Rijstrookwissel"-
functie
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, de linkerhendel korter
dan een halve seconde in de instabiele
stand. De richtingaanwijzer aan de
gekozen kant knippert vijf maal en
wordt vervolgens automatisch
uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór het
voertuig een bepaalde periode worden
verlicht.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand
OFF of verwijderd, de hendel binnen
2 minuten na het afzetten van de motor
naar het stuurwiel fig. 62.
Elke keer als de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden en er
verschijnt een bericht op de het display
(zie de paragraaf "Lampjes en
berichten") zolang de functie is
ingeschakeld.
61F1A0068
50
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 55 of 367

Het controlelampje gaat branden
wanneer de hendel bediend wordt en
blijft branden totdat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt uitsluitend de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
Uitschakeling
Houd de hendel langer dan twee
seconden naar het stuurwiel fig. 62
getrokken.SENSOR AUTOMATISCHE
INSCHAKELING
KOPLAMPEN
(schemersensor)
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensor detecteert de verschillen in
lichtsterkte van de omgeving, op basis
van de lichtgevoeligheid die is ingesteld:
hoe hoger de gevoeligheid, des te
minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting in te schakelen.
De gevoeligheid van de schemersensor
kan worden ingesteld in het "Setup-
menu" op het display.
Inschakeling
Zet de draaischakelaar in de stand
fig. 63: hierdoor worden, afhankelijk
van de sterkte van het omgevingslicht,
het stadslicht en het dimlicht gelijktijdig
ingeschakeld.Uitschakeling
Als via de sensor het uitschakelsignaal
wordt gegeven, wordt het dimlicht
uitgeschakeld en gaat na ongeveer 10
seconden ook het stadslicht uit.
De schemersensor is niet in staat om
mist te detecteren. In dat geval moet de
verlichting handmatig ingeschakeld
worden.
BELANGRIJK
23) De dagrijlichten zijn een
alternatief voor het dimlicht in
landen waar dit tijdens het rijden
overdag verplicht is. Ze zijn tevens
toegestaan in landen waar dit
niet verplicht is. De dagrijlichten
mogen het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het
donker en in tunnels. Het gebruik
van de dagrijlichten wordt
geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het
land waar u rijdt. Neem de
wettelijke voorschriften in acht.
62F1A0069
63F1A0070
51
Page 60 of 367

❒door een verzoek om sequentieel te
schakelen bij een automatische
versnellingsbak;
❒bij een voertuigsnelheid onder de
ingestelde limiet
❒door het gaspedaal in te trappen; in
dit geval wordt het systeem eigenlijk
niet uitgeschakeld, maar wordt
voorrang aan het acceleratieverzoek
gegeven. De Cruise-Control blijft
actief, zonder de noodzaak om de
CAN/RES-knop in te drukken om na
het accelereren naar de vorige
toestand terug te keren.
In de volgende gevallen wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld:
❒als het ABS- of het ESP -systeem in
werking treedt;
❒in geval van een systeemstoring.
27) 28)
SNELHEIDSBEGRENZER
Met deze voorziening wordt de snelheid
van het voertuig beperkt tot waarden
die door de bestuurder ingesteld
kunnen worden.
De maximumsnelheid kan zowel bij
rijdend als bij stilstaand voertuig worden
ingesteld. De minimumsnelheid die
ingesteld kan worden is 30 km/h.Wanneer het systeem actief is, hangt
de snelheid van de auto van de druk op
het gaspedaal af, tot de
geprogrammeerde snelheidslimiet
wordt bereikt (zie paragraaf
"Snelheidslimiet programmeren").
Indien nodig kan de ingestelde
snelheidslimiet overschreden worden
(bijvoorbeeld om in te halen) door
het gaspedaal volledig in te trappen.
Door de druk op het gaspedaal
geleidelijk te verminderen wordt de
functie weer geactiveerd zodra de
snelheid van het voertuig onder de
ingestelde snelheid komt.Inschakeling van het
systeem
Om het systeem in te schakelen,
draaischakelaar A fig. 68 in stand
zetten.
Inschakeling van het systeem wordt
aangegeven door het aangaan van het
lampje
op het instrumentenpaneel,
en, bij sommige versies, met een
bericht op het display.plus de laatst
geprogrammeerde snelheidswaarde.
De snelheidslimiet
programmeren
De snelheidslimiet kan
geprogrammeerd worden zonder het
systeem in te hoeven schakelen.
Beweeg, om een hogere snelheid dan
de weergegeven snelheid op te slaan,
hendel A omhoog (+). Elke beweging
van de hendel komt overeen met een
verhoging van de snelheid van
ongeveer 1 km/h; als de hendel
omhoog wordt gehouden, dan neemt
de snelheid toe met stappen van 5
km/h.
68F1A0363
56
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 61 of 367

Beweeg, om een lagere snelheid dan
de weergegeven snelheid op te slaan,
hendel A omlaag (-). Elke beweging van
de hendel komt overeen met een
snelheidsverlaging van ongeveer 1
km/h, terwijl als de hendel omlaag
wordt gehouden, een verlaging van 5
km/h wordt verkregen.
Inschakeling/
uitschakeling van het
systeem
Druk op de toets CANC RES om het
systeem te activeren/deactiveren.
De inschakeling van het systeem wordt
aangegeven door het aangaan van
het controlelampje
op het
instrumentenpaneel.
De uitschakeling van het systeem wordt
daarentegen aangegeven met het
symbool op het display.
De geprogrammeerde
snelheid overschrijden
Als het gaspedaal volledig wordt
ingetrapt, kan de geprogrammeerde
snelheid overschreden worden, ook als
het systeem is ingeschakeld.BELANGRIJK Wanneer het gaspedaal
helemaal wordt ingetrapt, moet u meer
kracht zetten. Dit is om de bestuurder
te laten weten dat het
snelheidsregelsysteem uitgeschakeld
wordt.
Wanneer de geprogrammeerde
snelheid bereikt wordt door het volledig
intrappen van het gaspedaal, is het
normaal extra weerstand te merken op
het pedaal zelf.
In dat geval wordt het systeem tijdelijk
uitgeschakeld en gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Als de snelheid verlaagd wordt
tot onder de geprogrammeerde
waarde, wordt het systeem
automatisch weer ingeschakeld.
BELANGRIJK Wanneer het systeem is
uitgeschakeld, wordt de
maximumsnelheid van het voertuig
bereikt voordat het gaspedaal volledig
is ingetrapt en moet u meer kracht
zetten.De geprogrammeerde
snelheid knippert
In de volgende gevallen gaat de
geprogrammeerde snelheid knipperen:
❒wanneer het gaspedaal volledig is
ingetrapt en de voertuigsnelheid
de geprogrammeerde snelheid heeft
overschreden;
❒wanneer het systeem de
voertuigsnelheid niet kan verlagen
vanwege de hellingshoek van de
weg;
❒bij snelle acceleratie.
Het systeem
uitschakelen
Om het systeem uit te schakelen,
draaischakelaar A naarOdraaien.
De uitschakeling van het systeem wordt
aangegeven door het uitgaan van het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel en, bij sommige
versies, door een bericht en
symbool
op het display.
57
Page 74 of 367

AUTOMATISCHE
NIVEAUREGELING
LUCHTVERING
ALGEMENE INFORMATIE
Het systeem werkt alleen op de
achterwielen in.
Het systeem houdt de achterste
rij-instelling van het voertuig onder alle
beladingscondities constant, terwijl een
groter rijcomfort wordt gegarandeerd.
Daarnaast maakt het systeem het
mogelijk de hoogte van het voertuig te
regelen terwijl het voertuig stil staat,
door te kiezen uit 7 verschillende
standen om de toegang tot het
achterste compartiment te
vergemakkelijken.
HOOGTEREGELING
Er zijn 7 van te voren vastgestelde
niveaus voor de vrije hoogte vanaf de
grond: van “rij-instelling -3” tot
“rij-instelling 0” tot “rij-instelling +3”.
Op het multifunctionele display, dat zich
in het midden van het
instrumentenpaneel bevindt, kan de
rij-instelling weergegeven worden.Automatische regeling
Tijdens het rijden geeft het systeem
automatisch aan dat het voertuig zich in
'rij-instelling 0' bevindt en houdt dit
constant.
Tijdens de regeling knippert de led op
de knop (A of B fig. 103) die
overeenkomt met de rijrichting.
Handmatige regeling
4)
De gewenste hoogte kan ingesteld
worden als het voertuig stil staat, met
de motor in- of uitgeschakeld.
De handmatige regeling, bij
uitgeschakelde motor, is alleen een
beperkt aantal keren beschikbaar.Door knop A minder dan 1 seconde in
te drukken, wordt het volgende hogere
niveau geselecteerd. Door knop A
langer dan 1 seconde ingedrukt
te houden, wordt rechtstreeks het
maximumniveau geselecteerd:
“rij-instelling +3”.
Door knop B minder dan 1 seconde in
te drukken, wordt het volgende lagere
niveau geselecteerd. Door knop B
langer dan 1 seconde ingedrukt
te houden, wordt rechtstreeks het
minimumniveau geselecteerd:
“rij-instelling -3”.
Tijdens de regeling knippert de led op
de knop (A of B) die overeenkomt
met de rijrichting.
Als na bediening van een knop de led
blijft branden (gedurende ongeveer
5 seconden) in plaats van te knipperen,
dan betekent dit dat de regeling tijdelijk
niet beschikbaar is.
Mogelijke oorzaken kunnen zijn:
❒onvoldoende luchtreserve: de functie
wordt hersteld door de motor te
starten;
❒het systeem heeft een
drempelbedrijfstemperatuur bereikt:
wacht enkele minuten om het te laten
afkoelen voordat de knoppen weer
worden ingedrukt.
103F1A0170
70
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 76 of 367

Draai de sleutel linksom in het slot van
het bestuurdersportier fig. 106 om
alle portieren te ontgrendelen. Bij
losgekoppelde accu, kan het voertuig
uitsluitend worden geopend door
het mechanische slot van het
bestuurdersportier te ontgrendelen.
De portieren ver-/
ontgrendelen van
binnenuit
Druk op de knop A fig. 107 om de
portieren te vergrendelen, druk opnieuw
op de knop om ze te ontgrendelen.
Het ontgrendelen/vergrendelen vindt
centraal plaats (voor en achter).
Wanneer de portieren worden
vergrendeld, gaat de led op de knop A
branden; wanneer de knop opnieuw
wordt bediend, worden alle portieren
ontgrendeld en dooft het lampje.Wanneer de portieren worden
ontgrendeld, gaat de led op de knop
uit; wanneer de knop opnieuw wordt
bediend, worden alle portieren
vergrendeld. De centrale
portiervergrendeling werkt alleen als alle
portieren perfect gesloten zijn.
Wanneer de portieren zijn vergrendeld
met behulp van:
❒afstandsbediening
❒portierslot
kunnen ze niet ontgrendeld worden met
de knop A fig. 107 op het dashboard.BELANGRIJK Wanneer bij
ingeschakelde centrale
portiervergrendeling een van de
voorportieren van binnenuit wordt
geopend met de handgreep, dan wordt
de centrale portiervergrendeling
uitgeschakeld. De achterportieren
kunnen afzonderlijk worden
ontgrendeld door ze van binnenuit te
openen met de handgreep.
Als er geen stroomvoorziening is
(doorgebrande zekering, losgekoppelde
accu, enz.) kunnen de portieren nog
altijd met de hand worden vergrendeld.
Als sneller dan 20 km/h wordt gereden,
wordt de automatische centrale
portiervergrendeling ingeschakeld als
deze functie in het setup-menu is
geselecteerd (zie de paragraaf
“Multifunctionele display” in dit
hoofdstuk).
KNOP LAADRUIMTE
Wanneer de vergrendeling wordt
ingeschakeld, gaat de led op de knop
branden.
De led gaat onder de volgende
omstandigheden aan:
❒na elke portiervergrendeling met de
knop D fig. 108 of met de knop
op het dashboard;
106F1A0114
107F1A0303
72
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 84 of 367

BELANGRIJK
48) Controleer na enkele kilometers
rijden of de schroeven van de
bevestigingen nog goed zijn
vastgedraaid.
49) Verdeel de lading gelijkmatig en
houd bij het rijden rekening met
een verhoogde
zijwindgevoeligheid.
BELANGRIJK
6) Houd u aan de van toepassing
zijnde wetten met betrekking
tot de maximale afmetingen.
7) Overschrijd nooit de maximum
toegestane belastingen (zie
hoofdstuk“Technische gegevens).
KOPLAMPEN
LICHTBUNDEL
AFSTELLEN
Een goede afstelling van de koplampen
is belangrijk voor het comfort en de
veiligheid van de bestuurder en alle
overige weggebruikers. De koplampen
moeten juist gericht zijn om de beste
zichtcondities aan alle bestuurders
te garanderen, terwijl met
ingeschakelde koplampen wordt
gereden. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk voor controle en
eventuele afstelling.
HOOGTEREGELING
KOPLAMPEN
De hoogteregeling werkt met de
contactsleutel in de stand MAR en
ingeschakelde dimlichten.
Het voertuig helt achterover indien
beladen. Hierdoor schijnt de lichtbundel
meer naar boven.
In dat geval moeten de koplampen
opnieuw worden afgesteld.Hoogteregeling
koplampen
Druk opofop het
bedieningspaneel fig. 124.
Het display op het instrumentenpaneel
geeft de ingestelde stand aan.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen elke keer dat het
gewicht of de verdeling van de lading
verandert.
MISTLAMPEN
AFSTELLEN
(voor bepaalde versies/markten)
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk voor controle en
eventuele afstelling.
MODEMODE
124F1A0326
80
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 88 of 367

❒als beide aandrijfwielen doorslippen,
grijpt het ASR-systeem in door het
door de motor doorgegeven
vermogen te reduceren;
❒als slechts één aandrijfwiel doorslipt,
blokkeert het ASR-systeem
automatisch het doorslippende wiel.
62)
Inschakeling/uitschakeling van het
ASR-systeem
Het ASR-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart.
Tijdens het rijden kan het ASR
uitgeschakeld en vervolgens weer
ingeschakeld worden door op knop
ASR OFF fig. 125 te drukken.
61)
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, verschijnt er bij sommige
versies een bericht op het display.
Wanneer het systeem niet actief is, gaat
de led op de knop ASR OFF branden
en verschijnt er bij sommige versies een
bericht op het display.
Als het ASR tijdens het rijden wordt
uitgeschakeld, dan wordt het
automatisch, de volgende keer dat de
auto gestart wordt, weer ingeschakeld.
Wanneer met sneeuwkettingen wordt
gereden, kan het handig zijn om het
ASR uit te schakelen: onder deze
omstandigheden levert het doorslippen
van de aandrijfwielen bij het wegrijden
immers meer trekkracht op.
HBA-SYSTEEM
(Hydraulic Brake Assist)
Het HBA-systeem is ontworpen om het
remvermogen van het voertuig tijdens
noodremmen te verbeteren. Het
systeem detecteert het noodremmen
door de snelheid en de kracht waarmee
het rempedaal wordt ingetrapt te
controleren en past vervolgens de
optimale remdruk toe.
Dit kan de remweg verkorten en dus
vormt het HBA-systeem een aanvulling
op het ABS.Er wordt maximale assistentie van het
HBA-systeem verkregen als het
rempedaal zeer snel wordt ingetrapt.
Tevens moet het rempedaal continu,
dus niet intermitterend, ingetrapt
worden tijdens het remmen, om
voordelen van het systeem te
verkrijgen.
Verminder niet de druk op het
rempedaal zolang geremd moet
worden.
Het HBA-systeem wordt uitgeschakeld
wanneer het rempedaal wordt
losgelaten.
63) 64) 65)
ERM ELECTRONIC ROLLOVER
MITIGATION SYSTEM
(Electronic Rollover Mitigation)
Het systeem controleert de neiging van
de wielen om van de grond te komen
als de bestuurder extreme manoeuvres
uitvoert zoals snel bijsturen om een
obstakel te vermijden, met name onder
omstandigheden van een slecht
wegdek.
Als dergelijke omstandigheden zich
voordoen, grijpt het systeem in op de
remmen en het motorvermogen om de
mogelijkheid dat de wielen van de
grond komen te beperken.
125F1A0324
84
WEGWIJS IN UW AUTO