dashboard FIAT DUCATO BASE CAMPER 2016 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2016, Model line: DUCATO BASE CAMPER, Model: FIAT DUCATO BASE CAMPER 2016Pages: 379, PDF Size: 20.63 MB
Page 76 of 379

Draai de sleutel linksom in het slot van
het bestuurdersportier fig. 106 om
alle portieren te ontgrendelen. Bij
losgekoppelde accu, kan het voertuig
uitsluitend worden geopend door
het mechanische slot van het
bestuurdersportier te ontgrendelen.
De portieren ver-/
ontgrendelen van
binnenuit
Druk op de knop A fig. 107 om de
portieren te vergrendelen, druk opnieuw
op de knop om ze te ontgrendelen.
Het ontgrendelen/vergrendelen vindt
centraal plaats (voor en achter).
Wanneer de portieren worden
vergrendeld, gaat de led op de knop A
branden; wanneer de knop opnieuw
wordt bediend, worden alle portieren
ontgrendeld en dooft het lampje.Wanneer de portieren worden
ontgrendeld, gaat de led op de knop
uit; wanneer de knop opnieuw wordt
bediend, worden alle portieren
vergrendeld. De centrale
portiervergrendeling werkt alleen als alle
portieren perfect gesloten zijn.
Wanneer de portieren zijn vergrendeld
met behulp van:
❒afstandsbediening
❒portierslot
kunnen ze niet ontgrendeld worden met
de knop A fig. 107 op het dashboard.BELANGRIJK Wanneer bij
ingeschakelde centrale
portiervergrendeling een van de
voorportieren van binnenuit wordt
geopend met de handgreep, dan wordt
de centrale portiervergrendeling
uitgeschakeld. De achterportieren
kunnen afzonderlijk worden
ontgrendeld door ze van binnenuit te
openen met de handgreep.
Als er geen stroomvoorziening is
(doorgebrande zekering, losgekoppelde
accu, enz.) kunnen de portieren nog
altijd met de hand worden vergrendeld.
Als sneller dan 20 km/h wordt gereden,
wordt de automatische centrale
portiervergrendeling ingeschakeld als
deze functie in het setup-menu is
geselecteerd (zie de paragraaf
“Multifunctionele display” in dit
hoofdstuk).
KNOP LAADRUIMTE
Wanneer de vergrendeling wordt
ingeschakeld, gaat de led op de knop
branden.
De led gaat onder de volgende
omstandigheden aan:
❒na elke portiervergrendeling met de
knop D fig. 108 of met de knop
op het dashboard;
106F1A0114
107F1A0303
72
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 77 of 379

❒wanneer het instrumentenpaneel
wordt ingeschakeld;
❒wanneer een van de voorportieren
wordt geopend;
❒wanneer het portier wordt
vergrendeld bij 20 km/h (indien
ingeschakeld vanaf het menu).
De vergrendeling wordt uitgeschakeld
wanneer een van de deuren van de
laadruimte wordt geopend of bij een
verzoek tot ontgrendelen van een deur
(laadruimte of gecentraliseerd) of bij een
verzoek tot ontgrendelen met de
afstandsbediening/deurhandgreep.DEAD LOCK
(voor bepaalde versies/markten)
Deze veiligheidsvoorziening verhindert
de werking van:
❒de binnenhandgrepen
vergrendel-/ontgrendelknop A fig. 107
hiermee wordt voorkomen dat de
portieren vanuit het interieur kunnen
worden geopend bij een inbraakpoging
(bijvoorbeeld nadat een ruit is
ingeslagen).
Het dead lock systeem biedt dus een
optimale bescherming tegen
inbraakpogingen. Daarom wordt het
aanbevolen om, telkens wanneer het
voertuig wordt verlaten, het systeem in
te schakelen.
34)
Inschakeling van het
systeem
De dead lock wordt automatisch
ingeschakeld op alle portieren door
twee keer kort te drukken op de knop
op de sleutel met afstandsbediening
fig. 104.
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, gaan de
richtingaanwijzers 3 maal knipperen en
knippert de led op de knop A fig. 107
op het dashboard.De dead lock wordt niet ingeschakeld
als een of meerdere portieren niet goed
gesloten zijn. Zo wordt voorkomen
dat iemand via het geopende portier in
de auto kan stappen en, wanneer
het portier vervolgens wordt gesloten,
de auto niet meer kan verlaten.
Uitschakeling van het
systeem
Het systeem wordt in de volgende
gevallen automatisch uitgeschakeld op
alle portieren:
❒door de contactsleutel in het
bestuurdersportier naar de
openingsstand te draaien;
❒door de portieren met de
afstandsbediening te ontgrendelen;
❒door de contactsleutel naar de stand
MAR te draaien.
ZIJSCHUIFDEUR
35) 36)
Til, om de zijschuifdeur te openen, de
handgreep A fig. 109 omhoog en schuif
de deur open.
De zijschuifdeur is voorzien van een
aanslag die de deur stopt in de volledig
geopende stand.108F1A0116
73
Page 91 of 379

TRACTION PLUS
SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Traction Plus is een rijhulpmiddel bij het
wegrijden en optrekken in
omstandigheden van slechte grip op
niet-homogene wegoppervlakken
(sneeuw/asfalt, ijs/asfalt, modder/asfalt,
enz.), dat de aandrijfkracht gelijkmatig
over de as verdeelt wanneer een van de
aandrijfwielen slipt.
Traction Plus remt het wiel met slechte
grip (of het wiel dat meer slipt dan
het andere) door de aandrijfkracht op
het wiel met de beste grip op het terrein
over te brengen.
De functie kan handmatig geactiveerd
worden door op knop A op het
dashboard fig. 127 te drukken en werkt
onder 50 km/h. Bij het overschrijden
van deze snelheid, wordt de functie
automatisch uitgeschakeld (de led op
de knop blijft branden) en wordt
opnieuw ingeschakeld zodra
de snelheid onder 30 km/h zakt.
67) 68)
Werking Traction Plus
Het systeem wordt bij het starten
uitgeschakeld. Druk op de knop A fig.
127 om het Traction Plus systeem in te
schakelen: de led op de knop gaat
branden.
Wanneer het Traction Plus systeem
wordt ingeschakeld, worden de
volgende functies geactiveerd:
❒de ASR-functie wordt uitgeschakeld
om het motorkoppel optimaal te
kunnen benutten;
❒inwerking van de
differentieelblokkering op de vooras
via het remsysteem voor een betere
trekkracht op onregelmatig wegdek.
Wanneer een storing in het Traction
Plus systeem optreedt, gaat het lampje
op het instrumentenpaneel vast
branden.Wanneer met sneeuwkettingen wordt
gereden, kan het handig zijn om
Traction Plus in te schakelen en op die
manier de ASR-functie te blokkeren:
onder deze omstandigheden levert het
doorslippen van de aandrijfwielen bij het
wegrijden immers meer trekkracht op.
BELANGRIJK
67) Het Traction Plus systeem werkt
alleen effectief op
wegoppervlakken die niet
homogeen zijn en/of bij
verschillen tussen de twee
aandrijfwielen.
68) Trap het gaspedaal, tot het einde
van de optrekmanoeuvre, volledig
in om het volledige aandrijfkoppel
over te kunnen brengen op het
wiel met de beste grip.
127F1A0325
87
Page 95 of 379

DRIVING ADVISOR
(waarschuwing rijstrookafwijking)
(voor bepaalde versies/markten)
82) 79) 80)
De Driving Advisor is een
waarschuwingssysteem dat de
bestuurder informeert bij
rijstrookafwijking omdat hij/zij afgeleid
is.
Op de voorruit is een videosensor in de
buurt van de achteruitkijkspiegel
gemonteerd die de markeringslijnen op
de weg en de positie van het voertuig
ten opzichte van deze lijnen detecteert.
BELANGRIJK Bij voertuigen met Driving
Advisor wordt geadviseerd contact op
te nemen met het Fiat Servicenetwerk
als de voorruit vervangen moet worden.
Ook al wordt deze ingreep door een
centrum gespecialiseerd in het
vervangen van ruiten verricht, blijft het
noodzakelijk om naar het Fiat
Servicenetwerk te gaan om de camera
te laten kalibreren.WERKING
Het systeem is altijd actief wanneer het
voertuig gestart wordt. Het kan
uitgeschakeld of ingeschakeld worden
met de knop A fig. 128 op het
dashboard (zie volgende beschrijving).
De led op de knop gaat branden om
aan te geven dat het systeem is
ingeschakeld en er verschijnt een
speciaal bericht op het display.
Wanneer het systeem ingeschakeld
wordt, gaat de led op de betreffende
knop uit. Als de gebruiker het systeem
uitschakelt, gaat de led op de knop
permanent branden en verschijnt er een
bericht op het display om te bevestigen
dat het systeem uitgeschakeld is.Het systeem wordt bij elke startcyclus
van het voertuig geactiveerd en begint
met de herkenning van de
bedrijfscondities (toestand die aan de
bestuurder gemeld wordt door het
branden van de 2 lampjes van de
richtingaanwijzersenop
het instrumentenpaneel).
Wanneer het systeem de
bedrijfscondities herkent, wordt het
actief, d.w.z. het kan de bestuurder met
visuele en akoestische waarschuwingen
assisteren. Daarom gaan de twee
lampjes van de richtingaanwijzers
en
op het instrumentenpaneel uit om
herhaaldelijke waarschuwingen te
voorkomen tijdens het rijden in de stad
of over bochtige wegen op lage
snelheid.
BELANGRIJK Als de bedrijfscondities
niet langer aanwezig zijn, blijft het
systeem ingeschakeld maar is het niet
actief. Dit wordt aan de bestuurder
gemeld door het permanent gaan
branden van de 2 lampjes van
de richtingaanwijzers
enop het
instrumentenpaneel.
128F1A0322
91
Page 96 of 379

BEDRIJFSCONDITIES
VOOR INSCHAKELING
Zodra het systeem is ingeschakeld,
wordt het alleen actief als aan de
volgende condities is voldaan:
❒vooruit rijden (achteruit niet
ingeschakeld);
❒het systeem detecteert geen fouten;
❒kalibratie bezig;
❒voertuigsnelheid tussen 60 km/h en
max. voertuigsnelheid;
❒aanwezigheid van niet versleten
rijbaanmarkeringen die aan beide
zijden zichtbaar zijn;
❒geschikte zichtomstandigheden;
❒rechte stukken weg of met ruime
bochten;
❒toestand van voldoende gezichtsveld
(veiligheidsafstand tot voorop
rijdende voertuig);
❒richtingaanwijzers niet geactiveerd in
de richting waarin de rijstrook
verlaten wordt (bijv. bij verlaten van
de rijstrook naar rechts, is de rechter
richtingaanwijzer ingeschakeld);
❒voertuigrichting komt constant
dichterbij de rijbaanmarkeringslijnen
(de route van het voertuig ligt binnen
de rijbaanmarkeringslijnen);❒voertuig niet constant naast de
rijbaanmarkeringslijn.
SYSTEEM IN-/
UITSCHAKELEN
Wanneer het systeem actief is en het
voertuig een van de zijdelingse
grenslijnen of een van de 2
markeringslijnen van de rijstrook nadert,
wordt de bestuurder gewaarschuwd
met een geluidssignaal (afkomstig van
de zijlijn die overschreden is als het
voertuig uitgerust is met
radionavigatiesysteem) en gaat het
bijbehorende lampje van de
richtingaanwijzer (
of) branden.
Als de bestuurder de richtingaanwijzer
inschakelt om van rijbaan te wisselen of
om in te halen, onderbreekt het
systeem de melding aan de bestuurder.
Als de bestuurder volhardt in de
manoeuvre om van rijbaan te wisselen,
wordt de waarschuwing door het
systeem onderbroken, het systeem blijft
ingeschakeld als er niet voldaan wordt
aan de bedrijfscondities of actief als
de bedrijfscondities worden
overschreden (zie de betreffende
paragraaf).SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Handmatig
Het systeem kan uitgeschakeld worden
door knop A fig. 128 op het dashboard
in te drukken.
De led op de knop gaat branden en er
verschijnt een bericht op het display om
te bevestigen dat het systeem
uitgeschakeld is.
Automatisch
Als Start&Stop actief is, wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld.
Het systeem wordt weer ingeschakeld
en de bedrijfscondities worden
gecontroleerd nadat het voertuig
gestart is.
92
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 107 of 379

START&STOP
SYSTEEM
IN HET KORT
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en start de motor zodra
de bestuurder wil wegrijden. Dit
verhoogt de efficiency van de auto
dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
WERKING
Uitschakelmodus van de
motor
MET HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
OpmerkingDe motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van meer dan 10 km/h, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.Het afzetten van de motor wordt
aangegeven door het symbool
op
het display.
Herstartmodus van de
motor
MET HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Trap het koppelingspedaal in om de
motor weer te starten.
HET SYSTEEM
HANDMATIG IN- EN
UITSCHAKELEN
Druk op knop
fig. 133 op het
bedieningspaneel van het dashboard
om het systeem handmatig in of uit
te schakelen.
Inschakeling
Start&Stop-systeem
Er verschijnt een bericht op het display
wanneer het Start&Stop-systeem
wordt ingeschakeld. In deze toestand is
de led op de knop
gedoofd.Uitschakeling
Start&Stop-systeem
Er verschijnt een bericht op het display
wanneer het Start&Stop-systeem
wordt uitgeschakeld.
De led op de knop
brandt wanneer
het systeem is uitgeschakeld.
OMSTANDIGHEDEN
WAARBIJ DE MOTOR
NIET WORDT AFGEZET
18)
Bij ingeschakeld systeem stopt de
motor onder bepaalde omstandigheden
niet, om redenen van comfort,
emissiebeperking en veiligheid. Deze
omstandigheden zijn:
❒nog koude motor;
❒uitzonderlijk lage buitentemperaturen,
als de betreffende aanduiding wordt
gegeven;
MODEMODE
133F1A0332
103
Page 148 of 379

Wat het betekent Wat te doen
amberSTORING UREUM-INSPUITSYSTEEM
Het waarschuwingslampje gaat branden en er
wordt een speciaal bericht op het display
weergegeven (voor bepaalde versies/markten),
als een vloeistof die niet voldoet aan de nominale
eigenschappen wordt ingespoten of als een
gemiddeld UREUM-verbruik van meer dan 50%
wordt gedetecteerd.Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Als het probleem niet wordt verholpen, worden
verdere meldingen gegeven op de volgende
resterende aantallen kilometers, voordat een
herstart van het voertuig wordt verhinderd:
❒400 km
❒320 km
❒240 km
Wanneer nog 200 km over zijn voordat het
herstarten van de motor wordt verhinderd, wordt
op het dashboard continu een speciaal bericht
weergegeven (voor bepaalde versies/markten) en
klinkt er een geluidssignaal.
geelSTORING ABS
Als de contactsleutel naar de stand MAR wordt
gedraaid, gaat dit lampje branden. Na enkele
seconden moet het doven.
Het lampje gaat branden om een systeemstoring
aan te geven. In dat geval blijft het remsysteem
normaal werken, maar met uitsluiting van het
ABS-systeem. Op het display verschijnt een
speciaal bericht.Rijd voorzichtig en neem zo snel mogelijk contact
op met het Fiat Servicenetwerk.
144
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Waarschuwingslampjesopinstrumentenpaneel
Page 160 of 379

Wat het betekent Wat te doen
groen"UP" FUNCTIE
(alleen met COMFORT-MATIC-versnellingsbak,
voor bepaalde versies/markten)
De UP-functie kan alleen worden ingeschakeld
als de automatische logica van de COMFORT-
MATIC-versnellingsbak is ingeschakeld.
De UP-functie kan worden ingeschakeld door te
drukken op de UP-knop tussen de bedieningen
op het dashboard.
Wanneer deze functie is ingeschakeld, gaat het
waarschuwingslampjeop het
instrumentenpaneel branden en wordt een
bevestigingsbericht op het herconfigureerbare
multifunctionele display weergegeven.
Raadpleeg voor nadere informatie over de
werking van het systeem de COMFORT-MATIC-
bijlage.
156
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Waarschuwingslampjesopinstrumentenpaneel
Page 165 of 379

Wat het betekent Wat te doen
INDICATIE LAAG NIVEAU ADDITIEF VOOR DIESELEMISSIES
(UREUM)
❒De eerste waarschuwing van een laag niveau wordt rond een bereik
van 1.200 km gegeven en wordt bepaald volgens het huidige verbruik.
Het waarschuwingslampje van een laag UREUM-niveau en de melding
om bij te vullen worden op het dashboard weergegeven. Het
waarschuwingslampje van een laag UREUM-niveau blijft branden
totdat de UREUM-tank is bijgevuld met ten minste 3 liter UREUM.
❒Als niet wordt bijgevuld, wordt op de volgende resterende aantallen
kilometers een extra waarschuwing gegeven tot de UREUM-tank leeg
is: 400 km, 320 km, 240 km.
❒Als nog 200 km over is voordat de UREUM-tank leeg is, wordt continu
een bericht weergegeven op het instrumentenpaneel en wordt een
geluidssignaal afgegeven.
❒Als het bereik 0 km is, geeft het display (voor bepaalde versies/
markten) een speciaal bericht weer. In dit geval is de rijsnelheid beperkt
tot 50 km/h en kan het voertuig niet meer worden gestart nadat de
motor is afgezet.
❒De motor kan pas weer worden gestart als de UREUM-tank is gevuld
(met minimaal 3 liter).
103)
Vul de UREUM-tank zo
snel mogelijk met ten
minste 3 liter UREUM.
Indien het bijvullen wordt
gedaan met een
zelfstandige UREUM tank
tot nul, moet u 2 minuten
wachten voordat u het
voertuig start.
WATER IN DIESELFILTER (dieselversies)
Het lampje brandt continu tijdens het rijden (en er verschijnt een bericht
op het display) om de aanwezigheid van water in het brandstoffilter aan
te geven.
25)
161
Waarschuwingslampjesopinstrumentenpaneel
Page 176 of 379

Belangrijkste
veiligheidsvoorschriften
voor het vervoeren van
kinderen
❒Het wordt aanbevolen kinderen altijd
op de achterbank te vervoeren, bij
een ongeval biedt de achterbank de
meeste bescherming.
❒Als de passagiersairbag buiten
werking is gesteld, controleer dan of
de led op de knop
op het
instrumentenpaneel brandt om er
zeker van te zijn dat deze airbag
daadwerkelijk is uitgeschakeld.
❒Volg de aanwijzingen, die de
producent verplicht bij het kinderzitje
moet leveren, zorgvuldig op. Bewaar
deze aanwijzingen samen met de
overige documenten en dit
instructieboekje in het voertuig.
Gebruik geen gebruikte kinderzitjes
waarvan de gebruiksaanwijzingen
ontbreken.
❒Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door eraan te trekken.
❒Elk kinderzitje is bedoeld voor slechts
één kind: vervoer nooit twee kinderen
in één zitje.
❒Controleer altijd of de gordel niet
langs de nek van het kind loopt.❒Controleer tijdens het rijden of het
kind geen verkeerde houding
aanneemt of de gordels losmaakt.
❒Vervoer kinderen nooit op schoot,
ook geen pasgeborenen. Niemand
is in staat om een kind vast te
houden bij een ongeval.
❒Na een ongeval moet het kinderzitje
door een nieuw exemplaar worden
vervangen.
BELANGRIJK
113)
Plaats een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje nooit
op de passagiersstoel als de
zijairbag aan passagierszijde is
ingeschakeld. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag ernstig
letsel en zelfs de dood van het
kind tot gevolg hebben. Het is
raadzaam kinderen altijd in
kinderzitjes op de achterbank te
vervoeren: bij een ongeval biedt
de achterbank de meeste
bescherming. Als een kind op devoorstoel in een tegen de
rijrichting in gemonteerd
kinderzitje vervoerd moet worden,
schakel dan de
passagierszijairbags (front- en
zijairbags ter bescherming van
borst/bekken, bij bepaalde
versies/markten) uit met behulp
van het setup-menu. Het is
belangrijk om te controleren of de
speciale led op de knop
op
het instrumentenpaneel brandt
om er zeker van te zijn dat deze
airbags daadwerkelijk zijn
uitgeschakeld. De passagiersstoel
moet tevens zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje
eventueel in aanraking komt met
het dashboard.
114) De afbeeldingen dienen slechts
ter illustratie van de montage.
Monteer het kinderzitje
overeenkomstig de aanwijzingen,
die bijgesloten moeten zijn.
172
VEILIGHEID