sensor FIAT FREEMONT 2013 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2013, Model line: FREEMONT, Model: FIAT FREEMONT 2013Pages: 384, PDF Size: 5.28 MB
Page 198 of 384

inzittenden wanneer de actuatoren geactiveerd wor-
den. De botsingsensoren bevinden zich bij de voor-
bumper.
De EPPM bewaakt de gereedheid van de elektronische
onderdelen van het actieve motorkapsysteem wanneer
de contactschakelaar in de stand START of ON/RUN
staat. Als de sleutel zich in de stand LOCK, in de stand
ACC, of buiten het contact bevindt, is het actieve
motorkapsysteem niet ingeschakeld en zal de actieve
motorkap niet geactiveerd worden.De EPPM beschikt over een reservevoeding, waardoor
de actuatoren ook geactiveerd kunnen worden wan-
neer de accu leeg is of is losgekoppeld.
Onderhoud van actief motorkapsysteem
Als de EPPM de actieve motorkap heeft geactiveerd of
een storing in een van de onderdelen van het systeem
detecteert, licht het waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem op en verschijnt (voor bepaalde
uitvoeringen/landen) het bericht "SERVICE ACTIVE
HOOD" (onderhoud actieve motorkap noodzakelijk)
op het scherm van het elektronische voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC). Een enkel geluidssignaal klinkt als
het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem gaat
branden na de eerste keer starten. De module bevat
ook diagnosefuncties die het waarschuwingslampje(afb. 124)3 — Laatste beweging omlaag om het vergrendelmecha-
nisme te activeren
(afb. 125)
Teruggestelde actieve hoofdsteun
192
UW AUTO
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 214 of 384

Na ieder ongeval dient de auto onmiddellijk naar eenerkende dealer te worden gebracht.
Componenten van het airbagsysteem
Uw auto is mogelijk uitgerust met de volgende compo-
nenten van het airbagsysteem:
Controller van het beveiligingssysteem voor inzitten- den
Waarschuwingslampje voor het airbagsysteem
Stuurwiel en stuurkolom
Instrumentenpaneel
Kniebescherming
Geavanceerde frontairbag aan bestuurderszijde
Geavanceerde frontairbag aan passagierszijde
Aanvullende zijairbags in de stoelen (SAB)
Aanvullende gordijn-zijairbags (SABIC)
Sensoren voor frontale en zijdelingse botsingen
Gordelspanners voorin
Gespsluitingschakelaar voor veiligheidsgordels KENMERKEN GEAVANCEERDE
FRONTAIRBAGS
Het geavanceerde frontairbagsysteem bestaat uit air-
bags aan de bestuurderszijde en aan de passagierszijde
die in meerdere stadia worden geactiveerd. Dit sys-
teem reageert overeenkomstig de kracht en de aard
van de botsing die worden vastgesteld door de control-
ler van het beveiligingssysteem voor inzittenden. Deze
controller ontvangt informatie van de sensoren voor
frontale botsingen.
Het eerste opblaasmechanisme wordt onmiddellijk geac-
tiveerd bij een botsing waarbij gebruik van de airbags
noodzakelijk is. Deze geringe opblazing wordt toegepast
voor minder zware botsingen. Bij zwaardere botsingen
wordt een krachtiger opblazing toegepast.
208UW AUTO
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 216 of 384

OPMERKING:
Wanneer de auto over de kop slaat, kunnen degordelspanners en/of de aanvullende zijairbags in de
stoelen en de gordijn-zijairbags worden geactiveerd.
De airbagpanelen zijn in de interieurbekleding nau- welijks zichtbaar, maar springen open tijdens het
opblazen van de airbag.
Als u zich tijdens het activeren te dicht bij aanvul- lende zijairbags in de stoel of gordijn-zijairbags be-
vindt, kunt u ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
Het systeem bevat sensoren voor zijdelingse botsingen
die zijn gekalibreerd om de zij- en gordijnairbags te
activeren bij botsingen die bescherming van de inzitten-
den door airbags noodzakelijk maken.
WAARSCHUWING!
Uw
auto is voorzien van gordijn-
zijairbags (SABIC). Installeer geen acces-
soires die het dak wijzigen, zoals bijvoorbeeld een
het aanbrengen van een zonnedak. Monteer
geen daktransportsystemen waarbij permanente
bevestigingen nodig zijn (bouten of schroeven)
voor montage op het autodak. Boor nooit in het
autodak, om welke reden dan ook.
Uw auto is uitgerust met gordijn-zijairbags
aan de linker- en rechterzijde. Stapel bagage of
andere lading niet dermate hoog op dat de af-
dekpanelen van de gordijn-zijairbags worden ge-
blokkeerd. In de omgeving van de gordijn-
zijairbags mogen zich geen obstakels bevinden.
Gebruik geen aanvullende stoelhoezen en
plaats geen voorwerpen tussen uzelf en de zijair-
bags. De werking van de airbags kan zo verslech-
teren en/of voorwerpen kunnen met kracht tegen
u aan slaan en zo ernstig letsel veroorzaken.
Kniebescherming
De kniebescherming helpt de knieën van de bestuurder
en de voorpassagier te beschermen en hen correct te
laten zitten bij het eventueel opblazen van de geavan-
ceerde frontairbags.
(afb. 136) Extra gordijn-zijairbags
210
UW AUTO
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 218 of 384

WAARSCHUWING!
Als u alleen op de airbags vertrouwt ,
kan dit bij een aanrijding leiden tot ern-
stig letsel. De airbags werken in combinatie met
uw veiligheidsgordel om u op de juiste wijze te
beschermen. Bij sommige aanrijdingen worden de
airbags niet opgeblazen. Draag uw veiligheidsgor-
dels altijd, ook als uw auto is uitgerust met airbags.
Als u tijdens het activeren van de geavan-
ceerde frontairbag te dicht op het stuur of bij het
instrumentenpaneel zit , kunt u ernstig of zelfs
dodelijk letsel oplopen. Airbags hebben ruimte
nodig om te worden opgeblazen. Ga achterover
zitten en strek uw armen zodanig dat u comfor-
tabel het stuur en het instrumentenpaneel kunt
bedienen.
Ook zijairbags hebben ruimte nodig om te
worden opgeblazen. Leun niet tegen het portier
of het raam. Zit rechtop op het midden van de
stoel.
Sensoren en regeleenheden voor airbags
Controller van het beveiligingssysteem voor
inzittenden
De controller van het beveiligingssysteem voor inzit-
tenden maakt deel uit van het voorgeschreven veilig-
heidssysteem van deze auto. Het controller van het beveiligingssysteem voor inzit-
tenden bepaalt of het nodig is de front- en/of zijairbags
op te blazen bij een frontale of zijdelingse botsing. Op
basis van de signalen van de botsingssensoren activeert
een centrale controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden indien nodig de geavanceerde fron-
tairbags, gordijn-zijairbags, aanvullende zijairbags in de
stoelen, aanvullende knieairbag voor de bestuurder en
de gordelspanners vóór, afhankelijk van uiteenlopende
factoren waaronder de aard en de ernst van de botsing.
De geavanceerde frontairbags en de knieairbag aan
bestuurderszijde zijn ontworpen om naast de veilig-
heidsgordels bij bepaalde frontale aanrijdingen, afhan-
kelijk van verschillende factoren zoals de ernst en de
aard van de botsing, extra bescherming te bieden.
Geavanceerde frontairbags zijn niet bedoeld voor het
verminderen van het risico op letsel bij botsingen van
achteren, botsingen van opzij of over de kop slaan.
De geavanceerde frontairbags en de knieairbag aan
bestuurderszijde worden niet bij alle frontale botsingen
geactiveerd. Dit geldt ook voor sommige frontale bot-
singen die ernstige schade aan het voertuig tot gevolg
hebben, zoals bepaalde aanrijdingen tegen palen, aan-
rijdingen waarbij de auto onder een vrachtwagen te-
rechtkomt en aanrijdingen onder een hoek. Daarente-
gen kunnen de geavanceerde frontairbags, afhankelijk
van de aard van de botsing en de plaats waar de auto
212
UW AUTO
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 219 of 384

wordt geraakt, opgeblazen worden bij aanrijdingen die
geringe schade aan de voorkant van het voertuig tot
gevolg hebben, maar die aanvankelijk een grote afname
van de snelheid veroorzaken.
De zijairbags worden niet bij alle zijdelingse botsingen
opgeblazen. Het opblazen van de zijairbags is afhanke-
lijk van de ernst en aard van de aanrijding.
Omdat airbagsensoren de vertraging van het voertuig
in de loop van de tijd meten, zijn de snelheid van het
voertuig en de schade op zichzelf geen goede indicato-
ren voor de noodzaak van het wel of niet opblazen van
een airbag.
Veiligheidsgordels zijn bij alle ongevallen noodzakelijk
voor uw bescherming en om uw lichaam in de juiste
positie te houden, uit de buurt van een airbag die wordt
opgeblazen.
Het beschermingssysteem voor de inzittenden (ORC)
bewaakt de gereedheid van de elektronische onderde-
len van het airbagsysteem wanneer het contactslot in
de stand ON/RUN staat. Als het contactslot in de
stand OFF of ACC staat, is het airbagsysteem niet
ingeschakeld en zullen de airbags niet worden opgebla-
zen.De controller van het beveiligingssysteem voor inzit-
tenden beschikt over een reservevoeding, waardoor de
airbags ook geactiveerd kunnen worden wanneer de
accu leeg is of is losgekoppeld.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden schakelt ook het waarschu-
wingslampje voor het airbagsysteem op het
instrumentenpaneel in voor een zelftest gedurende
vier tot acht seconden, wanneer het contact voor het
eerst wordt ingeschakeld. Na de zelftest gaat het waar-
schuwingslampje voor het airbagsysteem uit. Als de
controller van het beveiligingssysteem voor inzitten-
den een storing in het systeem detecteert, gaat het
waarschuwingslampje voor het airbagsysteem knippe-
ren of continu branden. Een enkel geluidssignaal klinkt
als het lampje gaat branden na de eerste keer starten.
De module bevat ook diagnosefuncties die het waar-
schuwingslampje voor het airbagsysteem in de instru-
mentengroep laten branden wanneer een storing
wordt geconstateerd die het airbagsysteem zou kun-
nen beïnvloeden. De diagnose meldt eveneens de aard
van het defect.
213UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 221 of 384

De aanvullende zijairbags in de stoelen worden volledig
opgeblazen in ongeveer 10 milliseconden. De zijairbag
beweegt zo snel en krachtig dat deze letsel kan veroor-
zaken wanneer de inzittende niet goed in de stoel zit, of
wanneer zich voorwerpen bevinden in de ruimte waar
de airbag wordt opgeblazen. Dat geldt vooral voor
kinderen.
Opblaasmodules voor aanvullende
gordijn-zijairbags
Tijdens aanrijdingen waarbij de botsing beperkt blijft
tot een bepaalde zone aan de zijkant van de auto, zal de
controller van het beveiligingssysteem voor inzitten-
den mogelijk de aanvullende gordijn-zijairbags opbla-
zen. Dit is afhankelijk van de kracht en de aard van de
botsing. In deze gevallen blaast de controller van het
beveiligingssysteem voor inzittenden alleen de gordijn-
zijairbag op aan de zijde van de botsing.
Een grote hoeveelheid niet-giftig gas wordt gegeneerd
om de gordijn-zijairbag op te blazen. De gordijn-
zijairbag drukt de buitenrand van de hemelbekleding
opzij en bedekt het zijraam. De airbag wordt in circa 30
milliseconden opgeblazen (ongeveer een kwart van de
tijd die nodig is om met de ogen te knipperen). Dit
gebeurt met zoveel kracht dat letsel kan worden ver-
oorzaakt als de inzittende niet correct op de stoel zit
en/of de veiligheidsgordel niet op de juiste wijze draagt,
of wanneer zich voorwerpen bevinden in de ruimtewaarin de airbag wordt opgeblazen. Dat geldt vooral
voor kinderen. De gordijn-zijairbag heeft na het opbla-
zen slechts een dikte van circa 9 cm.
Omdat airbagsensoren de vertraging van het voertuig
in de loop van de tijd meten, zijn de snelheid van het
voertuig en de schade op zichzelf geen goede indicato-
ren voor de noodzaak van het wel of niet opblazen van
een airbag.
OPMERKING:
Wanneer het voertuig over de kop
slaat, kunnen de gordelspanners en/of de aanvullende
zijairbags in de voorstoelen en de extra gordijn-zijairbags
worden geactiveerd aan beide zijden van de auto.
Sensoren voor frontale en zijdelingse
botsingen
Bij frontale en zijdelingse botsingen kunnen de bot-
singsensoren de controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden helpen bij het bepalen van de juiste
reactie op de botsingen.
Uitgebreid ongelukkenresponssysteem
Bij een botsing die leidt tot het opblazen van de airbags
zal de controller van het beveiligingssysteem voor in-
zittenden, als het communicatienetwerk en de voeding
intact blijven en afhankelijk van de aard van de botsing,
bepalen of het uitgebreide ongelukkenresponssysteem
de volgende functies uitvoert:
De brandstoftoevoer naar de motor afsluiten.
215
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 271 of 384

Uw voertuig is ook uitgerust met een controlelampje
voor storingen van het bandenspanningscontrolesys-
teem, dat gaat branden wanneer het systeem niet goed
werkt. Het controlelampje voor storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem werkt in combinatie
met het bandenspanningslampje. Als het systeem een
storing detecteert, knippert het lampje gedurende on-
geveer één minuut, waarna het continu gaat branden.
Zolang er sprake van een storing is, wordt deze reeks
telkens herhaald wanneer de auto wordt gestart. Als
het storingslampje brandt, is het mogelijk dat lage
bandenspanning niet wordt gedetecteerd of gemeld.
Storingen van het bandenspanningscontrolesysteem
kunnen optreden om verschillende redenen, waaron-
der de installatie van vervangende of alternatieve ban-
den of wielen. Controleer altijd het verklikkerlampje
voor storingen van het bandenspanningscontrolesys-
teem nadat één of meerdere banden of wielen van het
voertuig zijn vervangen om te verzekeren dat de ver-
vangende of alternatieve banden en wielen de juiste
werking van het bandenspanningscontrolesysteem niet
verhinderen.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geoptimaliseerd voor de originele ban-
den en wielen. De bandenspanning en
waarschuwing van het bandenspanningscontrole-
systeem zijn ingesteld voor de bandenmaat van
uw auto. Het gebruik van vervangende onderde-
len met een andere maat of van een ander of type
kan leiden tot een ongewenste werking van het
systeem of schade aan de sensoren. Door het
gebruik van niet-originele wielen kunnen de sen-
soren beschadigd raken. Gebruik geen niet-
originele bandenafdichtingsmiddelen of balans-
gewichten als de auto is uitgerust met een
bandenspanningscontrolesysteem, omdat dit
schade aan de sensoren kan veroorzaken. (Raad-
pleeg de paragraaf "Bandenspanning" in het
hoofdstuk "Banden — algemene informatie" en
de paragraaf "Bandenspanningscontrolesys-
teem" in het hoofdstuk "Uw auto" voor meer
informatie.)
265
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 306 of 384

LocatiePatroon-
zekering Minize-
kering Omschrijving
F170 15 A
blauw Emissie – Gedeelte-
lijk nul emissie actu- ators
F172 20 A
geel Reserve
F173 25 A
blanco Kleppen ABS
F174 20 A
geel Sirene – Voor be-
paalde uitvoeringen/ landen
F175 30 A
groen Reserve
F176 10 A
rood Modules aandrijflijn
F177 20 A
geel Module vierwielaan-
drijving – Voor be-
paalde uitvoeringen/
landen
F178 25 A
blanco Zonnedak – Voor
bepaalde
uitvoeringen/landen
F179 10 A
rood Accusensor
LocatiePatroon-
zekering Minize-
kering Omschrijving
F181 100 A
blauw Elektrohydraulische
stuurinrichting
(EHPS) – Voor be-
paalde uitvoeringen/ landen
F182 50 A rood Interieurverwarming
3 – Voor bepaalde
uitvoeringen/landen
F184 30 A roze Ruitenwissermotor,
voor
300
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD