alarm FIAT FULLBACK 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: FULLBACK, Model: FIAT FULLBACK 2018Pages: 332, PDF Size: 10.64 MB
Page 224 of 332

Testmodus
U kunt controleren of het systeem in de
normale standby staat via het volgende
proces. Voor de bediening het voertuig
op een veilige plek met goed zicht
stilzetten, waar radiogolven kunnen
worden uitgezonden en ontvangen.
Veranderen naar Testmodus
1 — Wanneer de contactschakelaar of
de werkmodus op “OFF” staat, de
contactschakelaar of de werkmodus op
“ON” zetten terwijl u de SOS-
schakelaar indrukt.
2 — Na dat u de contactschakelaar op
“ON” heeft gezet, stappen 3 en
4 binnen 10 seconden uitvoeren.
3 — Neem uw vinger van de
SOS-schakelaar.
4 — Druk 3 keer of vaker op de
SOS-schakelaar.
5 — Na ongeveer 10 seconden van
Stap 2, gaan de rode en de groene
lamp uit. Hierna klinkt de zoemer
3 keer.
Opmerking Als de zoemer niet klinkt,
herhaal het proces dan vanaf Stap 1.
6 - Ongeveer 60 seconden later
knippert de groene lamp. Als u de
SOS-schakelaar binnen 20 seconden
indrukt, verandert de modus in de
testmodus.
Opmerking Wanneer de rode lamp in
plaats van de groene lamp knippert, rijd
het voertuig dan naar een veilige plek
met goede zichtbaarheid, waarradiogolven kunnen worden verzonden
en ontvangen en herhaal het proces
vanaf Stap 1.
Binnen ongeveer 20 seconden nadat
de modus is gewijzigd in de testmodus,
op de SOS-schakelaar drukken voor
een van de volgende periodes om het
gewenste testtype te selecteren.
10 seconden of langer:
rapportagetest naar de alarmcentrale
Minder dan 10 seconden: test van
de ERA-GLONASS-systeemuitrusting
van het voertuig
Opmerking Als u de SOS-schakelaar
niet binnen ongeveer 20 seconden
indrukt, eindigt de testmodus.
Als u een bepaalde afstand aflegt in de
testmodus, eindigt de testmodus.
Rapportagetest naar de
alarmcentrale
1 - Het groene lampje gaat branden en
de rapportagetest naar de
alarmcentrale wordt gestart.
Opmerking Als het rode lampje
ongeveer 60 seconden blijft branden, is
het voertuig op een plaats waar
radiogolven niet kunnen worden
verzonden of ontvangen. Daarom kunt
u niet rapporteren naar de
alarmcentrale.
2 - Wanneer het groene lampje uit gaat,
is de testmodus voltooid.Test van de ERA-GLONASS-
systeemuitrusting van het voertuig
1 — Nadat de zoemer een keer klinkt,
drukt u op de SOS-schakelaar.
Lampcontrole: wanneer de zoemer
een keer klinkt en het rode lampje en
het groene lampje afwisselend branden,
werken ze normaal.
2 — Wanneer de lampjes normaal zijn,
drukt u op de SOS-schakelaar.
Wanneer de lampjes niet normaal
oplichten, wacht dan ongeveer
20 seconden.
Speakercontrole: wanneer de
zoemer twee keer klinkt en blijft klinken,
betekent dit dat ze normaal werken
3 — Wanneer de speakers normaal zijn,
drukt u op de SOS-schakelaar.
Wanneer de zoemer niet normaal klinkt,
wacht dan ongeveer 20 seconden.
Microfooncontrole: nadat de zoemer
3 keer klinkt, iets zeggen in de
microfoon. Als uw stem uit de speakers
klinkt, werken ze normaal.
4 — Wanneer de microfoon normaal is,
drukt u op de SOS-schakelaar.
Wanneer deze niet normaal werkt,
wacht dan ongeveer 20 seconden.
5 - Als alle controleresultaten normaal
zijn, gaat het groene lampje branden
(gedurende ongeveer 5 seconden) en
klinkt de zoemer een keer.
275)
222
NOODGEVALLEN
Page 225 of 332

6 - Wanneer het groene lampje uit gaat,
is de testmodus voltooid.
BELANGRIJK
263)In het land of gebied waar er geen
alarmcentrale van ERA-GLONASS is, of
waar de noodoproep radiogolf niet normaal
kan worden uitgezonden of ontvangen,
werkt het systeem niet. In dit geval moet
onmiddellijk een noodvoertuig of
wegservice worden geregeld met een
mobiele telefoon, etc.
264)Als er een noodgeval is en u ruikt de
brandstof of u ruikt iets wat niet goed is,
blijf dan niet in de auto zitten, maar vlucht
meteen naar een veilige plek.
265)Terwijl u wacht op redding na de
noodoproep, onderneem actie om andere
ongelukken te voorkomen, zoals voor- of
achterbotsingen met het volgende voertuig
en vlucht naar een veilige plek.
266)In de volgende gevallen moet
onmiddellijk een noodvoertuig worden
geregeld of een wegdienst met een
mobiele telefoon, etc.1-Wanneer het
systeem niet werkt door een botsing, etc. 2
- Wanneer het voertuig op de plaats staat
waar radiogolven niet kunnen worden
uitgezonden en ontvangen (bijvoorbeeld
binnen, in een parkeergarage, berggebied,
in een tunnel, etc.).3-Wanneer de lijn
naar de alarmcentrale bezet is en de
oproep is niet bereikbaar voor de
alarmcentrale.267)Verwijder of installeer de
bovengenoemde delen niet. Dit kan
mislukking van contact of uitrusting
veroorzaken, en het kan zijn dat het
systeem niet normaal werkt.
268)Als het rode lampje en/of het groene
lampje niet gaan branden nadat de
contactschakelaar of de werkingsmodus
op “ON” is gezet, is er een mogelijke fout in
het systeem. Laat het systeem nakijken bij
een Fiat Servicepunt.
269)Als het rode lampje blijft branden of
weer gaat branden na ongeveer
20 seconden nadat de contactschakelaar
of de werkingsmodus op “ON” is gezet, is
er een mogelijke fout in het systeem of kan
de accu voor exclusief gebruik van de
ERA-GLONASS leeg zijn. De levensduur
van de accu is ongeveer 3 jaar. Laat het
systeem onmiddellijk inspecteren. of laat
de accu vervangen bij een Fiat
Servicenetwerk.
270)Wanneer het systeem niet in stand-by
staat, is het niet in werking. Wanneer u
rijdt, zorg er dan voor te controleren dat
het systeem in stand-by staat.
271)Alvorens op de SOS-schakelaar te
drukken, het voertuig stoppen op een
veilige plek. Als u er tijdens het rijden aan
werkt, wordt uw aandacht voor de
omgevingsomstandigheden onvoldoende
en kan ongelukken veroorzaken.272)Als de rode lamp als volgt gaat
branden, regel dan meteen een
noodvoertuig of hulp bij pech onderweg
met een mobiele telefoon, etc.1-Wanneer
het rode lampje blijft branden (er is een
mogelijke fout in het systeem).2-Wanneer
het rode lampje 60 seconden blijft branden
(het voertuig kan zich op een plaats
bevinden waar radiogolven niet kunnen
worden verzonden of ontvangen).
273)Vervang de speakers niet. Als ze
worden vervangen, kan het zijn dat het
zoemgeluid of de stem van de operator bij
de alarmcentrale niet te horen is. Als de
speakers vervangen moeten worden door
een defect, etc. bevelen we aan een fiat
Servicenetwerk te raadplegen.
274)Er kan een fout optreden tussen het
werkelijke punt van het rapport en het punt
dat gerapporteerd werd in de
alarmcentrale. Bevestig allebei het punt van
het rapport en het voorwerp via het
telefoongesprek met de operator van de
alarmcentrale.
275)Als er controleresultaten niet normaal
zijn, gaat het rode lampje branden
(gedurende ongeveer 5 seconden) en klinkt
de zoemer 3 keer. In dit geval is er een
mogelijke fout in het systeem. Laat het
systeem onmiddellijk nakijken bij een Fiat
Servicepunt.
223
Page 226 of 332

BELANGRIJK
164)Open het deksel niet behalve wanneer
u op de SOS-schakelaar drukt. U kunt per
ongeluk op de SOS-schakelaar drukken.
Bovendien, als het deksel open is tijdens
het rijden, kan deze letsel veroorzaken bij
een noodgeval.
PECH MET HET
VOERTUIG
Zet het voertuig bij pech onderweg in
de berm en gebruik de
alarmknipperlichten en/of de
gevarendriehoek, enz. Raadpleeg
"Schakelaar alarmknipperlichten".
Als de motor afslaat/niet werkt
Als de motor afslaat, is dit van invloed
op de besturing en regeling van het
voertuig. Let op het volgende voordat u
het voertuig naar een veilige plek
brengt:
De rembekrachtiging wordt
uitgeschakeld en het pedaal is
moeilijker in te trappen. Trap het
rempedaal harder in dan normaal.
Doordat het
stuurbekrachtigingssysteem niet meer
werkt, draait het stuurwiel zwaarder dan
normaal.
Bevestigingsbanden verbanddoos
en gevarendriehoek*
Met de in het voertuig aangebrachte
band(en), weergegeven in de
afbeelding, kunnen een verbanddoos
en een gevarendriehoek worden
bevestigd fig. 354.Enkele cabine, dubbele cabine
De wand achter de stoel is voorzien van
een bevestigingsband voor een
verbanddoos en een gevarendriehoek
fig. 356.
Anderhalve cabine
Onder de vloer aan de rechterkant van
de achterbank is een bevestigingsband
voor een verbanddoos aangebracht
fig. 355.
354AHA106274
355AHA106287
224
NOODGEVALLEN
Page 237 of 332

EEN BAND
VERVANGEN
302)
166) 167)
Zet uw voertuig op een veilige, vlakke
plek stil, voordat u een band vervangt.
1. Zet het voertuig op een vlakke en
stabiele ondergrond, zonder grind, enz.
2. Zet het voertuig stevig op de
parkeerrem.
3. Draai op voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak de
contactschakelaar naar de stand
"LOCK" of zet de bedieningsmodus op
"OFF", en zet de versnellingspook in de
stand "R" (achteruit). Zet op voertuigen
met een automatische versnellingsbak
de versnellingspook in de stand "P"
(parkeren) en draai de
contactschakelaar naar de stand
"LOCK" of zet de bedieningsmodus op
"OFF".
4. Schakel de alarmknipperlichten in en
zet een gevarendriehoek, zwaailicht,
enz. op een geschikte afstand van het
voertuig en laat al uw passagiers uit het
voertuig stappen.
5. Plaats wielkeggen of blokken (A)
onder het wiel schuin tegenover de te
vervangen band (B), om te voorkomen
dat het voertuig wegrolt terwijl het
wordt opgekrikt.
303) 304) 305) 306) 307) 308)
Opmerking De wielkeggen die op de
afbeelding worden weergegeven,
worden niet met uw voertuig
meegeleverd. We raden u aan
wielkeggen in uw voertuig te bewaren,
voor als u die nodig hebt.
Opmerking Als geen wielkeggen
beschikbaar zijn, gebruik dan stenen of
andere objecten die groot genoeg zijn
om het wiel op zijn plaats te houden.
6. Bereid de krik, krikhandgreep en
wielmoersleutel voor. Raadpleeg
"Gereedschap, krik en krikhandgreep".
Informatie over het reservewiel
Het reservewiel is opgeborgen onder de
vloer van het laadbed. Controleer
regelmatig de bandenspanning van het
reservewiel en zorg ervoor dat het te
allen tijde klaar is voor gebruik in
noodgevallen.Als het reservewiel op de hoogst
gespecificeerde bandenspanning wordt
gehouden, kan het altijd en onder alle
omstandigheden worden gebruikt
(stadsverkeer/rijden met hoge
snelheid/rijden met ladingen met
verschillende gewichten, enz.).
Het reservewiel verwijderen
1. Zet de krikhandgreep in elkaar.
(Anderhalve cabine) (Raadpleeg
"Gebruik van de krikhandgreep
(anderhalve cabine)".
2. Introduceer de krikhandgreep (A) in
de opening (B) onder de achterklep.
3. Breng de pen (C) op de
krikhandgreep stevig in de houder (D)
van de reservewielhouder aan.
385AHA102162
386AHA102263
235
Page 242 of 332

grond opgekrikt is.
3. Als het reservewiel voldoende is
aangehaald, controleer dan of het niet
los zit (het aanhaalmoment zou
ongeveer 40 Nm moeten zijn (behaald
door een kracht van 200 N op het
uiteinde van de wielmoersleutel uit te
oefenen)) en neem dan de
krikhandgreep eruit.
4. Laat de beschadigde band zo snel
mogelijk repareren.
327) 328) 329)
Gereedschap, krik en
krikhandgreep opbergen
Volg dezelfde procedure in omgekeerde
volgorde om de krik, de krikhandgreep
en de wielmoersleutel op te bergen.
Raadpleeg "Gereedschap, krik en
krikhandgreep".
BELANGRIJK
302)Het is extreem gevaarlijk een wiel te
proberen te vervangen aan de zijkant van
het voertuig vlak naast een rijbaan: zorg
ervoor dat het voertuig op een voldoende
afstand van de weg staat, om te vermijden
overreden te worden.303)Gebruik de krik uitsluitend voor het
verwisselen van een wiel van de auto
waarbij de krik geleverd is of voor auto’s
van hetzelfde model. Gebruik de krik niet
voor andere doeleinden, zoals het
opkrikken van andere automodellen.
Gebruik de krik nooit om reparaties onder
het voertuig te verrichten. Door een
verkeerde plaatsing van de krik, kan het
voertuig van de krik vallen. Gebruik de krik
niet voor zwaardere lasten dan is
aangegeven op het plaatje op de krik.
304)Zorg ervoor dat het verwisselde wiel
zo snel mogelijk wordt gerepareerd en
gemonteerd. Smeer de schroefdraad van
de wielbouten niet met vet voordat ze
gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor
losraken.
305)Het reservewiel (voor bepaalde
versies/markten) is specifiek voor de auto
waarbij het geleverd is. Gebruik het daarom
niet voor andere modellen. Monteer ook
geen reservewielen van andere modellen
op uw voertuig. De wielbouten zijn
specifiek voor uw voertuig: monteer ze niet
op andere modellen en monteer ook geen
wielbouten van andere modellen op uw
voertuig.
306)Gebruik de alarmknipperlichten, de
gevarendriehoek etc., om het stilstaande
voertuig overeenkomstig de geldende
voorschriften aan te geven. Alle inzittenden
moeten het voertuig auto verlaten, vooral
als het zwaar beladen is, en uit de buurt
van gevaarlijk verkeer wachten tot het wiel
is verwisseld. Trek de handrem aan indien
er een wiel verwisseld moet worden op een
helling of een onverharde weg, leg iets
onder de wielen om ze te blokkeren.307)Zorg ervoor dat u de wielkeggen of
blokken onder het juiste wiel plaatst als u
het voertuig opkrikt. Als het voertuig
beweegt terwijl het is opgekrikt, kan de krik
van zijn plaats schieten en een ongeluk
veroorzaken.
308)De spanning moet regelmatig worden
gecontroleerd en op de gespecificeerde
waarde worden gehouden zolang het wiel
is opgeborgen. Rijden met onvoldoende
bandenspanning kan leiden tot een
ongeval. Houd uw snelheid laag als u met
een te lage bandenspanning rijdt, en pomp
de band zo snel mogelijk op tot de juiste
spanning. (Raadpleeg "Bandenspanning").
309)Zet de krik uitsluitend op de hier
weergegeven plaatsen. Als de krik op de
verkeerde plaats wordt gezet, zou hij het
voertuig kunnen deuken of kunnen vallen
en persoonlijk letsel kunnen veroorzaken.
310)Gebruik de krik niet op een hellende
of zachte ondergrond. Anders zou de krik
weg kunnen schieten en persoonlijk letsel
kunnen veroorzaken. Gebruik de krik altijd
op een vlakke, harde ondergrond. Zorg
ervoor dat er geen zand of grind onder de
basis van de krik ligt.
240
NOODGEVALLEN
Page 245 of 332

177)
Slepen met de achterwielen van de
grond (Type C)
Zet de versnellingspook van zowel
voertuigen met handgeschakelde als
automatische versnellingsbakken in de
stand "N" (vrijstand). Zet de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus in de stand "ACC" en
zet het stuurwiel met een touw of een
bevestingingsband vast in de stand
voor recht vooruit. Zet tijdens het
slepen de contactschakelaar nooit in de
stand "LOCK" of de bedieningsmodus
op "OFF".
Slepen bij pech
Als geen sleepdienst beschikbaar is in
een noodgeval, mag uw voertuig tijdelijk
worden gesleept door een touw aan de
trekhaak te bevestigen. Let op de
volgende zaken, als uw voertuig door
een ander voertuig moet worden
gesleept of als met uw voertuig een
ander voertuig gesleept moet worden.
Als uw voertuig door een ander
voertuig gesleept moet worden
1. De sleepogen zitten aan de voorkant
van het voertuig op de plaats die in de
afbeelding wordt weergegeven.
Bevestig het sleeptouw aan de
sleepogen.Opmerking Gebruik van enige andere
delen dan de daarvoor bestemde
sleepogen, zou kunnen leiden tot
schade aan de carrosserie.
Gebruik van een sleepkabel of metalen
ketting kan leiden tot schade aan de
carrosserie. Gebruik van een sleeptouw
wordt aanbevolen. Wikkel bij gebruik
van een sleepkabel of een metalen
ketting een doek om het punt waar die
de carrosserie raakt.
Zorg ervoor dat het sleeptouw zo
horizontaal mogelijk wordt gehouden.
Een gedraaid sleeptouw kan de
carrosserie beschadigen.
Bevestig het sleeptouw aan het
sleepoog dat aan dezelfde kant zit, om
het touw zo recht mogelijk te houden.
2. Laat de motor draaien. Als de motor
niet draait, verricht dan de volgende
handeling om het stuurwiel te
ontgrendelen.
[Behalve voor voertuigen met hetKeyless Operation-systeem] Draai de
contactschakelaar op voertuigen met
een handgeschakelde versnellingsbak
naar de stand "ACC" of "ON". Draai de
contactschakelaar op voertuigen met
een automatische versnellingsbak naar
de stand "ON". [Voor voertuigen met
het Keyless Operation-systeem] Zet de
bedieningsmodus op voertuigen met
een handgeschakelde versnellingsbak
op "ACC" of "ON". Zet de
bedieningsmodus op voertuigen met
een automatische versnellingsbak op
"ON".
Opmerking Druk op voertuigen met het
Start&Stop-systeem op de
uitschakelaar van de Start&Stop om het
Start&Stop-systeem uit te schakelen,
voordat u de motor afzet. Raadpleeg
"Uitschakelen"
178) 179)
3. Zet de versnellingspook van zowel
voertuigen met handgeschakelde als
automatische versnellingsbakken in de
stand "N" (vrijstand).
4. Zet op voertuigen met 4WD de
rijmodusschakelaar in de stand "2H".
5. Schakel, indien wettelijk verplicht, de
alarmknipperlichten in. (Volg de
plaatselijke verkeerswetgeving en
-voorschriften).
6. Zorg er tijdens het slepen voor dat
het contact tussen de bestuurders van
beide voertuigen behouden blijft en dat
de voertuigen met lage snelheid rijden.
333) 334) 335)
409AHA102423
243
Page 254 of 332

Nr. Elektrisch systeem Vulinhouden
F1 Dimlicht (links) 15 A
F2 Dimlicht (rechts) 15 A
F3 Grootlicht (links) 10 A
F4 Grootlicht (rechts) 10 A
F5 Claxon 10 A
F6 Mistkoplampen 15 A
F7 Dagrijlichten 10 A
F8 Motor ventilator radiateur 20 A
F9 T/F 20 A
F10 — —
F11 Koplampsproeier 20 A
F12 Remlichten 15 A
F13 Ontstekingsbobine 10 A
F14 Motorregeleenheid 7,5 A
F15 Dynamo 7,5 A
F16 Alarmknipperlichten 15 A
F17 Automatische versnellingsbak 20 A
F18 Airconditioning 20 A
F19ETV 15 A
Verwarming brandstofleiding 20 A
F20 Startmotor 7,5 A
F21 — —
F22 Brandstofpomp 15 A
252
NOODGEVALLEN
Page 268 of 332

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
DIESELMOTOREN 4N15
Mijl x 100012,5 25 37,5 50 62,5 75 87,5 100 112 125
Kilometer x 1000 of20 40 60 80 100 120 140 160 180 200
Jaren12345678910
Banden op conditie/slijtage controleren en
eventueel op spanning brengen●●●●●●●●●●
Werking verlichtingssysteem (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
bagageruimte, interieur, dashboardkastje,
lampjes instrumentenpaneel, enz.)
controleren
●●●●●●●●●●
De vloeistofpeilen controleren en eventueel
bijvullen (1)●●●●●●●●●●
Laadtoestand accu controleren●●●●●●●●●●
Motorkoelvloeistof verversen●
Klepspeling verstellen (als dit niet
hydraulisch gebeurt)●●●
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren●●●●●●●●●●
(1) Gebruik voor het bijvullen altijd uitsluitend de in het instructieboek vermelde vloeistoffen en controleer het systeem eerst op schade.
266
SERVICE EN ONDERHOUD
Page 273 of 332

PERIODIEKE
CONTROLES
Vóór een lange reis controleren en
eventueel bijvullen:
niveau motorkoelvloeistof;
remvloeistofniveau;
vloeistofniveau ruitensproeier;
werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
enz..);
conditie en spanning banden;
uitlijning banden;
werking ruitenwissers/-sproeiers en
stand/slijtage wisserbladen voor/achter.
Voor een goede werking en onderhoud
van het voertuig, is het raadzaam de
bovenstaande werkzaamheden
regelmatig uit te voeren (het is
raadzaam ongeveer elke 1000 km het
niveau van de motorolie te controleren
en elke 3000 km bij te vullen).
GEBRUIK VAN HET
VOERTUIG ONDER
ZWARE
OMSTANDIGHEDEN
Als het voertuig voornamelijk gebruikt
wordt onder de volgende
omstandigheden:
het trekken van aanhangers of
caravans;
het rijden op stoffige wegen;
talrijke korte ritten (minder dan
7-8 km) en bij buitentemperaturen
onder het vriespunt;
vaak stationair lopende motor of
lange afstanden op lage snelheden of
als het voertuig langdurig niet gebruikt
wordt;
de volgende controles dienen vaker te
worden uitgevoerd dan aangegeven in
het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
remblokken van schijfremmen vóór
op conditie en slijtage controleren;
slot van motorkap en achterklep op
aanwezigheid van vuil controleren,
schoonmaken en mechanismen
smeren;
visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat, brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(hoezen, balgen, bussen enz.);
laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen;
pollenfilter controleren en zo nodig
vervangen.
271
Page 284 of 332

BELANGRIJK
390)Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd
open vuur en bronnen van vonken uit de
buurt van de accu: brand- en
ontploffingsgevaar.
391)Alvorens aan het elektrische systeem
te gaan werken, de negatieve accukabel
losmaken middels de daarvoor bestemde
klem, na ten minste een minuut te hebben
gewacht nadat de contactsleutel op STOP
is geplaatst.
392)Zorg ervoor dat er geen vonken,
sigaretten en vlammen in de buurt van de
accu komen; hierdoor zou de accu kunnen
ontploffen.
393)Accuvloeistof is extreem bijtend.
Vermijd contact met uw ogen, huid, kleding
of de gelakte oppervlakken van het
voertuig. Gemorste accuvloeistof moet
onmiddellijk worden weggespoeld met ruim
water. Irritatie van de ogen of de huid door
contact met accuvloeistof vereist
onmiddellijk medische zorg.
394)Gebruik of laad accu's alleen op in
goed geventileerde ruimtes.
395)Draag altijd oogbescherming als u in
de buurt van de accu werkt.
396)Houd accu's buiten bereik van
kinderen.
397)Als de accu met onvoldoende
vloeistof werkt, kan dit de accu
onherstelbaar beschadigen en een explosie
veroorzaken.
BELANGRIJK
191)Onjuiste installatie van elektrische en
elektronische apparatuur kan ernstige
schade aan het voertuig toebrengen. Als na
aanschaf van het voertuig accessoires
(alarmsysteem, mobiele telefoon, enz.)
gemonteerd moeten worden, neem dan
contact op met het Fiat Servicenetwerk,
dat de geschiktste apparaten weet aan te
raden en vooral kan beoordelen of een
accu met een grotere capaciteit nodig is.
192)Als het voertuig langdurig gestald
moet worden bij zeer lage temperaturen,
verwijder dan de accu en breng deze naar
een verwarmde plek, om bevriezing te
voorkomen.
193)Breng omliggende onderdelen,
kunststof onderdelen, enz. niet in contact
met zwavelzuur (accuvloeistof), aangezien
die zouden kunnen scheuren, vlekken of
verkleuren. Mochten deze onderdelen er
toch mee in contact komen, veeg ze dan
schoon met een zachte doek, zeem, o.i.d.
en een oplossing van een neutraal
reinigingsmiddel in water en spoel de
aangetaste delen af met ruim water.
194)Als de auto langdurig gestald moet
worden bij zeer lage temperaturen,
verwijder dan de accu en breng deze naar
een verwarmde plek, om bevriezing te
voorkomen.
195)Ontkoppel nooit een accu met de
contactschakelaar of de bedieningsmodus
in de stand "ON"; hierdoor zouden de
elektrische componenten van het voertuig
kunnen beschadigen.196)Zorg ervoor dat de accu nooit wordt
kortgesloten. Hierdoor kan de accu
oververhit raken en beschadigen.
197)Als de accu snel moet worden
opgeladen, ontkoppel dan eerst de
accukabels.
198)Zorg ervoor dat eerst de minpool (-)
wordt ontkoppeld, om kortsluiting te
voorkomen.
BELANGRIJK
4)Accu’s bevatten stoffen die zeer
gevaarlijk zijn voor het milieu. Neem voor
het vervangen van de accu contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
282
SERVICE EN ONDERHOUD