lock FIAT FULLBACK 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: FULLBACK, Model: FIAT FULLBACK 2018Pages: 332, PDF Size: 10.64 MB
Page 163 of 332

(Vrij) stand is gezet (handmatige
versnellingsbak) of of in de “P” (PARK)
stand of “N” (Vrij) stand (Automatische
versnellingsbak, kan het stationair
draaien toenemen. Het duidt niet op
een storing.
Voor voertuigen uitgerust met het
Keyless Operation-systeem
1. Maak de veiligheidsgordel vast.
2. Controleer of de parkeerrem is
ingeschakeld.
3. Trap het rempedaal stevig met uw
rechtervoet in en houd het ingetrapt.
Opmerking Als de motor niet is gestart,
zou het moeilijk kunnen zijn het
rempedaal in te trappen en is het
mogelijk dat het voertuig de
pedaalstand niet kan detecteren.
Daarom zou het kunnen dat de motor
niet start. Trap in dat geval het
rempedaal nog steviger in dan normaal.
4. Trap op voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak het
koppelingspedaal volledig in en zet de
versnellingspook in de stand "N"
(vrijstand). Zorg ervoor dat de
versnellingspook op voertuigen met een
automatische versnellingsbak in de
stand "P" (parkeren) staat.N— Voertuigen met 6M/T;P—
Voertuigen met A/T
5. Druk op de motorschakelaar. Eerst
gaat het indicatielampje van de
dieselvoorverwarming branden, dat na
korte tijd uitgaat om aan te geven dat
de voorverwarming is voltooid. De
motor start.
Opmerking Als de motor koud is, blijft
het indicatielampje van de
dieselvoorverwarming langer branden.
Opmerking Als de bedieningsmodus
op "ON" wordt gezet, begint de motor
ook met de voorverwarming. Zet de
bedieningsmodus op OFF als de motor
niet is gestart binnen ongeveer
5 seconden nadat het indicatielampje
van de dieselvoorverwarming uit is
gegaan. Probeer vervolgens de
startprocedure van de motor nogmaals
om de motor opnieuw voor te
verwarmen.Opmerking Tijdens het starten van de
motor zijn enige zachte geluiden te
horen. Deze verdwijnen zodra de motor
is opgewarmd.
Opmerking Voertuigen voor specifieke
landen, wanneer de
omgevingstemperatuur laag is zelfs
nadat de motor is opgewarmd, en
wanneer de versnellingspook in de “N”
(Vrij) stand is gezet (handmatige
versnellingsbak) of of in de “P” (PARK)
stand of “N” (Vrij) stand (Automatische
versnellingsbak, kan het stationair
draaien toenemen. Het duidt niet op
een storing.
Afzetten van de motor
Behalve voor voertuigen uitgerust
met het Keyless Operation-systeem
1. Zet het voertuig volledig stil.
2. Schakel de parkeerrem volledig in,
terwijl u het rempedaal intrapt.
3. Draai de contactschakelaar op
voertuigen met een handgeschakelde
versnellingsbak naar de stand "LOCK"
om de motor af te zetten en zet
vervolgens de versnellingspook in de 1e
versnelling (heuvelopwaarts) of in de
stand "R" (achteruit) (heuvelafwaarts).
Zet de versnellingspook op voertuigen
met een automatische versnellingsbak
in de stand "P" (parkeren) en zet de
motor af.
249AHA106593
161
Page 212 of 332

RIJSTROOK-
WAARSCHUWING
(indien aanwezig)
Doordat door middel van een camera
(A) de rijstrook wordt herkend waarover
het voertuig rijdt, laat de
rijstrookwaarschuwing (LDW) een
audiovisueel alarm afgaan op het
informatiescherm van het
multi-informatiedisplay, als uw voertuig
de rijstrook dreigt te verlaten.
Gebruik van de LDW
De aanduiding verandert als volgt,
afhankelijk van de systeemstatus.
Het systeem inschakelen
Als u de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" zet, gaat
een indicatielampje branden om aan te
geven dat het LDW-systeem aanstaat.Het systeem uitschakelen
Als u de schakelaar van het
LDW-systeem indrukt, gaat het
indicatielampje uit om aan te geven dat
het LDW-systeem uitstaat. Druk
nogmaals op de schakelaar om het
systeem weer aan te zetten.
Instelling van de LDW-startstatus
U kunt de LDW ON/OFF-status instellen
wanneer de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet.
LDW 1 (fabrieksinstelling): De LDW
wordt elke keer automatisch
ingeschakeld.
LDW 2: De LDW ON/OFF-status
wordt opslagen voordat de
contactschakelaar wordt gedraaid op
“LOCK” of de bedieningsmodus wordt
geplaatst op “OFF”.
De LDW-modus instellen:
1- Schakel de LDW uit met een druk op
de LDW-schakelaar.
335AA0114055
336AHA106359
337AHA106375
338AHA106388
210
STARTEN EN RIJDEN
Page 237 of 332

EEN BAND
VERVANGEN
302)
166) 167)
Zet uw voertuig op een veilige, vlakke
plek stil, voordat u een band vervangt.
1. Zet het voertuig op een vlakke en
stabiele ondergrond, zonder grind, enz.
2. Zet het voertuig stevig op de
parkeerrem.
3. Draai op voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak de
contactschakelaar naar de stand
"LOCK" of zet de bedieningsmodus op
"OFF", en zet de versnellingspook in de
stand "R" (achteruit). Zet op voertuigen
met een automatische versnellingsbak
de versnellingspook in de stand "P"
(parkeren) en draai de
contactschakelaar naar de stand
"LOCK" of zet de bedieningsmodus op
"OFF".
4. Schakel de alarmknipperlichten in en
zet een gevarendriehoek, zwaailicht,
enz. op een geschikte afstand van het
voertuig en laat al uw passagiers uit het
voertuig stappen.
5. Plaats wielkeggen of blokken (A)
onder het wiel schuin tegenover de te
vervangen band (B), om te voorkomen
dat het voertuig wegrolt terwijl het
wordt opgekrikt.
303) 304) 305) 306) 307) 308)
Opmerking De wielkeggen die op de
afbeelding worden weergegeven,
worden niet met uw voertuig
meegeleverd. We raden u aan
wielkeggen in uw voertuig te bewaren,
voor als u die nodig hebt.
Opmerking Als geen wielkeggen
beschikbaar zijn, gebruik dan stenen of
andere objecten die groot genoeg zijn
om het wiel op zijn plaats te houden.
6. Bereid de krik, krikhandgreep en
wielmoersleutel voor. Raadpleeg
"Gereedschap, krik en krikhandgreep".
Informatie over het reservewiel
Het reservewiel is opgeborgen onder de
vloer van het laadbed. Controleer
regelmatig de bandenspanning van het
reservewiel en zorg ervoor dat het te
allen tijde klaar is voor gebruik in
noodgevallen.Als het reservewiel op de hoogst
gespecificeerde bandenspanning wordt
gehouden, kan het altijd en onder alle
omstandigheden worden gebruikt
(stadsverkeer/rijden met hoge
snelheid/rijden met ladingen met
verschillende gewichten, enz.).
Het reservewiel verwijderen
1. Zet de krikhandgreep in elkaar.
(Anderhalve cabine) (Raadpleeg
"Gebruik van de krikhandgreep
(anderhalve cabine)".
2. Introduceer de krikhandgreep (A) in
de opening (B) onder de achterklep.
3. Breng de pen (C) op de
krikhandgreep stevig in de houder (D)
van de reservewielhouder aan.
385AHA102162
386AHA102263
235
Page 245 of 332

177)
Slepen met de achterwielen van de
grond (Type C)
Zet de versnellingspook van zowel
voertuigen met handgeschakelde als
automatische versnellingsbakken in de
stand "N" (vrijstand). Zet de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus in de stand "ACC" en
zet het stuurwiel met een touw of een
bevestingingsband vast in de stand
voor recht vooruit. Zet tijdens het
slepen de contactschakelaar nooit in de
stand "LOCK" of de bedieningsmodus
op "OFF".
Slepen bij pech
Als geen sleepdienst beschikbaar is in
een noodgeval, mag uw voertuig tijdelijk
worden gesleept door een touw aan de
trekhaak te bevestigen. Let op de
volgende zaken, als uw voertuig door
een ander voertuig moet worden
gesleept of als met uw voertuig een
ander voertuig gesleept moet worden.
Als uw voertuig door een ander
voertuig gesleept moet worden
1. De sleepogen zitten aan de voorkant
van het voertuig op de plaats die in de
afbeelding wordt weergegeven.
Bevestig het sleeptouw aan de
sleepogen.Opmerking Gebruik van enige andere
delen dan de daarvoor bestemde
sleepogen, zou kunnen leiden tot
schade aan de carrosserie.
Gebruik van een sleepkabel of metalen
ketting kan leiden tot schade aan de
carrosserie. Gebruik van een sleeptouw
wordt aanbevolen. Wikkel bij gebruik
van een sleepkabel of een metalen
ketting een doek om het punt waar die
de carrosserie raakt.
Zorg ervoor dat het sleeptouw zo
horizontaal mogelijk wordt gehouden.
Een gedraaid sleeptouw kan de
carrosserie beschadigen.
Bevestig het sleeptouw aan het
sleepoog dat aan dezelfde kant zit, om
het touw zo recht mogelijk te houden.
2. Laat de motor draaien. Als de motor
niet draait, verricht dan de volgende
handeling om het stuurwiel te
ontgrendelen.
[Behalve voor voertuigen met hetKeyless Operation-systeem] Draai de
contactschakelaar op voertuigen met
een handgeschakelde versnellingsbak
naar de stand "ACC" of "ON". Draai de
contactschakelaar op voertuigen met
een automatische versnellingsbak naar
de stand "ON". [Voor voertuigen met
het Keyless Operation-systeem] Zet de
bedieningsmodus op voertuigen met
een handgeschakelde versnellingsbak
op "ACC" of "ON". Zet de
bedieningsmodus op voertuigen met
een automatische versnellingsbak op
"ON".
Opmerking Druk op voertuigen met het
Start&Stop-systeem op de
uitschakelaar van de Start&Stop om het
Start&Stop-systeem uit te schakelen,
voordat u de motor afzet. Raadpleeg
"Uitschakelen"
178) 179)
3. Zet de versnellingspook van zowel
voertuigen met handgeschakelde als
automatische versnellingsbakken in de
stand "N" (vrijstand).
4. Zet op voertuigen met 4WD de
rijmodusschakelaar in de stand "2H".
5. Schakel, indien wettelijk verplicht, de
alarmknipperlichten in. (Volg de
plaatselijke verkeerswetgeving en
-voorschriften).
6. Zorg er tijdens het slepen voor dat
het contact tussen de bestuurders van
beide voertuigen behouden blijft en dat
de voertuigen met lage snelheid rijden.
333) 334) 335)
409AHA102423
243
Page 247 of 332

BELANGRIJK
172)Dit voertuig mag niet worden gesleept
door een sleepwagen met
kraanwagenuitrusting (Type A) zoals
geïllustreerd fig. 408. Gebruik van een
kraanwagen kan leiden tot schade aan de
bumper en de voorkant.
173)Zet bij 4WD-voertuigen de
tussenbakpook of de rijmodusschakelaar in
de stand "2H" en vervoer het voertuig met
de aandrijfwielen op een dollie {Type C
(voertuigen met de tussenbakpook), D of
E}, zoals weergegeven. Probeer het
voertuig nooit te slepen met de
tussenbakpook of de rijmodusschakelaar in
de standen "4H" of "4L" (Easy Select
4WD), "4H", "4HLc" of "4LLc" (Super
Select 4WD II) en met de voor- of
achterwielen op de grond (Type A of B),
zoals weergegeven. Dit zou kunnen leiden
tot schade aan het aandrijfsysteem of het
voertuig zou van de dollie af kunnen
stuiteren. Als de tussenbakpook of de
rijmodusschakelaar niet in de stand "2H"
kan worden gezet of als de versnellingsbak
niet werkt of beschadigd is, vervoer het
voertuig dan met alle wielen op een dollie
(Type D of E), zoals weergegeven fig. 0.
174)Vervoer voertuigen met 2WD waarvan
de versnellingsbak slecht werkt of
beschadigd is, met de aandrijfwielen op
een dollie (Type C, D of E), zoals
weergegeven.175)Als u een voertuig met automatische
versnellingsbak met de aandrijfwielen op de
grond (Type B) sleept, zoals weergegeven,
zorg er dan voor dat de onderstaande
sleepsnelheid en -afstand nooit worden
overschreden, aangezien dit zou kunnen
leiden tot schade aan de versnellingsbak.
Sleepsnelheid: 30 km/u. Sleepafstand:
80 km. Volg voor de sleepsnelheid en
-afstand de plaatselijke verkeerswetten en
-voorschriften.
176)Op voertuigen met handmatige
versnellingsbak, het voertuig niet slepen
met de achterwielen op de grond (Type B)
zoals geïllustreerd.
177)Sleep een voertuig met een
automatische versnellingsbak nooit met de
voorwielen van de grond (en de
achterwielen op de grond) (Type B), als het
transmissieoliepeil laag is. Dit zou kunnen
leiden tot ernstige en dure schade aan de
versnellingsbak.
178)De rem- en stuurbekrachtigingspomp
werken niet als de motor niet draait. Dat
betekent dat meer kracht nodig is om de
rem en het stuur te bedienen. Het voertuig
is daardoor erg moeilijk te besturen.
179)Laat de contactschakelaar nooit in de
stand "LOCK" of de bedieningsmodus op
"OFF" staan. Het stuurwiel gaat dan
namelijk op slot, waardoor u de controle
over het voertuig verliest.180)Zet de rijmodusschakelaar op
voertuigen met Super Select 4WD II in de
stand "4H", als u een ander voertuig moet
slepen. Door "2H" te selecteren zou de
temperatuur van de tussenbakolie op
kunnen lopen, waardoor het
aandrijfsysteem zou kunnen beschadigen.
Daarnaast wordt de aandrijflijn teveel
belast, waardoor olie kan gaan lekken,
componenten vast kunnen lopen en andere
ernstige storingen veroorzaakt kunnen
worden.
245
Page 256 of 332

Vervanging zekering
344) 345) 346) 347) 348) 349)
182)
1. Zet altijd, voordat u een zekering
vervangt, het desbetreffende elektrische
circuit uit en zet de contactschakelaar
in de stand "LOCK" of de
bedieningsmodus op "OFF".
2. Neem de zekeringtrekker (A) uit de
binnenkant van het zekeringenkastje in
de motorruimte.
3. Raadpleeg de tabel met de
belastingscapaciteit van de zekering,
om de zekering te controleren die is
betrokken bij het probleem.B. Zekering OK
C. Zekering gesprongen
Opmerking Als een systeem niet werkt
maar de zekering die bij dat systeem
hoort intact is, zou er sprake kunnen
zijn van een storing elders in het
systeem. We raden u aan het voertuig
na te laten kijken.
4. Breng met de zekeringtrekker op
dezelfde plaats in het zekeringenkastje
een nieuwe zekering aan met dezelfde
capaciteit.
BELANGRIJK
344)Vervang een zekering nooit door een
exemplaar met een grotere stroomsterkte
(ampère); BRANDGEVAAR. Als een
hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDIFUSE)
doorbrandt, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
345)Als de nieuwe zekering weer binnen
korte tijd springt, raden we u aan het
elektrische systeem te laten nakijken om de
oorzaak te achterhalen en het probleem te
verhelpen.
346)Gebruik nooit een zekering met een
grotere capaciteit dan gespecificeerd, of
een alternatief (zoals een kabel of folie).
Hierdoor zou de bedrading van het circuit
oververhit kunnen raken en brand kunnen
veroorzaken.
347)Vervang een doorgebrande zekering
nooit door metalen draden of ander
materiaal.
420AA0109871
421AA0110129422AA0087304
254
NOODGEVALLEN
Page 267 of 332

VOORZORGSMAAT-
REGELEN VOOR
ONDERHOUD
362) 363) 364) 365) 366) 367) 368) 369)
Regelmatig onderhoud van uw voertuig
zorgt ervoor dat de waarde en het
uiterlijk van uw voertuig zo lang mogelijk
behouden blijven. De
onderhoudswerkzaamheden zoals
beschreven in dit Instructieboek kunnen
door de eigenaar verricht worden.
We raden u aan de periodieke inspectie
en het geprogrammeerde onderhoud
door het Fiat Servicenetwerk te laten
verrichten.
Ingeval een storing of een probleem
wordt gedetecteerd, raden we aan het
voertuig te laten nakijken en repareren.
Dit hoofdstuk bevat informatie over
inspectie- en onderhoudsprocedures
die u zelf kunt verrichten. Volg de
instructies en voorzorgsmaatregelen
van alle verschillende procedures.
BELANGRIJKE OPMERKING!
De klant kan servicewerkzaamheden
buiten de erkende Fiat-dealer om laten
uitvoeren zonder de garantie te
verliezen. De garantie blijft geldig zolang
het geprogrammeerde onderhoud
wordt uitgevoerd zoals in het
Instructieboek wordt beschreven.
De klant kan de voornoemde
servicewerkzaamheden en andere
reparaties die onder de garantie vallen
laten uitvoeren door een willekeurigegarage (al dan niet tot het Fiat
Servicenetwerk behorend), mits dit met
geschikte middelen en volgens de
aanwijzingen in dit Instructieboek
plaatsvindt.
BELANGRIJK
362)Zorg er tijdens inspectie of onderhoud
aan de binnenkant van de motorruimte
voor dat de motor is afgezet en de tijd
heeft gehad om af te koelen.
363)Als werkzaamheden in de
motorruimte moeten worden verricht,
terwijl de motor draait, wees dan extra
voorzichtig dat uw kleding, haar, enz. niet in
de koelventilator, aandrijfriemen of andere
bewegende delen komen.
364)Na het uitvoeren van de
onderhoudswerkzaamheden, dient u
ervoor te zorgen dat er geen
gereedschappen of kledingstukken in de
motorruimte zijn achtergebleven. Als er
gereedschappen of kledingstukken
achterblijven, kan er brand of schade aan
de auto ontstaan.
365)De koelventilator kan, zelfs als de
motor niet draait, automatisch worden
ingeschakeld. Draai de contactschakelaar
naar de stand "LOCK" of zet de
bedieningsmodus op "OFF" om veilig in de
motorruimte te kunnen werken.
366)Houd sigaretten, vonken of andere
open vlammen uit de buurt van de
brandstof en de accu. De dampen zijn
ontvlambaar.
367)Wees bijzonder voorzichtig bij
werkzaamheden rondom de accu. De accu
bevat giftig en corrosief zwavelzuur.368)Ga niet onder uw voertuig liggen, als
het alleen door de krik wordt ondersteund.
Gebruik altijd kriksteunen.
369)Oneigenlijk gebruik van componenten
of materialen die in het voertuig zijn
gebruikt, kunnen de veiligheid van uw
personeel in gevaar brengen. We raden u
aan een specialist te raadplegen voor de
benodigde informatie.
265
Page 329 of 332

ALFABETISCH
REGISTER
Aandachtig doorlezen...........2
Aanhangwagens trekken........83
Aansteker..................86
Accu....................280
Achterbank.................36
Achterklep..................33
Achterportieren met kinderslot
(dubbele cabine)............33
Achterruitverwarmingsschakelaar . . .73
Achterste differentieelslot.......188
Achteruitkijkcamera...........213
Achteruitkijkspiegel............43
Achteruitkijkspiegels...........43
Actieve veiligheidssystemen......147
Afmetingen voertuig...........300
Airbag aanvullend veiligheidssysteem
(SRS)..................136
Airconditioning met automatische
klimaatregeling.............66
Airconditioningssysteem.........60
Algemeen onderhoud..........284
Als de bedieningsmodus niet kan
worden gewijzigd naar OFF. . . .225
Asbak....................85
Automatic transmission.........170
Banden..................290
Banden en wielen............313
Bekerhouder................89Belading...................81
Belangrijke adviezen voor gebruik van
de airconditioning...........73
Besturing onder slechte
rijomstandigheden..........246
Brandstofkeuze..............91
Brandstofverbruik............320
Buitenspiegels...............44
Buitenverlichting..............47
Capaciteit.................314
Centrale portiervergrendeling......30
Claxonschakelaar.............42
Combinatieschakelaar koplampen en
dimlicht..................47
Contactslot.................26
Cruise control...............197
De binnenkant van het voertuig
reinigen.................285
De buitenkant van het voertuig
reinigen.................286
De koplampen afdekken.........52
De motor starten en afzetten.....160
Dead Lock-systeem...........32
Dieselroetfilter...............78
Digitale klok.................86
Easy Select 4WD............176
Een band vervangen..........235
Elektrisch systeem............312
Elektrische ruitbediening.........76Elektronische startonderbreker.....13
Emissie...................320
Era Glonass................219
Etiketten op het voertuig........296
Flessenhouder..............89
Gebruik van het Instructieboek.....3
Gebruik van het voertuig onder zware
omstandigheden...........271
Geprogrammeerd
onderhoudsschema.........266
Gereedschap, krik en krikhandgreep.230
Gewichten.................307
Gordelspanners.............120
Grafische inhoudsopgave.........9
Handgeschakelde versnellingsbak .168
Handmatige ruitbediening........76
Hendel richtingaanwijzers........50
Het brandstofsysteem ontluchten . .228
Hoofdsteunen...............39
Hoog belastbaar systeem........81
Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel41
Instrumenten................97
Interieuruitrusting.............85
Interieurverlichting.............54
ISOFIX-plaatsen.............125
Jashaak...................90
Katalysator.................78