sensor FIAT FULLBACK 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: FULLBACK, Model: FIAT FULLBACK 2018Pages: 332, PDF Size: 10.64 MB
Page 46 of 332

De stand van de spiegel afstellen
De spiegel kan omhoog/omlaag en
naar links/rechts worden bewogen om
de positie af te stellen.
Verblinding verminderen
Type 1:De hendel (A) onderaan de
spiegel kan worden gebruikt om de
spiegel dusdanig af te stellen dat u zo
min mogelijk last hebt van verblinding
door de koplampen van voertuigen die
in het donker achter u rijden.1. Normaal 2. Anti-verblinding
Type 2:Wanneer de koplampen van de
voertuigen achter u heel fel zijn, wordt
de reflectiefactor van de
achteruitkijkspiegel automatisch
veranderd om de verblinding te
beperken.
Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
wordt de reflectiefactor van de spiegel
automatische gewijzigd.Opmerking Hang geen voorwerpen
aan, of spuit geen glasreiniger op de
sensor (1), want hierdoor kan de
gevoeligheid ervan worden beperkt.
BUITENSPIEGELS
De stand van de spiegel afstellen
56) 57) 58)
Handbediende buitenspiegels
(indien aanwezig)
Stel het spiegeloppervlak met de hand
af zoals aangegeven door de pijlen.
Elektrische, afstandsbediende
buitenspiegels (waar aanwezig)
De elektrische, afstandsbediende
buitenspiegels kunnen worden bediend
als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus in de stand "ON" of
"ACC" staat.
65AA0022369
66AA0108151
67AA0001425
68AA0094830
69AHA105280
44
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 50 of 332

Type 1
Draai de schakelaar om de lampen aan
te zetten.
OFF— alle lampen zijn uit
— positielichten, achterlampen,
kentekenplaat- en
instrumentenpaneelverlichting zijn aan
— koplampen en andere lampen
gaan aan
Type 2
Draai de schakelaar om de lampen aan
te zetten.OFF— alle lampen zijn uit
AUTO— als de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" staat,
gaan koplampen, positielichten,
achterlampen, kentekenplaat- en
instrumentenpaneelverlichting
automatisch aan en uit, naargelang de
lichtomstandigheden buiten. Alle
lampen gaan automatisch uit als de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "OFF" wordt
gezet.
— positielichten, achterlampen,
kentekenplaat- en
instrumentenpaneelverlichting zijn aan
— koplampen en andere lampen
gaan aan
Opmerking De gevoeligheid van de
automatische in-/uitschakeling kan
worden aangepast. Neem voor meer
informatie contact op met het Fiat
Servicenetwerk.Opmerking Als de mistkoplampen
(indien aanwezig) aangaan als dat nodig
is, omdat de schakelaar in de stand
"AUTO" staat, gaan de lampen ook
automatisch weer uit als de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "OFF" wordt
gezet.
Opmerking Als de koplampen zijn
uitgeschakeld door de automatische
in-/uitschakeling met de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus in de stand "ON",
gaan de mistkoplampen (indien
aanwezig) en de mistachterlichten
(indien aanwezig) ook uit. Als de
koplampen daarna weer worden
ingeschakeld door de automatische
in-/uitschakeling, worden de
mistkoplampen ook ingeschakeld maar
blijven de mistachterlichten
uitgeschakeld. Als u het mistachterlicht
weer wilt inschakelen, dient u de
schakelaar opnieuw te bedienen.
Opmerking Dek de sensor (A) voor de
automatische in-/uitschakeling niet af
door een sticker of label op de voorruit
te plakken.
75AA0061221
76AA0071497
48
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 58 of 332

SCHAKELAAR
RUITENWISSER EN
-SPROEIER
De ruitenwissers en -sproeier kunnen
worden bediend met de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" of "ACC".
Als de wisserbladen aan de voorruit
vastgevroren zitten, bedien dan de
ruitenwissers niet totdat het ijs is
gesmolten en de wisserbladen weer vrij
kunnen bewegen, want anders kan de
ruitenwissermotor beschadigen.
63) 64) 65) 66)
Ruitenwissers
(Behalve voor voertuigen uitgerust met
regensensor)
MIST— mistfunctie. De ruitenwissers
worden één keer geactiveerd.
OFF— uit
INT— intermitterend
(snelheidsafhankelijk)LO— langzaam
HI— snel
Intermitterende intervallen afstellen
Als de hendel in de stand "INT"
(snelheidsafhankelijke intermitterende
werking) staat, kunnen de
intermitterende intervallen worden
afgesteld met knop (1).
A — snel
B — langzaam
Opmerking De snelheidsafhankelijke
werking van de ruitenwissers kan
worden uitgeschakeld. Wendt u voor
nadere informatie tot het Fiat
Servicenetwerk.
Mistfunctie
Beweeg de hendel in de richting van de
pijl en laat hem weer los, om de
ruitenwissers één keer te activeren.
Gebruik deze functie als u door mist of
motregen rijdt.Voertuigen uitgerust met
regensensor
MIST— mistfunctie. De ruitenwissers
worden één keer geactiveerd.
OFF— uit
AUTO— automatische bediening van
de ruitenwissers
Regensensor: de ruitenwissers gaan
automatisch aan, afhankelijk van de
vochtigheid op de voorruit.
91AJA104364
92AA0069881
93AG0002332
94AA0068204
56
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 59 of 332

LO— langzaam
HI— snel
Regensensor
Kan alleen worden gebruikt als de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" staat. Als de
hendel in de stand "AUTO" wordt
gezet, detecteert de regensensor (A) de
hoeveelheid regen (of sneeuw, ander
vocht, stof, enz.) en gaan de
ruitenwissers automatisch aan. Houd
de hendel met een vuile voorruit en bij
droog weer in de stand "OFF". Gebruik
van de ruitenwissers onder deze
omstandigheden kan leiden tot krassen
op de voorruit of beschadiging van de
ruitenwissers.
21)
Opmerking Om de rubberen gedeelten
van de ruitenwissers te beschermen,
verrichten de ruitenwissers deze
handeling zelfs niet als de hendel in destand "AUTO" staat, als het voertuig
stilstaat en de omgevingstemperatuur
ongeveer 0°C of lager is.
Opmerking Dek de sensor niet af door
een sticker of label op de voorruit te
plakken. Breng ook geen
waterafstotend middel aan op uw
voorruit. Hierdoor zou de regensensor
de hoeveelheid regen namelijk niet
kunnen detecteren en werken de
ruitenwissers mogelijk niet naar
behoren.
In de volgende gevallen zou er sprake
kunnen zijn van een storing van de
regensensor. Wendt u voor nadere
informatie tot het Fiat Servicenetwerk:
Als de ruitenwissers in een constant
interval werken, ondanks dat de
hoeveelheid regen verandert.
Als de ruitenwissers niet werken,
ondanks dat het regent.
Opmerking De ruitenwissers kunnen
automatisch worden geactiveerd als er
insecten of vreemde voorwerpen op de
regensensor op de voorruit zitten of als
de voorruit bevroren is. Als er
voorwerpen op de voorruit geplakt
zitten en de ruitenwissers die niet
kunnen verwijderen, stoppen de
ruitenwissers met wissen. Zet de
hendel in de stand "LO" of "HI" om de
ruitenwissers weer te gebruiken. Ook
kunnen de ruitenwissers automatisch
worden ingeschakeld door fel direct
zonlicht of elektromagnetische golven.
Zet de hendel in de stand "OFF" om deruitenwissers uit te schakelen.
Opmerking Raadpleeg het Fiat
Servicenetwerk, als de voorruit wordt
vervangen of het glas rondom de
sensor wordt verstevigd.
De gevoeligheid van de
regensensor aanpassen
Met de hendel in de stand "AUTO"
(regensensor) kan de gevoeligheid van
de regensensor worden afgesteld door
knop (B) te draaien.
+— Gevoeliger voor regen
-— Minder gevoelig voor regen
De volgende functies kunnen worden
geactiveerd:
De automatische werking
(regendruppelgevoelig) kan worden
veranderd in een intermitterende
werking (voertuigsnelheidsafhankelijk).
De automatische werking
(regendruppelgevoelig) kan worden
veranderd in een intermitterende
95AA0117317
96AA0068217
57
Page 61 of 332

Opmerking Als de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" of "ACC"
staat en de koplampen aan zijn, wordt
de koplampsproeier de eerste keer dat
aan de hendel voor de ruitensproeier
wordt getrokken om de ruitensproeier
te activeren, eenmaal geactiveerd.
Voorzorgsmaatregelen die moeten
worden getroffen bij gebruik van de
ruitenwissers en -sproeiers
Als de beweging van de
ruitenwissers halverwege een slag
wordt geblokkeerd door ijs of andere
aanslag op het glas, kan de werking
van de ruitenwissers tijdelijk gestaakt
worden om te voorkomen dat de motor
oververhit raakt. Zet in dit geval het
voertuig op een veilige plaats stil, zet de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "OFF" en
verwijder het ijs of de andere aanslag.
Controleer de ruitenwissers voordat ze
weer gebruikt worden, aangezien de
ruitenwissers weer gaan werken, zodra
de motor van de ruitenwissers is
afgekoeld.
Gebruik de ruitenwissers niet als de
ruit droog is. Hierdoor kan het
glasoppervlak krassen oplopen en
kunnen de wisserbladen vroegtijdig
slijten.
Controleer voordat u de ruitenwissers
bij koud weer gebruikt, of de
wisserbladen niet aan het glasvastgevroren zitten. Als de ruitenwissers
gebruikt worden terwijl de wisserbladen
aan het glas vastgevroren zitten, kan de
motor doorbranden.
Probeer de ruitensproeier niet langer
dan 20 seconden onafgebroken te
gebruiken. Schakel de ruitensproeier
niet in als het vloeistofreservoir leeg is.
Hierdoor kan de motor doorbranden.
Controleer regelmatig het peil van de
ruitensproeiervloeistof in het reservoir
en vul indien nodig bij.
Voeg bij koud weer een aanbevolen
sproeieroplossing toe, waardoor de
ruitensproeiervloeistof in het reservoir
niet bevriest. Doet u dit niet dan kan de
ruitensproeier stoppen met werken en
kunnen de onderdelen van het systeem
beschadigen.
BELANGRIJK
63)Gebruik de ruitenwisser niet om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
hierna de ruitenwissers niet meer werken,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
64)Eventuele waterstrepen kunnen de
ruitenwissers onnodig doen inschakelen.65)Als de ruitensproeier bij koud weer
gebruikt wordt, kan de
ruitensproeiervloeistof die tegen de ruit
wordt gesproeid, bevriezen en het zicht
belemmeren. Verwarm de ruit met de
achterruitverwarming voordat de
ruitensproeiers worden gebruikt.
66)Met de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" en de hendel in
de stand "AUTO", kunnen de ruitenwissers
in de onderstaande situaties automatisch
worden geactiveerd. Als uw handen
bekneld raken, kan dit leiden tot letsel of
defecte ruitenwissers. Zorg ervoor dat de
contactschakelaar in de stand "LOCK"
staat of zet de bedieningsmodus op "OFF",
of zet de hendel in de stand "OFF" om de
regensensor uit te schakelen: als het
buitenoppervlak van de voorruit wordt
gereinigd, en u de regensensor raakt of
met een doek reinigt; als u een
automatische wasstraat gebruikt; als een
fysieke schok op de voorruit of op de
regensensor plaats heeft.
BELANGRIJK
21)Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een wastunnel.
59
Page 70 of 332

Opmerking Er zit een
temperatuursensor (A) voor de lucht in
het interieur op de weergegeven plaats.
Plaats nooit iets op de sensor,
aangezien de sensor hierdoor niet naar
behoren werkt.
Opmerking Het scherm van het
bedieningspaneel van de airconditioning
kan in extreme kou traag werken. Dit
duidt niet op een probleem. Dit
verdwijnt als de temperatuur in het
voertuig oploopt tot een normale
temperatuur.
Ventilatorsnelheidsschakelaar
Druk op
van de
ventilatorsnelheidsschakelaar om de
ventilatorsnelheid te verhogen.
Druk op
van de
ventilatorsnelheidsschakelaar om de
ventilatorsnelheid te verlagen. De
geselecteerde ventilatorsnelheid wordt
weergegeven op het display (A).Bedieningspaneel airconditioning
— standaardmodus
Bedieningspaneel airconditioning
— dubbele zone
1 — verhogen
2 — verlagenTemperatuurregelingsschakelaar
Duw
ofvan de
temperatuurregelingsschakelaar naar
de gewenste temperatuur.
De geselecteerde temperatuur wordt
weergegeven op het display (A).
Opmerking De temperatuurwaarde van
de airconditioning wordt op het
multi-informatiedisplay afgewisseld met
de weergave van de buitentemperatuur.
Raadpleeg "De temperatuureenheid
veranderen".
Opmerking Zolang de temperatuur van
de motorkoelvloeistof laag is, is de
temperatuur van de lucht die uit de
verwarming komt, zelfs als u de
schakelaar op warme lucht hebt gezet,
koel/koud tot de motor is opgewarmd.
Als het systeem in de automatische
stand staat, wordt de ventilatormodus
overgeschakeld naar
en wordt de
ventilatorsnelheid verlaagd, om te
voorkomen dat de ruiten beslaan.
124AH3100463M
125AH3100463B
126AA0112354
68
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 120 of 332

BELANGRIJK
67)Zorg dat de gordelband nooit gedraaid
is.
68)We raden u aan alle veiligheidsgordels,
inclusief oprolautomaten en bevestigingen,
na iedere botsing te laten controleren. We
raden u aan de veiligheidsgordels die
tijdens een botsing zijn gebruikt, te
vervangen, tenzij het een kleine botsing
was en de gordels geen tekenen van
schade vertonen en nog steeds fatsoenlijk
werken.
69)Een geactiveerde gordelspanner kan
niet worden hergebruikt. Deze moet samen
met de oprolautomaat worden vervangen.
70)Breng geen externe voorwerpen
(stukken plastic, paperclips, knopen, etc.) in
de gesp of in het oprolmechanisme
fig. 200. Wijzig of verwijder of installeer de
veiligheidsgordel bovendien niet. Anders
kan de veiligheidsgordel misschien niet in
staat zijn voldoende bescherming te bieden
in een botsing of andere situatie.
71)Een vuile veiligheidsgordel dient met
een neutraal reinigingsmiddel en warm
water te worden gereinigd. Spoel de gordel
af met water en laat hem in de schaduw
drogen. Probeer de gordels niet te bleken
of te verven; dit is van invloed op de
eigenschappen van de gordels.
SBR-SYSTEEM
Seat Belt Reminder
(SBR)
Voor de bestuurders- en voorste
passagiersstoel (waar aanwezig)
* — Dit waarschuwingslampje is voor
voertuigen met linkse besturing.
Type 1 — voertuigen met linkse
besturing
Type 2 — voertuigen met rechtse
besturing
Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
terwijl de veiligheidsgordel van de
bestuurder en/of de passagier voor
(indien zo uitgerust) nog loszit, gaat het
waarschuwingslampje branden en
wordt ongeveer 6 seconden een
geluidssignaal afgegeven om de
bestuurder en/of de voorste passagier
(indien zo uitgerust) eraan te herinnerendat de veiligheidsgordel moet worden
omgedaan.
Als met het voertuig wordt gereden
terwijl de veiligheidsgordel nog steeds
niet is omgedaan, gaat het
waarschuwingslampje knipperen en
wordt het geluidssignaal intermitterend
afgegeven totdat de veiligheidsgordel
wordt omgedaan.
72)
Opmerking Als de veiligheidsgordel
daarna nog niet wordt omgedaan,
blijven het waarschuwingslampje en het
geluidssignaal iedere keer als het
voertuig weer in beweging komt, nadat
het is gestopt, waarschuwingen
afgeven.
Opmerking Voor de voorste
passagiersstoel werkt deze
waarschuwingsfunctie alleen zolang er
iemand op de stoel zit (anderhalve en
dubbele cabine).
Opmerking Als de bagage op de
voorste passagiersstoel wordt
geplaatst, zou een sensor in het
stoelkussen, afhankelijk van het gewicht
en de positie van de bagage, een
waarschuwingsgeluid af kunnen geven
en zou het waarschuwingslampje
kunnen gaan branden (anderhalve en
dubbele cabine).
201AHA106665
118
VEILIGHEID
Page 138 of 332

AIRBAG
AANVULLEND
VEILIGHEIDS-
SYSTEEM (SRS)
De informatie van de SRS-airbags
bevat belangrijke informatie over de
frontairbags aan bestuurders- en
passagierszijde, de knie-airbag aan de
bestuurderszijde, de zijairbags en de
gordijnairbags.
De SRS-frontairbags aan
bestuurderszijde en passagierszijde zijn
ontworpen ter aanvulling van de
primaire bescherming van de
bestuurder en de voorpassagier in de
vorm van de veiligheidsgordel, door de
inzittenden in geval van middelmatige
tot ernstige frontale botsingen te
beschermen tegen hoofd- en
borstletsel.
Voor de SRS-bestuurdersairbag is een
tweefasig airbagsysteem gebruikt
(indien aanwezig). De SRS-frontairbags
aan bestuurderszijde en passagierszijde
worden geregeld door botssensoren
(aan de voorkant van het voertuig) en
de regeleenheid (ongeveer in het
midden van het voertuig op
vloerniveau).
De SRS-knie-airbag aan
bestuurderszijde (indien aanwezig) is
ontworpen ter aanvulling van de
primaire bescherming in de vorm van
de veiligheidsgordel aan
bestuurderszijde. Bij bepaalde
middelmatige tot ernstige frontalebotsingen verkleint de airbag de
voorwaartse beweging van de
onderbenen van de bestuurder en biedt
een betere bescherming van het hele
lichaam.
De SRS-zijairbags (indien aanwezig) zijn
ontworpen ter aanvulling van de naar
behoren gedragen veiligheidsgordels en
beschermen de bestuurder en de
voorste passagier in bepaalde
middelmatige tot ernstige
flankbotsingen tegen borstletsel.
De SRS-gordijnairbags (indien
aanwezig) zijn ontworpen ter aanvulling
van de naar behoren gedragen
veiligheidsgordels en beschermen de
bestuurder en de passagier op de
voorstoel en buitenste achterstoel in
bepaalde middelmatige tot ernstige
flankbotsingen tegen hoofdletsel, door
het open gaan van de gordijnairbag aan
de zijkant.
Het SRS is GEEN vervanging voor de
veiligheidsgordels. Voor een maximale
bescherming tijdens allerlei soorten
botsingen en ongevallen, moeten alle
inzittenden, zowel de passagiers als de
bestuurder, hun veiligheidsgordels
dragen.
Opmerking De ERA-GLONASS (indien
aanwezig )is ontworpen om te werken
wanneer een van de airbags open
gaan. Zie “ERA-GLONASS”.Werking van het aanvullende
veiligheidssysteem
Het SRS bevat de volgende componenten:
1. Airbagmodule (bestuurder)
2. Indicatielampje frontairbag aan
passagierszijde (anderhalve cabine en
dubbele cabine) 3. Airbagmodule
(passagier) 4. Knie-airbagmodule
bestuurderszijde* 5. Aan-/uitschakelaar
frontairbag aan passagierszijde
(anderhalve cabine en dubbele cabine)
218AHA106232
219AHA104876
136
VEILIGHEID
Page 150 of 332

ook kunnen voelen alsof het rempedaal
weerstand biedt als het wordt ingetrapt.
Houd in deze situatie het rempedaal
stevig ingetrapt. Pomp niet met de
remmen, want dit kan leiden tot een
verminderde remwerking.
Als direct na het starten van de motor
wordt weggereden, kan er een
werkingsgeluid uit de motorruimte
komen of kan het rempedaal schokken.
Dit zijn normale geluiden of
omstandigheden als het ABS-systeem
een zelfcontrole uitvoert. Het duidt niet
op een storing.
Het ABS kan worden gebruikt als het
voertuig een snelheid van meer dan
ongeveer 10 km/u heeft behaald. De
werking wordt geannuleerd als de
voertuigsnelheid daalt tot onder 7 km/u.
208) 209) 210) 211) 212) 213) 214) 215) 216)
Na het rijden over bevroren wegen
Verwijder eventuele sneeuw en ijs van
de wielen, nadat over bevroren of
besneeuwde wegen is gereden. Wees
bij voertuigen met ABS voorzichtig dat
u de wielsnelheidssensoren (A) of de
kabels bij ieder wiel niet beschadigt.Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) (waar aanwezig)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) neemt de controle over het
antiblokkeersysteem, de actieve
stabiliteitsregeling en de actieve
tractieregeling over om te helpen de
tractie en controle over het voertuig te
behouden. Lees dit gedeelte samen
met de pagina over het
antiblokkeersysteem, de actieve
stabiliteitsregeling en de actieve
tractieregeling.
217) 218) 219) 220)
Opmerking In de volgende situaties kan
er een werkingsgeluid uit de
motorruimte komen. Het geluid gaat
gepaard met de
controlewerkzaamheden van de ESC.
In dit geval kan het rempedaal
schokken als u het intrapt. Dit duidt niet
op een storing:
Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt
gezet.
Als een tijdje met het voertuig is
gereden nadat de motor is gestart.
Opmerking Als de ESC wordt
geactiveerd, zou de carrosserie van het
voertuig kunnen trillen en zou er een
gierend geluid uit de motorruimte
kunnen komen. Dit duidt op een
normale werking van het systeem. Het
duidt niet op een storing.
Opmerking Als het
waarschuwingslampje van het
antiblokkeersysteem brandt, is de ESC
niet actief.
Opmerking Op voertuigen met
differentieelslot aan de achterkant wordt
de werking van de ESC en het ABS
geannuleerd zolang het achterste
differentieelslot is ingeschakeld. Het
indicatielampje ESC, het indicatielampje
ESC OFF en het waarschuwingslampje
ABS branden zolang de werking is
geannuleerd. Dit duidt niet op een
probleem. Als het achterste
differentieelslot is uitgeschakeld, gaan
de lampjes uit en treden de systemen
weer in werking. Raadpleeg
"Waarschuwingslampje
antiblokkeersysteem (ABS)",
"Indicatielampje ESC en Indicatielampje
ESC OFF".
243AHA103693
148
VEILIGHEID
Page 219 of 332

261)De achteruitkijkcamera is een
hulpsysteem waarmee de bestuurder kan
controleren of zich obstakels achter het
voertuig bevinden. Het blikveld is beperkt
en er moet dus niet teveel op vertrouwd
worden. Rijd even voorzichtig als met een
voertuig zonder achteruitkijkcamera.
262)Controleer visueel, met uw eigen
ogen, de veiligheid rondom het voertuig.
Vertrouw niet volledig op de
achteruitkijkcamera.
BELANGRIJK
161)Voor een correcte werking is het van
extreem belang dat de camera altijd
schoon en vrij van modder, vuil, sneeuw of
ijs wordt gehouden. Zorg ervoor dat de
camera tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd wordt. Vermijd het gebruik van
droge, ruwe of harde doeken. De camera
moet met schoon water worden gewassen,
waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd. In wasstraten met
stoomreinigers of hogedrukreinigers
moeten de camera snel gewassen worden
door de spuitmond op minstens 10 cm van
de sensoren te houden. Breng geen
stickers op de camera aan.
162)De achteruitkijkcamera heeft een
speciale lens waardoor de objecten die op
het scherm worden weergegeven dichterbij
of verder weg kunnen lijken dan ze in
werkelijkheid zijn.163)Door het aantal inzittenden in het
voertuig, de hoeveelheid brandstof, het
gewicht en de plaatsing van de bagage
en/of de toestand van het wegdek, is het
mogelijk dat de lijnen in het beeld van de
achteruitkijkcamera niet in verhouding staan
tot het daadwerkelijke wegdek. Gebruik de
referentielijnen als een richtlijn en controleer
altijd met eigen ogen de veiligheid achter en
rondom het voertuig tijdens het rijden.
217