service FIAT PANDA 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: PANDA, Model: FIAT PANDA 2018Pages: 240, PDF Size: 13.62 MB
Page 136 of 240

STARTEN MET
HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor
gestart worden met startkabels en de
accu van een ander voertuig, of met
een hulpaccu.
Als het waarschuwingslampje
constant aan blijft op het
instrumentenpaneel, neem onmiddellijk
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Bij gebruik van hulpaccu dient men zich
te houden aan de instructies voor
gebruik en de voorzorgsmaatregelen
die zijn aangegeven door de fabrikant.
Gebruik geen hulpaccu of enige andere
externe voedingsbron met een
spanning hoger dan 12 V: de accu, de
startmotor, de dynamo en het
elektrische systeem van het voertuig
kunnen hierdoor worden beschadigd.
Probeer niet te starten met een
hulpaccu als de accu bevroren is. De
accu kan kapot gaan en ontploffen!VOORBEREIDEN VAN
STARTEN MET
HULPACCU
149) 150)
56) 57)
BELANGRIJK De plusklem (+) van de
accu is voorzien van een beschermkap.
Til de afschermkap op om toegang te
krijgen tot de plusklem.
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan, zet de pook
van de Dualogic versnellingsbak in
stand P (Parkeren) of, voor versies met
handgeschakelde versnellingsbak, in
de vrijstand en draai de contactsleutel
naar STOP;
schakel alle andere elektrische
apparaten in de auto uit;
als een ander voertuig klaar is voor
een noodstart, parkeer dan het voertuig
binnen het bereik van de te gebruiken
startkabels, trek de handrem aan en
zorg ervoor dat het contactslot is
uitgeschakeld.
BELANGRIJK Vermijd contact tussen
beide voertuigen, dit kan immers een
massaverbinding veroorzaken wat
tot ernstig letsel aan mensen in
de buurt kan leiden.PROCEDURE VOOR
STARTEN MET
HULPACCU
BELANGRIJK Het verkeerd uitvoeren
van onderstaande procedure kan leiden
tot ernstige letsel bij mensen of schade
aan het laadsysteem van één of beide
voertuigen. Volg de onderstaande
instructies nauwkeurig op.
Kabels aansluiten
Ga als volgt te werk om de auto te
starten met een hulpaccu:
sluit een uiteinde van de pluskabel
(+) aan op de plusklem (+) van de auto
met de lege accu;
sluit het andere uiteinde van de
pluskabel (+) aan op de plusklem (+)
van de hulpaccu;
sluit een uiteinde van de minkabel (–)
aan op de minklem (–) van de
hulpaccu;
sluit het andere uiteinde van de
minkabel (–) aan op een massapunt van
de motor (het zichtbare metalen deel
van de motor van de auto met lege
accu) ver uit de buurt van de accu en
het inspuitsysteem;
start de motor van het voertuig met
de hulpaccu, laat de motor enkele
minuten stationair draaien. Start de
motor van de auto met lege accu.
134
NOODGEVALLEN
Page 137 of 240

Kabels loskoppelen
Neem, als de motor gestart is, de
kabels als volgt los:
ontkoppel het uiteinde van de
minkabel (–) van de massa op de motor
van de auto met de lege accu;
koppel het andere uiteinde van de
minkabel (–) los van de minklem (–) van
de hulpaccu;
koppel het uiteinde van de pluskabel
(+) los van de plusklem (+) van de
hulpaccu;
sluit een uiteinde van de pluskabel
(+) af van de plusklem (+) van de auto
met de lege accu.
Als het vaak nodig is om een
noodstart uit te voeren, laat de accu
en het laadsysteem van de auto dan
controleren door het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Alle accessoires (bijv.
mobiele telefoons, enz.) aangesloten op
de stopcontacten van het voertuig
verbruiken stroom, ook als ze niet
worden gebruikt. Als deze apparaten te
lang bij afgezette motor aangesloten
blijven, kan de accu leeglopen met
vermindering van de levensduur van de
accu en/of startproblemen tot gevolg.
BELANGRIJK
149)Deze startprocedure moet door
ervaren personeel verricht worden,
aangezien verkeerde handelingen
elektrische ontladingen van aanzienlijke
kracht kunnen veroorzaken. Bovendien is
accuvloeistof giftig en corrosief: vermijd
contact met huid en ogen. Houd open
vuur en brandende sigaretten uit de buurt
van de accu en veroorzaak geen vonken.
150)Verwijder alle metalen voorwerpen
(bijv. ringen, horloges, armbanden), die
zouden kunnen leiden tot een onbedoeld
elektrisch contact en daardoor ernstig
letsel.
BELANGRIJK
56)Verbind de startkabel niet met de
minpool (–) van de lege accu. De
afgegeven vonk kan explosie van de accu
tot gevolg hebben en ernstige schade
veroorzaken. Gebruik alleen het specifieke
massapunt; gebruik geen andere
blootgestelde metalen onderdelen.
57)Gebruik nooit een accusnellader om de
motor te starten, aangezien deze de
elektronische systemen kan beschadigen,
met name de regeleenheden van de
ontsteking en de brandstoftoevoer.
BRANDSTOF-
AFSLUITSYSTEEM
151)
Deze grijpt bij een botsing in en
veroorzaakt het volgende:
onderbreking van de
brandstoftoevoer met afzetten van de
motor als gevolg;
automatische ontgrendeling van de
portieren;
inschakeling van de
binnenverlichting;
inschakeling van de
alarmknipperlichten.
OPMERKING Controleer het voertuig
zorgvuldig op brandstoflekkage,
bijvoorbeeld in de motorruimte, onder
het voertuig of in de buurt van de
tank. Draai na een botsing de
contactsleutel naar STOP om te
voorkomen dat de accu leegloopt.
Ga als volgt te werk om de correcte
werking van het voertuig te herstellen:
draai de contactsleutel naar de
stand MAR;
schakel de richtingaanwijzer rechts in;
schakel de richtingaanwijzer rechts uit;
schakel de richtingaanwijzer links in;
schakel de richtingaanwijzer links uit;
135
Page 138 of 240

schakel de richtingaanwijzer rechts in;
schakel de richtingaanwijzer rechts uit;
schakel de richtingaanwijzer links in;
schakel de richtingaanwijzer links uit;
draai de contactsleutel op STOP
en daarna op MAR.
LPG-versies: in geval van een botsing
wordt de benzinetoevoer onmiddellijk
gestopt, de LPG-veiligheidskleppen
worden gesloten en de inspuiting wordt
onderbroken waardoor de motor
uitgeschakeld wordt.
Natural Power versies: in geval van
een botsing wordt de voeding
onmiddellijk onderbroken, waardoor de
motor afgezet wordt.
BELANGRIJK
151)Als na een botsing een brandstoflucht
wordt geroken of brandstoflekkage wordt
geconstateerd, dan mag het systeem
niet opnieuw ingeschakeld worden om
brand te voorkomen.
SLEPEN VAN DE
AUTO
152) 153) 154) 155) 156)
Het sleepoog dat bij de auto wordt
geleverd, bevindt zich in de
gereedschapstas, onder de mat in de
bagageruimte.
BEVESTIGING VAN HET
SLEEPOOG
Verwijder met de hand dop A fig. 125
(voorbumper) of A fig. 126 (voor
bepaalde versies/markten) op de
achterbumper, druk op het onderste
deel, neem het sleepoog B uit zijn
zitting in de gereedschapstas en draai
het volledig vast op de pen met
schroefdraad aan de voor- of
achterzijde.Versies met Dualogic
versnellingsbak
Controleer of de versnellingsbak in de
vrijstand staat (N) (door te controleren
of de auto door te duwen verplaatst
kan worden) en ga vervolgens te werk
zoals bij een auto met
handgeschakelde versnellingsbak.
Sleep de auto niet als de
versnellingsbak niet in de vrijstand kan
worden gezet en neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
Panda Cross 4x4 en Panda 4x4
versies
De auto kan alleen worden gesleept op
een van de volgende manieren (en
altijd met de motor uit, versnelling in de
vrijstand en de handrem niet
aangetrkken):
met alle wielen op het wegdek;
125F1D0094
126F1D0095
136
NOODGEVALLEN
Page 141 of 240

GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD
Juist onderhoud is essentieel voor een
lange levensduur van de auto onder
optimale omstandigheden. Daarom
heeft Fiat een reeks controles en
onderhoudsbeurten opgesteld die op
vaste afstandsintervallen uitgevoerd
moeten worden, en, waar aanwezig, op
vaste tijdsintervallen, zoals beschreven
in het Geprogrammeerd
Onderhoudsschema.
Voor elke onderhoudsbeurt moet u
echter letten op wat er beschreven is in
het Geprogrammeerd
Onderhoudsschema (bijv. het
regelmatig controleren van
vloeistofniveaus, bandendruk, enz.).
De beurten van het Geprogrammeerde
Onderhoud worden volgens een vast
tijdsschema door het Fiat
Servicenetwerk uitgevoerd. Eventuele
reparaties die nodig blijken tijdens
het uitvoeren van de diverse inspecties
en controles van het geprogrammeerd
onderhoud, mogen uitsluitend worden
uitgevoerd na uitdrukkelijke
toestemming van de eigenaar. Als de
auto dikwijls gebruikt wordt voor het
trekken van aanhangers, dan moet een
korter interval tussen de
geprogrammeerde onderhoudsbeurten
worden aangehouden.BELANGRIJK De onderhoudsbeurten
van het Geprogrammeerde Onderhoud
zijn door de fabrikant voorgeschreven.
Het niet laten uitvoeren van deze
werkzaamheden kan leiden tot het
vervallen van de garantie. Het is
raadzaam het Fiat Servicenetwerk
onmiddellijk te informeren over
eventuele kleine defecten en niet te
wachten tot de volgende
onderhoudsbeurt.
PERIODIEKE
CONTROLES
Elke1000km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
niveau motorkoelvloeistof; niveau
remvloeistof; niveau
ruitensproeiervloeistof; bandenspanning
en -conditie; werking
verlichtingssysteem (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
enz.); werking ruitensproeier-/
wissersysteem en plaatsing/slijtage
wisserbladen voor-/achterruit.
Elke3000km controleren en eventueel
bijvullen: motorolieniveau.
Voor auto's met 0.9 TwinAir-
motoren: elke3.000km het
motoroliepeil controleren en zo nodig
tot het maximum bijvullen.ZWAAR GEBRUIK VAN DE
AUTO
Als de auto onder een van de volgende
omstandigheden wordt gebruikt:
trekken van een aanhanger of camper;
stoffige wegen; talrijke korte (minder
dan 7-8 km) ritten bij temperaturen
onder het vriespunt; vaak stationair
draaiende motor of rijden van lange
afstanden bij lage snelheid of lange
periodes van stilstand, dan moeten de
controles vaker worden uitgevoerd
dan aangegeven in het
Geprogrammeerd Onderhoudsschema:
remblokken van schijfremmen voor
op conditie en slijtage controleren;
de sloten aan de zijkant en van de
motorkap en achterklep op vuil
controleren en de mechanismen op vuil
controleren en smeren;
visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat/brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(hoezen/slangen /bussen enz.);
laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
motorolie controleren en, indien
nodig, verversen en oliefilter / pollenfilter
/ luchtfilter vervangen.
139
Page 146 of 240

km x 1000 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150
Jaren12345678910
Bougies vervangen (1.2 8V 69 pk and 0.9 TwinAir Turbo
80 pk/85 pk versies) (5)
Bougies vervangen (0.9 TwinAir 60 pk/65 pk) (5)
Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen(6)
Getande distributieriem vervangen (alle 0.9 TwinAir versies
uitgesloten)(6)
Luchtfilterelement vervangen (7)
(5) Voor 0.9 TwinAir-versies zijn de volgende zaken van vitaal belang om een correcte werking te verzekeren en om ernstige schade aan de motor te voorkomen:
gebruik uitsluitend bougies die speciaal gecertificeerd zijn voor deze motoren; alle bougies moeten van hetzelfde type en merk zijn (zie de paragraaf "Motor" in
het hoofdstuk "Technische gegevens"); houd u strikt aan de vervangingsintervallen van de bougies die vermeld zijn in het Geprogrammeerde
Onderhoudsschema. Het wordt aanbevolen contact op te nemen met het FIAT Servicenetwerk om de bougies te laten vervangen.
(6) Niet-stoffige gebieden: aanbevolen maximum aantal kilometers 120.000 km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. In
stoffige omgevingen en/of bij gebruik van het voertuig onder zware omstandigheden (koude klimaten, gebruik in de stad, periodes van langdurige stilstand)
wordt een maximale kilometerstand van 60.000 km aanbevolen. Ongeacht de kilometerstand, moet de riem om de 4 jaar vervangen worden.
(7) Als het voertuig gebruikt wordt in stoffige omgevingen, moet dit filter om de 15.000 km vervangen worden.
144
ONDERHOUD EN ZORG
Page 151 of 240

ACCU OPLADEN
157) 158)
OPMERKING Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut voordat u de
elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling
de accu langzaam en met een lage
stroomsterkte ongeveer 24 uur op te
laden. De accu langer opladen, kan de
accu beschadigen.
BELANGRIJK De kabels van het
elektrische systeem moeten weer
correct worden aangesloten op de
accu, d.w.z. de pluskabel (+) op de
plusklem en de minkabel (–) op de
minklem. De accuklemmen zijn
gemarkeerd met de symbolen plus (+)
en min (–), en zijn weergegeven op
het deksel van de accu. De
accuklemmen moeten ook corrosievrij
zijn.BELANGRIJK Als een acculader van
het "snelle" type wordt gebruikt terwijl
de accu in het is voertuig gemonteerd,
moeten eerst beide kabels van de
accu losgemaakt worden alvorens de
acculader aan te sluiten. Gebruik geen
"snellader" voor de levering van
startspanning.
OPMERKING De procedure voor het
opladen van de accu is uitsluitend
bedoeld ter informatie. Geadviseerd
wordt contact op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk om deze
werkzaamheden te laten uitvoeren.
VERSIES ZONDER
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
maak de klem van de minpool van
de accu los;
sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit voordat deze wordt
losgekoppeld van de accu;
sluit de klem weer op de minpool
van de accu aan.VERSIES MET
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
koppel de stekker A fig. 128 van de
accusensor C, de accu-condities
controlerend, op de minklem D van de
accu los (door op de knop B te
drukken);
sluit de pluskabel van de acculader
aan op de plusklem E van de accu
en de minkabel op de klem van de
sensor D;
schakel de acculader in. Schakel na
het opladen de acculader uit;
sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker A weer op
sensor C aan.
149
Page 156 of 240

MOTOROLIE
59) 60)3)
Controleer ongeveer 5 minuten na het
uitzetten van de motor het oliepeil
met het voertuig op een horizontale
ondergrond.
Controleer of het oliepeil zich tussen het
MIN- en MAX-teken op de peilstok B
bevindt.Wanneer het olieniveau bij
of onder het MIN-teken komt, moet olie
bijgevuld worden via de vulopening A
tot aan het MAX-teken.
OPMERKING Voor 0.9 TwinAir en 0.9
TwinAir Turbo versies, is de
motoroliepeilstok A is in de dop A
geïntegreerd. Draai de dop los, maak
de peilstok schoon met een niet
pluizende doek, plaats de peilstok terug
en draai de dop vast. Draai de dop
weer los en controleer of het peil zich
tussen het MIN- en MAX-teken op
de peilstok bevindt.
Motorolieverbruik
Het maximale motorolieverbruik is
gewoonlijk 400 gram elke 1000 km.
Tijdens de eerste gebruiksperiode van
het voertuig dienen de omstandigheden
van het motorolieverbruik als
gestabiliseerd te worden beschouwd na
de eerste 5000 - 6000 km.Bijvullen van de motorolie (voor
TwinAir-motoren)
Zodra het bericht dat motorolie moet
worden bijgevuld op het display
verschijnt, moet de gebruiker de olie tot
het MAX-niveau bijvullen en de
waarschuwing op het
instrumentenpaneel resetten op de in
de paragraaf "Display" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel" beschreven wijze.
OPMERKING Laat na het bijvullen of
het verversen van motorolie de motor
enkele seconden draaien alvorens hem
uit te zetten en wacht enkele minuten
alvorens het oliepeil te controleren.
MOTORKOELVLOEISTOF
161)61)
Controleer het koelvloeistofniveau bij
koude motor. Het niveau moet tussen
het MIN- en MAX teken op het reservoir
staan.
Draai, als het niveau te laag is, de
reservoirdop C los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".VLOEISTOF VOOR
RUITENSPROEIERS/
ACHTERRUITSPROEIER
162)
Als het niveau te laag is, til dan de
reservoirdop D op (zie vorige pagina's)
en vul de vloeistof bij zoals vermeld
in het hoofdstuk "Technische
gegevens".
REMVLOEISTOF
163) 164)62)
Controleer of het vloeistofniveau op het
maximum peil staat (het niveau mag
nooit boven het MAX-teken komen).
Maak, als het vloeistofniveau te laag is,
de reservoirdop E los en vul de vloeistof
bij zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
OLIE HYDRAULISCH
BEDIENINGSSYSTEEM
DUALOGIC
VERSNELLINGSBAK
4)
Het vloeistofniveau mag uitsluitend
gecontroleerd worden bij een
werkplaats van het Fiat Servicenetwerk.
154
ONDERHOUD EN ZORG
Page 157 of 240

ACCU
165) 166) 167) 168)
63)5)
Het elektrolyt van accu F hoeft niet te
worden bijgevuld met gedestilleerd
water. Een periodieke controle bij het
Fiat Servicenetwerk is echter
noodzakelijk om de efficiëntie te
verifiëren.
BELANGRIJK Als de accu werd
losgekoppeld moet de
stuurbekrachtiging worden
geïnitialiseerd. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden om
dit aan te geven. Draai voor deze
procedure het stuurwiel van het ene
uiteinde naar het andere terwijl op een
rechtlijnig traject van ongeveer honderd
meter wordt gereden.
BELANGRIJK Als het laadniveau
gedurende langere tijd onder 50% blijft,
raakt de accu door sulfatering
beschadigd. Hierdoor verminderen de
capaciteit en het startvermogen.ONDERHOUD
AIRCONDITIONING-
SYSTEEM
Schakel in de winter de airconditioning
minstens eens per maand ongeveer
10 minuten in. Laat vóór het begin van
het zomerseizoen het systeem
controleren door het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK
159)Rook nooit tijdens het uitvoeren van
werkzaamheden in de motorruimte: er
kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken.
160)Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de motorruimte
wanneer de motor nog warm is: gevaar
voor brandwonden.
161)Het koelsysteem staat onder druk.
Vervang, indien nodig, de dop alleen door
een origineel exemplaar om de werking van
het systeem niet negatief te beïnvloeden.
Draai bij warme motor de dop van het
reservoir niet los: gevaar voor
brandwonden.
162)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeiervloeistofreservoir:
ruitensproeiers zijn van fundamenteel
belang voor een goed zicht. Sommige in de
handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn licht
ontvlambaar. De motorruimte omvat warme
onderdelen die bij contact met de vloeistof
brand kunnen veroorzaken.163)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water
en neutrale zeep. Vervolgens met veel
water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
164)Het symbool
, op het reservoir van
de remvloeistof geeft aan dat een
remvloeistof een synthetische of op
mineralen gebaseerde vloeistof is. Het
gebruik van minerale vloeistoffen kan de
speciale rubberen pakkingen in het
remsysteem onherstelbaar beschadigen.
165)Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd
open vuur en bronnen van vonken uit
de buurt van de accu: brand- en
ontploffingsgevaar.
166)Als de accu met onvoldoende
vloeistof werkt, kan dit de accu
onherstelbaar beschadigen en een explosie
veroorzaken.
167)Als de auto langere tijd niet gebruikt
wordt onder extreem koude
weersomstandigheden, dan moet de accu
worden verwijderd en op een verwarmde
plaats worden bewaard om bevriezing
te voorkomen.
168)Draag altijd een speciale bril wanneer
aan of in de buurt van de accu wordt
gewerkt.
155
Page 158 of 240

BELANGRIJK
58)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met
een ongeschikte vloeistof kan leiden tot
ernstige schade aan de auto.
59)Het olieniveau mag nooit boven het
MAX-teken komen.
60)Vul geen olie bij met andere kenmerken
dan de olie waarmee de motor al is
gevuld.
61)Het motorkoelsysteem moet worden
gevuld met PARAFLU
UPantivries. Vul
koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als
de koelvloeistof waarmee het koelsysteem
reeds is gevuld. PARAFLU
UPmag niet
met andere typen vloeistoffen worden
gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start
de motor dan in geen geval en neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
62)Vermijd elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte
delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met
rijkelijk water.
63)Onjuiste installatie van elektrische en
elektronische apparatuur kan leiden tot
ernstige schade aan het voertuig. Als men
na aanschaf van het voertuig accessoires
wil monteren (antidiefstal, mobiele telefoon
enz.), wordt geadviseerd contact op te
nemen met het Fiat Servicenetwerk, dat de
meest geschikte apparaten zal aanraden
en zal controleren of een accu met een
grotere capaciteit gemonteerd moet
worden.
BELANGRIJK
3)De gebruikte motorolie en oliefilters
bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het
milieu. Het verdient aanbeveling de olie
en de filters te laten vervangen door het
Fiat Servicenetwerk.
4)Gebruikte versnellingsbakolie bevat
stoffen die schadelijk zijn voor het milieu.
Het wordt aanbevolen de olie te laten
vervangen door het Fiat Servicenetwerk
waar deze op milieuvriendelijke wijze en in
overeenstemming met de wettelijke
voorschriften verwerkt wordt.
5)Accu’s bevatten stoffen die zeer
gevaarlijk zijn voor het milieu. Neem voor
het vervangen van de accu contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
REMMEN
Afhankelijk van de versie/markt kan het
voertuig zijn uitgerust met mechanische
slijtagedetectors voor de remblokken:
een per wielunit.
Als de remvoeringen bijna zijn versleten,
zal bij het intrappen van het rempedaal
een zwak piepend geluid te horen
zijn: dit zal ongeveer 100 km duren (dit
aantal kilometers hangt af van rijstijl
en route).
Er kan dan nog gewoon worden
gereden, mits dat voorzichtig gebeurt.
Neem echter zo snel mogelijk contact
op met het Fiat Servicenetwerk om
de versleten remblokken te laten
vervangen.
156
ONDERHOUD EN ZORG
Page 160 of 240

HET VOERTUIG
OPKRIKKEN
170)
Als de auto opgeheven moet worden,
ga dan naar een werkplaats van het
Fiat Servicenetwerk die is uitgerust met
een garagekrik en een hefbrug fig.
134.
BELANGRIJK
170)Hef het voertuig alleen op door de
garagekrik of hefbrug te plaatsen onder de
aangegeven punten
WIELEN EN BANDEN
171) 172)
65) 66) 67) 68)
TIPS VOOR HET
OMWISSELEN VAN DE
BANDEN
De voor- en achterbanden zijn
onderhevig aan verschillende
belastingen en spanningen die te wijten
zijn aan stuurbewegingen, manoeuvres
en remmen. Daarom kunnen ze
ongelijkmatig verslijten.
Om dit probleem op te lossen, moeten
de banden op het juiste moment
worden verwisseld. Deze handeling
wordt aanbevolen voor banden met een
diep loopvlakprofiel, die geschikt zijn
voor zowel het rijden over verharde als
onverharde wegen.
Het omwisselen van banden draagt bij
tot het handhaven van de grip en
tractieprestaties op natte, modderige of
besneeuwde wegen, waarbij optimale
bestuurbaarheid van de auto wordt
gegarandeerd.
In geval van abnormale bandenslijtage,
moet de reden gevonden en
gecorrigeerd worden alvorens de
banden om te wisselen.
BELANGRIJK
171)Verwissel de banden niet kruislings als
ze van het "éénrichtingstype" zijn. Zorg er
in dat geval altijd voor dat er geen banden
gemonteerd worden met een draairichting
die tegengesteld is aan de richting die is
aangegeven, er bestaat een risico voor
verlies van grip en controle over het
voertuig.
172)Rijden met geheel of gedeeltelijk
leeggelopen banden kan gevaarlijk zijn en
de band onherstelbaar beschadigen.
BELANGRIJK
65)De wegligging van de auto is in grote
mate afhankelijk van een juiste
bandenspanning.
66)Als de bandenspanning te laag is, kan
de band oververhit raken en als gevolg
daarvan ernstig beschadigd raken.
67)Verwissel de banden niet kruiselings,
door ze van de rechterzijde naar de
linkerzijde en omgekeerd te verplaatsen.
68)Voer bij lichtmetalen velgen nooit
spuitwerkzaamheden uit die een
temperatuur vereisen boven 150°C. Dit kan
de mechanische eigenschappen van de
wielen in gevaar brengen.
134F1D0135
158
ONDERHOUD EN ZORG