ESP FIAT STRADA 2012 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2012, Model line: STRADA, Model: FIAT STRADA 2012Pages: 195, PDF Size: 3.77 MB
Page 22 of 195

20
HOOGTEVERSTELLING
VOORSTE
VEILIGHEIDSGORDELS
Pas de hoogte van de
veiligheidsgordel aan het lichaam van
de passagier aan. Dit reduceert het
risico op verwondingen bij een
ongeval aanzienlijk.
De gordel is goed afgesteld als hij
halverwege tussen de nek en het
uiteinde van de schouder ligt.
Afhankelijk van de versie, zijn er
maximaal 5 standen beschikbaar fig. 22:
Omhoog: verplaats de ring B naar de
gewenste stand.
De hoogte van de
veiligheidsgordels mag
alleen ingesteld worden bij
stilstaande auto.
WAARSCHUWING
VEILIGHEIDSGORDELS
GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS fig. 21
Pak, om de gordel om te leggen, de
gesp A en steek deze in de sluiting B,
totdat de klik van het vergrendelen
wordt gehoord.
Trek voorzichtig aan de gordel. Als
tijdens het uittrekken de gordel blijft
blokkeren, laat hem dan een stukje
teruglopen en trek hem vervolgens
langzaam uit.
fig. 21
F0X0022m
Druk, om de gordel los te maken,
op de knop C. Begeleid de gordel
tijdens het teruglopen met de hand,
zodat hij niet draait. Via de
oprolautomaat past de gordel zich
automatisch aan het lichaam van de
passagier aan, waarbij voldoende
bewegingsvrijheid wordt gelaten.
De oprolautomaat kan blokkeren als
de auto op een steile helling staat:
dit is volkomen normaal.
Bovendien blokkeert de
oprolautomaat als de gordel snel
word uitgetrokken of bij hard
remmen, botsingen en bij bochten
die op hoge snelheid worden
genomen.
Voor optimale
bescherming moet de
rugleuning rechtop gezet
worden, moet men goed tegen
de rugleuning aanzitten en
moet de gordel goed aansluiten
op de borst en het bekken.
WAARSCHUWING
Page 43 of 195

41
Ingestelde snelheidslimiet overschreden - SPEEd
Met deze functie kan de snelheidslimiet (km/h) van het voertuig ingesteld worden. Wanneer deze overschreden wordt,
wordt de bestuurder gewaarschuwd door een geluidssignaal.
Ga als volgt te werk om de snelheidslimiet in te stellen:
– druk herhaaldelijk op de MODE knop totdat SPEEd met de meeteenheid km/h wordt weergegeven;
– stel de nieuwe limiet in met behulp van de ▼en/of ▲knoppen.
De snelheidslimiet kan uitsluitend op een waarde van 30 km/h of hoger worden ingesteld.
Elke keer dat op de ▼en/of ▲knoppen wordt gedrukt, neemt de waarde respectievelijk 5 eenheden af/toe. Als de
knoppen ingedrukt worden gehouden, neemt de waarde snel af of toe.
Laat de knop in de buurt van de gewenste waarde los en voltooi de instelling door de knop kortstondig in te drukken.
fig. 48
▼
▼ ▼
▼
MODE
MODE MODE
MODE
MODE MODE
Page 47 of 195

45
Begincontroles
Als de sleutel naar MAR wordt
gedraaid, start de display een
diagnoseproces van de
voertuigsystemen. Deze fase kan
enkele seconden duren. Als het
systeem bij draaiende motor geen
enkele storing detecteert, geeft het
OK weer.
Zie LAMPJES EN MELDINGEN in dit
hoofdstuk als de display een storing
aangeeft.
Snelheidslimiet overschreden
(Snelh. Lim.)
Met deze functie kan de
snelheidslimiet (km/h) van het
voertuig ingesteld worden. Wanneer
deze overschreden wordt, wordt de
bestuurder gewaarschuwd door een
speciale melding op de display, een
geluidssignaal en een
waarschuwingslampje (logo van
driehoek).
Deze aanduidingen worden
onmiddellijk onderbroken wanneer
op de MODE knop wordt gedrukt. Ga als volgt te werk om de
snelheidslimiet in te stellen:–
druk kort op de MODE knop om
het menu te openen;
– druk op de ▼knop; Snelh. Lim.
zal op de display verschijnen;
– druk kort op de MODE knop en
vervolgens op ▼of ▲om ON of
OFF te kiezen;
– druk kort op de MODE knop
wanneer ON knippert om de
functie te activeren;
– druk op de ▼knop: een
snelheidswaarde zal op de display
verschijnen;
– druk kort op de MODE knop: de
waarde zal knipperen;
– stel de nieuwe waarde die
overeenkomt met de nieuwe
snelheidslimiet met behulp van de
▼en/of ▲knoppen in.
– druk kort op de MODE knop om
te bevestigen;
– houd de MODE knop ingedrukt
om naar het standaardscherm
terug te keren.De snelheidslimiet kan uitsluitend op
een waarde van 30 km/h (of 20 mph)
of hoger worden ingesteld. Elke keer
dat op de ▼of ▲knoppen wordt
gedrukt, neemt de waarde
respectievelijk 5 eenheden af/toe.
Als de knoppen ingedrukt worden
gehouden, neemt de waarde snel af
of toe Laat de knop in de buurt van
de gewenste waarde los en voltooi
de instelling door de knop
kortstondig in te drukken.
De aanduiding op de display wordt
automatisch onderbroken wanneer
de voertuigsnelheid met meer dan 5
km/h (of 5 mph) onder de ingestelde
waarde zakt.
Page 48 of 195

46
Gevoeligheid schemersensor
(auto lamp)
Met deze functie, die slechts voor
bepaalde versies/markten
beschikbaar is, kan de gevoeligheid
van de schemersensor op 3 niveaus
worden ingesteld.
niveau 1 – minimum gevoeligheid
niveau 2 – gemiddelde gevoeligheid
niveau 3 – maximum gevoeligheid
Hoe hoger de gevoeligheid, des te
minder buitenlicht er nodig is om
het dimlicht, het stadslicht en de
kentekenverlichting automatisch in
te schakelen.
Ga als volgt te werk om in te stellen:
– druk kort op de MODE knop: de
display zal het eerder ingestelde
niveau tonen;
– druk op de ▼of ▲knop om de
gewenste instelling uit te voeren;
– druk kort op de MODE knop om
te bevestigen;
– houd de MODE knop ingedrukt
om naar het standaardscherm
terug te keren.Trip B
Met deze functie, die slechts bij
sommige versies/markten aanwezig
is, kan de display van Trip B
(dagteller) ingeschakeld (ON) of
uitgeschakeld (OFF) worden. Zie
voor meer informatie TRIP
COMPUTER in dit hoofdstuk.
Ga als volgt te werk om de functie in
of uit te schakelen:
– druk kort op de MODE knop: ON
of OFF (afhankelijk van de eerdere
instelling) knippert op de display;
– druk op de ▼of ▲knop om te
selecteren;
– druk kort op de MODE knop om
te bevestigen;
– houd de MODE knop ingedrukt
om naar het standaardscherm
terug te keren.Klok instellen
(tijd instellen)
Ga als volgt te werk om de tijd in te
stellen:
– druk kort op de MODE knop: de
uren knipperen op de display;
– druk op de ▼of ▲knop om in te
stellen;
– druk kort op de MODE knop: de
minuten knipperen op de display;
– druk op de ▼of ▲knop om in te
stellen;
– druk kort op de MODE knop om
te bevestigen;
– houd de MODE knop ingedrukt
om naar het standaardscherm
terug te keren.
Elke keer dat op de ▼of ▲
knoppen wordt gedrukt, neemt de
waarde respectievelijk 1 eenheid
af/toe. Als de knoppen ingedrukt
worden gehouden, neemt de waarde
snel af of toe. Laat de knop in de
buurt van de gewenste waarde los
en voltooi de instelling door de knop
kortstondig in te drukken.
Page 49 of 195

47
Tijdweergave (12h of 24h)
Ga als volgt te werk om het formaat
van de tijdweergave (12h of 24h) in
te stellen:
– druk kort op de MODE knop: de
eerder ingestelde tijdweergave
knippert op de display;
– druk op de ▼of ▲knop om 12h
of 24h te selecteren;
– druk kort op de MODE knop om
te bevestigen;
– houd de MODE knop ingedrukt
om naar het standaardscherm
terug te keren.
Datum instellen
Met deze functie kan de datum
ingesteld worden (dag - maand -
jaar). Ga als volgt te werk om in te
stellen:
– druk kort op de MODE knop: het
jaar knippert op de display;
– druk op de ▼of ▲knop om in te
stellen;– druk kort op de MODE knop: de
maand knippert op de display;
– druk op de ▼of ▲knop om in te
stellen;
– druk kort op de MODE knop: de
dag knippert op de display;
– druk op de ▼of ▲knop om in te
stellen;
– druk kort op de MODE knop om
te bevestigen;
– houd de MODE knop ingedrukt
om naar het standaardscherm
terug te keren.
Elke keer dat op de ▼of ▲
knoppen wordt gedrukt, neemt de
waarde respectievelijk 1 eenheid
af/toe. Als de knoppen ingedrukt
worden gehouden, neemt de waarde
snel af of toe. Laat de knop in de
buurt van de gewenste waarde los
en voltooi de instelling door de knop
kortstondig in te drukken.Audio Rpt.
(informatie radio herhalen)
Deze functie, die slechts bij sommige
versies/markten aanwezig is, zorgt
voor weergave van de
frequentieband of de RDS-berichten
van het huidige station.
Ga als volgt te werk om de herhaling
van de informatie van de autoradio
in (ON) of uit (OFF) te schakelen:
– druk kort op de MODE knop: ON
of OFF (afhankelijk van de eerdere
instelling) knippert op de display;
– druk op de ▼of ▲knop om te
selecteren;
– druk kort op de MODE knop om
te bevestigen;
– houd de MODE knop ingedrukt
om naar het standaardscherm
terug te keren.
Page 103 of 195

BELANGRIJK In geval van montage
van systemen waarbij de kenmerken
van de auto worden gewijzigd, kan
het kentekenbewijs door de
bevoegde instanties ingenomen
worden en kan de garantie vervallen
met betrekking tot defecten
veroorzaakt door voornoemde
wijziging die hierop direct of indirect
terug te voeren zijn. FIAT Auto
S.p.A. wijst elke aansprakelijkheid af
voor schade die het gevolg is van
montage van accessoires die niet
door Fiat Auto S.p.A. zijn geleverd of
aanbevolen en/of die niet conform
de verschafte aanwijzingen zijn
gemonteerd.
Neem voor aansluiting
op de
inbouwvoorbereiding in
het voertuig contact op met het
Fiat Servicenetwerk om elk
probleem te voorkomen dat de
veiligheid van het voertuig in
gevaar brengt en/of de garantie
ongeldig maakt.MONTAGE VAN
ELEKTRISCHE/ELEKTRO
NISCHE SYSTEMEN
Elektrische/elektronische systemen
die na aanschaf van het voertuig
door de aftersales-service worden
gemonteerd, moeten van het
volgende merkteken zijn voorzien:
Fiat Auto S.p.A. autoriseert de
montage van zend-
/ontvangstapparatuur op
voorwaarde dat deze door een
gespecialiseerd bedrijf op vakkundige
wijze en overeenkomstig de
aanwijzingen van de fabrikant wordt
uitgevoerd.
101
Page 114 of 195

112
BRANDSTOFBESPARING
Hier volgen enkele nuttige tips om
brandstof te besparen en de uitstoot
van schadelijke emissies van zowel
CO
2als andere vervuilende stoffen
(stikstofoxiden, onverbrande
koolwaterstoffen, fijn stof enz.)
zoveel mogelijk te beperken.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Hier volgt een overzicht van de
voornaamste factoren die het
brandstofverbruik vergroten.
Onderhoud van de auto
Voer de controles en registraties uit
die in het “Geprogrammeerd
Onderhoudsschema“ zijn
aangegeven.Banden
Controleer regelmatig en ten minste
één keer per maand de
bandenspanning: als de spanning te
laag is, wordt de weerstand groter
en neemt het brandstofverbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zware belading.
Het gewicht van de auto (vooral bij
rijden in de stad) en de wieluitlijning
beïnvloeden in grote mate het
brandstofverbruik en de stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder het imperiaal of de
skidrager na gebruik.
Deze verminderen de aerodynamica
van de auto, wat het
brandstofverbruik negatief
beïnvloedt. Gebruik voor het
vervoer van grote voorwerpen een
aanhanger, indien mogelijk.Elektrische apparatuur
Gebruik de elektrische apparatuur
alleen wanneer nodig. De de
verstralers, de ruitenwissers en de
aanjager van het ventilatie-
/verwarmingssysteem nemen veel
stroom op, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt
(tot 25% in stadsverkeer).
Klimaatregeling
Het gebruik van de klimaatregeling
doet het brandstofverbruik
toenemen (gemiddeld zo’n 20%
extra): gebruik bij voorkeur alleen
de ventilatie als de
buitentemperatuur dit toestaat.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet-gecertificeerde
aerodynamische accessoires kan de
aerodynamica en het
brandstofverbruik negatief
beïnvloeden.
RIJSTIJL
Hier volgt een overzicht van de
voornaamste rijstijlen die het
brandstofverbruik vergroten.
Page 117 of 195

115
LANGDURIGE
STILSTAND
Tref de volgende voorzorgen als het
voertuig langer dan een maand niet
gebruikt zal worden:
– Zet de auto in een overdekte,
droge en indien mogelijk goed
geventileerde ruimte.
– Schakel een versnelling in.
– Controleer of de handrem niet is
aangetrokken.
– Maak de minklem van de accu los
en controleer de lading (zie
paragraaf “Accu” in het hoofdstuk
“Onderhoud en zorg”)
– Maak de met lak gespoten delen
schoon en behandel ze met een
beschermende was.– Reinig en bescherm de glanzende
metalen delen met speciale
middelen die in de handel
verkrijgbaar zijn.
– Bestrooi de wisserrubbers van de
ruitenwissers met talkpoeder en
til ze van de ruit op.
– Zet de ruiten iets open.
– Dek het voertuig af met een doek
of een geperforeerde kunststof
hoes. Gebruik geen dichte plastic
hoezen, omdat het op de
carrosserie aanwezige vocht dan
niet kan verdampen.– Pomp de banden 0,5 bar boven de
voorgeschreven spanning op en
controleer de spanning met
regelmatige tussenpozen.
– Tap het koelsysteem van de
motor niet af.
Page 136 of 195

134
ZEKERINGENKAST IN
MOTORRUIMTE fig. 145
Verwijder het deksel om de
zekeringenkast te openen.
fig. 145
F0X0128m
Als de motorruimte
moet worden
schoongespoten,
voorkom dan dat de waterstraal
rechtstreeks op de
zekeringenkast in de
motorruimte wordt gericht.
Page 149 of 195

147
PERIODIEKE
CONTROLES
Elke 1.000 km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
– niveau motorkoelvloeistof;
– remvloeistofniveau;
– vloeistofniveau ruitensproeier;
– conditie en spanning banden;
– werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, etc.);
– werking ruitenwissers/-sproeiers
en stand/slijtage wisserbladen
voor/achter;
Elke 3.000 km controleren en
eventueel bijvullen: motorolieniveau.
Het gebruik van PETRONAS
LUBRICANTS producten wordt
aanbevolen, omdat deze speciaal
voor Fiat auto’s zijn ontworpen en
geproduceerd (zie tabel “Inhouden”
in het hoofdstuk “Technische
gegevens”).
ZWAAR GEBRUIK VAN
DE AUTO
Als vooral een intensief gebruik van
het voertuig wordt gemaakt, zoals:
– het trekken van aanhangers of
caravans;
– het rijden op stoffige wegen;
– talrijke korte ritten (minder dan
7-8 km) en bij buitentemperaturen
onder het vriespunt;
– vaak lang stationair draaiende
motor of lange afstanden bij lage
snelheden of als de auto lang niet
wordt gebruikt;
dan moeten de volgende controles
vaker worden uitgevoerd dan is
aangegeven in het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
– remblokken van schijfremmen
voor op conditie en slijtage
controleren;
– slot van motorkap en achterklep
op aanwezigheid van vuil
controleren, schoonmaken en
mechanismen smeren;– visueel de toestand controleren
van: motor, versnellingsbak,
aandrijving, leidingen, pijpen en
slangen (uitlaat - brandstoftoevoer
- remmen) rubber delen
(stofkappen, hoezen, bussen enz.);
– laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt)
controleren;
– conditie van aandrijfriemen
hulporganen visueel controleren;
– motorolie en oliefilter
controleren en zo nodig
vervangen;
– pollenfilter controleren en zo
nodig vervangen;
– luchtfilter controleren en
eventueel vervangen.