dashboard FIAT TALENTO 2017 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2017, Model line: TALENTO, Model: FIAT TALENTO 2017Pages: 244, PDF Size: 4.6 MB
Page 13 of 244

INSTRUMENTENPANEEL
LUCHTROOSTERSLuchtroosters................... 49
LINKERHENDELBuitenverlichting................ 36
INSTRUMENTENPANEELBedieningspaneel en
boordinstrumenten................ 89
Controlelampjes................. 81
RECHTERHENDELRuiten reinigen.................. 41
AUTORADIO / TOUCH-RADIO NAVSysteem........................ 69
FRONTAIRBAG PASSAGIERSZIJDEFrontairbag.................... 100
DASHBOARDKASTJEInterieuruitrusting................ 63
VERWARMING/KLIMAATREGELINGVerwarming en ventilatie......... 48Handbediende klimaatregeling . . . 50Automatische klimaatregeling.... 53
VERSNELLINGSPOOKGebruik van de versnellingsbak . 142
STUURWIELVerstellen....................... 33Frontairbag bestuurderszijde..... 63
3
11
Page 34 of 244

BELANGRIJK Maak stoel 2 fig. 60 los
voordat stoel 1 fig. 60 wordt
losgemaakt.
Terugplaatsen
Sluit de stoel aan ten opzichte van
de voorste verankeringspunten;
duw tegen de stoel totdat deze in de
achterste verankeringspunten gaat;
breng de pallen 9 fig. 63 omlaag en
duw ertegen tot ze op hun plaats
vergrendelen;
controleer de juiste uitlijning aan de
hand van de tekening op pallen 9
fig. 63.
BELANGRIJK
18)Voer deze handelingen uit
veiligheidsoverwegingen uit terwijl het
voertuig stilstaat.
19)Wanneer de rugleuning van de
voorstoel naar beneden is geklapt, moet de
passagiersairbag gedeactiveerd worden
(zie de paragraaf “Airbag en kinderzitjes
passagierszijde – hoe de airbags te
deactiveren” in het hoofdstuk “Veiligheid”).
Gevaar voor ernstig letsel als de airbag
wordt opgeblazen en de voorwerpen die
op de neergeklapte rugleuning lagen door
de auto vliegen. Het etiket (op het
dashboard) en de geprinte markeringen en
op zeefdruk (op de voorruit) herinneren u
aan deze instructies.
20)Bevestig voor de veiligheid van de
inzittenden voorwerpen die met de stoel in
de tafelstand worden vervoerd.21)Voer deze handelingen uit
veiligheidsoverwegingen uit terwijl het
voertuig stilstaat. Kantel de rugleuningen
niet te ver naar achteren, om de werking
van de veiligheidsgordel niet te
belemmeren. Er mogen geen voorwerpen
op de bodemplaat aan bestuurderszijde
liggen: als er hard moet worden geremd
kunnen ze onder de pedalen terechtkomen
en het gebruik daarvan verhinderen.
22)Zorg er bij het verplaatsen van een
enkele achterstoel voor dat de
desbetreffende verankeringen schoon zijn
(er mogen geen stenen, stukjes stof of
andere voorwerpen inzitten die zouden
kunnen verhinderen dat de
veiligheidsgordel goed op zijn plaats wordt
vastgezet).
23)De enkele achterstoelen moeten
absoluut in hun originele verankeringen
worden teruggeplaatst. Zet de enkele
stoelen tijdens het rijden nooit met de
rugleuning tegen de rijrichting in.
24)Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
tijdens het terugplaatsen goed op hun
plaats vastzitten. Zorg ervoor dat de
veiligheidsgordels aan de zijkant in hun
behuizing zijn vastgezet.
25)Verwissel stoelen 1 en 2 niet.
62T3666063T36660-1
32
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 42 of 244

Beweeg de schakelaar 4 fig. 76 (voor
bepaalde versies/markten) om het
leeslampje aan te doen.
DASHBOARD-
KASTVERLICHTING
Gaat aan als het dashboardkastje 4
fig. 77 wordt geopend.
LICHT IN DE
BAGAGERUIMTE
Gaat branden wanneer de
bagageruimte wordt geopend.
BELANGRIJK De plafondverlichting en
de lampen worden uitgeschakeld als de
portieren volledig zijn gesloten en de
motor gestopt of gestart wordt.
ACHTERLICHTEN
Door schakelaar 7 fig. 79 te bewegen,
krijgt u:
permanente verlichting;
verlichting als een van de
achterportieren wordt geopend. De
verlichting gaat weer uit als het
betreffende portier wordt gesloten;
de verlichting gaat direct uit.
75T36567
76T36720
77T36569
78T36568
79T36631
40
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 53 of 244

Luchttemperatuur instellen
Gebruik bediening 5 fig. 91, afhankelijk
van de gewenste temperatuur. De
temperatuur neemt toe, naarmate de
indicator verder in de rode zone staat.
Ventilatorsnelheid instellen
Gebruik bediening 3 fig. 91 van 0 tot 4
fig. 91. Er wordt meer lucht verspreid,
naarmate de knop verder naar rechts
wordt gedraaid. Zet bediening 3
fig. 91 op 0 als u de luchttoevoer wilt
stoppen. Het systeem wordt
uitgeschakeld: de ventilatorsnelheid in
het interieur is nul (voertuig staat stil), er
is nog wel een zachte luchtstroom
merkbaar als het voertuig in beweging
is.
OPMERKING Als deze bediening
langdurig op stand 0 staat, kunnen de
zijruiten en de voorruit beslaan, zelfs als
het in het interieur niet benauwd is.
Snel ontwasemen: Interieurisolatie/
luchtrecirculatie uitgeschakeld
(controlelampje op knop 4 fig. 91 is uit);
draai bedieningen 1 fig. 91 en 3
fig. 91 naar de standen
. Door
inschakeling van de airconditioning
verloopt de ontwaseming sneller.
Interieurisolatie/luchtrecirculatie
inschakelen
Druk op knop 4 fig. 91 (het
controlelampje gaat aan).
In deze stand wordt de lucht in het
interieur gerecirculeerd zonder dat lucht
van buiten wordt geïntroduceerd.Met de luchtrecirculatie kunt u:
de buitenomgeving buiten sluiten
(tijdens het rijden in verontreinigde
omgevingen, enz.);
met luchtrecirculatie kunt u sneller de
gewenste temperatuur in het interieur
behalen.
BELANGRIJK Als de luchtrecirculatie
langdurig wordt gebruikt, kunnen de
zijruiten en de voorruit beslaan, zelfs als
het in het interieur niet benauwd is. We
raden aan weer terug te schakelen naar
de normale werking (met buitenlucht)
door weer op knop 4 fig. 91 te drukken,
zodra de luchtrecirculatie niet meer
nodig is.
Luchtverdeling interieur
passagierszijde
Draai knop 1 fig. 91 om de
luchtverdeling te kiezen.
De luchtstroming gaat richting de
dashboard is directed to the
dashboardroosters.
De luchtstroming gaat richting de
dashboardroosters en naar de lagere
roosters van de achterbank.
De luchtstroming gaat voornamelijk
naar de lagergelegen roosters van de
voorste stoel en de dashboardroosters.
Om de lucht naar beneden te richten,
de dashboardroosters sluiten.
De luchtstroming wordt verspreid
over alle roosters, de ruitroosters voor,
de voorruitontwasemingsroosters en de
lagere luchtroosters.
. De luchtstroom wordt naar de
luchtroosters voor de ontwaseming van
de voorruit en de luchtroosters voor de
ontwaseming van de zijruiten voorin
gericht.
De klimaatregeling uitschakelen
Met knop 2 fig. 91 kunt u de
airconditioning inschakelen
(indicatielampje aan) of uitschakelen
(lampje uit).
De airconditioning kan niet worden
ingeschakeld als bediening 3 fig. 91 op
0 staat.
Met de airconditioning kunt u:
de temperatuur in het interieur
verlagen;
de ruiten sneller ontwasemen.
De airconditioning werkt niet als de
buitentemperatuur laag is.
92T36716
51
Page 56 of 244

AUTO-functie (automatische
werking)
De automatische airconditioning is een
systeem dat het comfort in het interieur
en goed zicht verzorgt, en het verbruik
optimaliseert (behalve bij gebruik onder
extreme omstandigheden). Het systeem
gebruikt de ventilatorsnelheid,
luchtverdeling, luchtrecirculatie, in- of
uitschakeling van de airconditioner en
luchttemperatuur.
AUTO: optimaliseert het geselecteerde
comfortniveau dat wordt behaald
naargelang de omstandigheden buiten.
Druk op knop 1 fig. 94.
Variatie in de ventilatorsnelheid
In de automatische modus verzorgt het
systeem de beste ventilatorsnelheid om
een aangenaam comfortniveau te
behalen en behouden.
De ventilatorsnelheid kan altijd worden
ingesteld door aan bediening 6
fig. 94 te draaien om de snelheid te
verhogen of verlagen.
Luchttemperatuur instellen
Gebruik bediening 2 fig. 94, afhankelijk
van de gewenste temperatuur.
De temperatuur wordt hoger, naarmate
de knop verder naar rechts wordt
gedraaid.
OPMERKING Op de uiterste instelling
produceert het systeem de koudste of
warmste lucht ("18°C" en "26°C").MAX DEF functie
Druk op knop 3 fig. 94 en het
geïntegreerde controlelampje gaat aan.
Met deze functie kunt u de voor- en
achterruiten, de voorste zijruiten en de
buitenspiegels (afhankelijk van de versie
van het voertuig) snel ontdooien en
ontwasemen. Zet de automatische
airconditioning en achterruitverwarming
op ontdooien.
Druk op knop 8 fig. 94 om de
verwarmingsfunctie van de achterruit uit
te schakelen; het geïntegreerde
controlelampje gaat uit.
Druk op knop 3 fig. 94 of 1 fig. 94 om
het systeem uit te schakelen.
BELANGRIJK Sommige knoppen
hebben een controlelampje dat de
status van de functie aangeeft.
Luchtverdeling interieur
passagierszijde
Druk op een van de knoppen 4 fig. 94.
Het controlelampje in de geselecteerde
knop gaat aan.
U kunt twee standen tegelijkertijd
selecteren door op twee van de
knoppen 4 fig. 94 te drukken.
De luchtstroming wordt met name
verspreid over alle roosters, de
ruitroosters zij voor, de
ontwasemingsroosters en de
voorruitontwasemingsroosters.
De luchtstroming gaat met name
richting de dashboardroosters.
De luchtstroming gaat met name
richting de dashboardroosters.
Verwarmde achterruit en
portierspiegel
warmteresesistentieschakelaar
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Druk op knop 8 fig. 94 en het
geïntegreerde controlelampje gaat aan.
Met deze functie kunt u de achterruit en
portierspiegels snel ontwasemen (voor
bepaalde versies/markten).
Druk nogmaals op knop 8 fig. 94 om
deze functie uit te schakelen. De funtie
gaat automatisch uit.
54
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 65 of 244

INTERIEURUI-
TRUSTING
ZONNEKLEPPEN
Zet de zonneklep 1 fig. 111 naar
beneden. De zonneklep kan tegen de
zijruit worden gekanteld.
Doe voor bepaalde versies/markten,
waar voorzien, de zonneklep 3
fig. 112 omlaag om de spiegel te
gebruiken.
BEHUIZING
64)
Behuizing 1 fig. 113 kan worden
gebruikt als bekerhouder, opbergvak of
om een asbak in aan te brengen.
OPBERGVAK
64)
Trek voor het openen van het
dashboardkastje 3 fig. 113 aan hendel
2.
DOCUMENTENVAK
65)
In het documentenvak 4 fig. 114 op de
zonneklep kunnen tolkaartjes, papier,
enz. worden bewaard.
OPBERGVAK
In opbergvak 5 fig. 115 kunnen
betaalkaarten, munten, enz. worden
bewaard.
111T36563
112T36564
113T36645
114T36576
115T36572
63
Page 66 of 244

TELEFOONHOUDER(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
66)
Telefoonhouder 6 fig. 116
ONDERSTEUNING VOOR
MULTIMEDIATABLET
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Trek hendel 7 fig. 117 zo ver mogelijk
naar de bestuurder toe.Draai steun 8 fig. 118 en duw ertegen
tot hij niet verder gaat.
Breng, indien nodig, basis 9
fig. 119 van steun 8 omlaag om hem te
verlengen.
Trek de steun, om hem weer in te
klappen, helemaal naar de bestuurder
toe, til hem omhoog tot hij horizontaal is
en duw hem zo ver mogelijk naar
binnen.
DASHBOARDKASTJE IN
HET
INSTRUMENTENPANEEL
65)
Dashboardkastje in het
instrumentenpaneel 10 - 11 - 13
fig. 120.116T38819
117T38815
118T38816
119T38817
120T36646
64
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 67 of 244

BEHUIZING
Behuizing 12 fig. 120 kan worden
gebruikt als bekerhouder, opbergvak of
om een asbak in aan te brengen.
64)
DASHBOARDKASTJE IN
HET
INSTRUMENTENPANEEL
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Druk op handgreep 14 om het
dashboardkastje 15 fig. 121 te openen.
DASHBOARDKASTJE
PASSAGIERSZIJDE
67)
Trek aan hendel 16 om te
openen.fig. 122Het dashboardkastje is, afhankelijk van
de versie, ook voorzien van ventilatie en
airconditioning (en biedt ruimte aan een
fles van 1,5 l).
BEHUIZING
Behuizing 17 fig. 123 kan als een
bekerhouder, opbergvak of
asbakhouder worden gebruikt.
OPBERGVAK
VOORPORTIER
De voorste klepjes van het opbergvak
18 fig. 124 zitten in de voorportieren.
OPBERGVAK ONDER DE
STOEL
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
68)
Trek aan tong 19 en klap stoel A naar
voren om toegang te krijgen tot vak 20
fig. 125.
121T38822
122T36654
123T36575
124T36570
65
Page 68 of 244

Rugleuning in tafelstand(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
65) 68) 69)
Als het voertuig hiermee is uitgerust,
klapt u de rugleuning van de
middenstoel neer door bediening 24
fig. 126 omhoog te trekken; aan de
achterkant zitten:
een bekerhouder 21 fig. 126;
een opbergvak 25 fig. 127;
een plank 23 fig. 126.OPMERKING Zorg ervoor dat de
bekerhouder op de plank gesloten is,
voordat u de rugleuning van de
middenstoel neerklapt.
Opbergvak
Trek voor het openen van het
dashboardkastje 25 fig. 127 aan hendel
22 fig. 126.
Riem 26 fig. 127 kan aan de binnenkant
een voorwerp op zijn plaats houden.
Als opbergvak 25 fig. 127 is gesloten,
kunt u met kanaal 27 een laadkabel van
een apparaat op een stopcontact
aansluiten.Plank
Druk op handgreep 30 om het
dashboardkastje 23 fig. 128 te openen.
Introduceer uiteinde 31 fig. 128 van de
plank waar in 28 of 29 naar wordt
verwezen, om de plank te installeren.
Ontgrendel de vergrendelinrichting 32
fig. 129 en druk op hendel 33
fig. 129 om de plank open te klappen.
125T38818126T38820127T36580
128T36650
66
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 102 of 244

BELANGRIJK
99)Controleer na ieder ongeval de
veiligheidsinrichtingen. Werkzaamheden
aan het gehele systeem (gordelspanners,
airbags, elektronische modules, bedrading)
of hergebruik op een ander voertuig, ook al
is het identiek, zijn ten strengste verboden.
Om ongewenste inschakeling, en eventuele
daaruit voortvloeidende schade, te
voorkomen, mag alleen deskundig
personeel van het Fiat Servicenetwerk
werkzaamheden aan de gordelspanners en
airbags verrichten. De controle van de
elektrische kenmerken van de actuator
mag alleen worden verricht door personeel
dat daar specifiek voor is opgeleid en met
gebruik van de juiste gereedschappen.
Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk voor de
verwijdering van de gasgenerator van de
gordelspanners en de airbags, als het
voertuig wordt gesloopt.
FRONTAIRBAGS
AIRBAGS AAN
BESTUURDERSZIJDE EN
PASSAGIERSZIJDE
100) 101)
Deze zijn ten opzichte van de
bestuurdersstoel en de voorste
passagiersstoel geïnstalleerd. Het
“airbag”-symbool op het stuurwiel en
dashboardkastje (airbaggebied A
fig. 177 ) zijn herinneringen aan de
aanwezigheid van de inrichting.
Ieder airbagsysteem bestaat uit:
een opblaasbaar kussen en een
bijbehorende gasgenerator die aan
bestuurderszijde in het stuurwiel en aan
passagierszijde in het dashboard zijn
geïnstalleerd;
een elektronische regelmodule die
de elektrische ontstekingsinrichting van
de gasgenerator aanstuurt;
een enkel controlelampjeop het
instrumentenpaneel.
Werking
Het systeem werkt pas nadat de
startschakelaar is aangezet.
In geval van eenfrontalebotsing,
worden de airbags opgeblazen,
waardoor de impact van het hoofd en
de borst van de bestuurder tegen het
stuurwiel en van de passagier tegen het
dashboard wordt beperkt; ze lopen
direct na de botsing weer leeg, zodat
ze niet in de weg zitten bij het verlaten
van het voertuig fig. 178.
Onregelmatige werking
Het controlelampje 4 fig. 179 gaat aan,
wanneer de startinrichting wordt
geïntroduceerd en gaat na een paar
seconden weer uit. Als het lampje niet
aangaat wanneer de startinrichting
wordt geïntroduceerd of als het aangaat
wanneer de motor draait, duidt dit op
een systeemstoring.
177T36503
178T31857-1
100
VEILIGHEID