stop start FIAT TALENTO 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: TALENTO, Model: FIAT TALENTO 2018Pages: 244, PDF Size: 4.75 MB
Page 139 of 244

Reïnitialisatie van de
referentiewaarde van de
bandenspanning
Deze handeling moet worden verricht:
als de referentiespanning van de
banden moet worden aangepast aan
de gebruiksomstandigheden (leeg,
beladen, rijden over de snelweg, enz.);
na het wisselen van de banden (wat
echter wordt afgeraden);
na vervanging van een band.
Deze handeling moet altijd voor alle
banden worden verricht nadat de
banden koud zijn opgepompt.
De bandenspanning moet altijd
overeenkomen met het huidige gebruik
van het voertuig (leeg, beladen, rijden
over de snelweg, enz.).
Reïnitialisatieprocedure
Met de motor draaiend en het voertuig
stilstaand.
druk kort op knop 3 of 4 fig. 203 om
de functie "BANDENSPANNING SET <
KNOP LANG INDRUKKEN >" op
display 2 te selecteren;
houd de knop 3 of 4 (ongeveer
3 seconden) ingedrukt om de
initialisatie te starten. De speciale
berichten geven aan dat het verzoek
om de referentiewaarden van de
bandenspanning te herstellen wordt
verwerkt.
Een paar minuten rijden is vereist om de
initialisatie te voltooien.OPMERKING De referentiewaarde van
de bandenspanning kan niet minder zijn
dan de aanbevolen waarde die is
aangegeven op de kolom van het
bestuurdersportier.
Scherm
Het display 2 fig. 203 op het
instrumentenpaneel duidt problemen
met de bandenspanning aan (zachte
band, lekke band, enz.).
Controlelampje 1 fig. 202 blijft
permanent aan en er wordt een
bijbehorend bericht weergegeven. Dit
duidt aan dat ten minste één band
zacht is.
Controleer en pas, indien nodig, de
bandenspanning van de vier banden
aan als de banden koud zijn.
Het waarschuwingslampje gaat na een
paar minuten rijden uit.BELANGRIJK Onverwachte afnamen in
bandenspanning (klapband, enz.)
worden mogelijk niet door het systeem
gedetecteerd.
Het waarschuwingslampje knippert
samen met een speciaal bericht op het
display en een geluidssignaal (waar
aanwezig).
Dit bericht gaat gepaard met het
waarschuwingslampjeSTOP.
Dit betekent dat ten minste een van de
banden lek is of heel zacht is. Vervang
de band of neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk als de band lek is.
Pomp de band weer op als deze zacht
is.
Controlelampje 1 fig. 202 knippert een
paar seconden voordat het permanent
aanblijft en een bijbehorend bericht
wordt weergegeven.
Dit bericht gaat gepaard met het lampje
.
Ze geven aan dat een van de banden
geen sensor heeft (bijv. de
reserveband). Neem in alle overige
gevallen contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Nieuwe voorschriften omtrent
bandenspanning
203T36518-2
137
Page 142 of 244

INLOPEN MOTOR
Rijd, als er nog geen 1.500 km op de
teller staat, niet met een hogere
snelheid dan 130 km/h in de hoogste
versnelling, of met een hoger toerental
dan 2.500 tpm. Na deze kilometerstand
kunt u meer van de motor eisen, maar
het voertuig presteert pas beter nadat
het 6.000 km heeft gereden.
Vermijd tijdens de inrijperiode plotseling
accelereren met een koude motor en te
snel rijden.
Frequentie Coupon:raadpleeg het
“Geprogrammeerd
Onderhoudsschema”.
STARTEN VAN DE
MOTOR
139) 140) 141) 142) 143)
Voertuigen met sleutel en
afstandsbediening
Draai de sleutel in het contactslot
fig. 204 naar stand D (Vooruit) en houd
die daar tot het controlelampje
voor de voorverwarming van de
motor uitgaat.
Draai de sleutel voorbij de D (Starten)
zonder gas te geven.
Laat de sleutel los zodra de motor start.
MOTOR AFZETTEN
143) 144)
23) 24)
Voertuigen met sleutel en
afstandsbediening
Draai de sleutel met de motor stationair
naar de stand Stop (S) fig. 204.
DE MOTOR STARTEN
139) 140) 141) 142) 143)
Voertuigen met elektronische
sleutel
De elektronische sleutel moet in lezer 2
fig. 205 worden aangebracht of zich
binnen detectiegebied 3
fig. 206 bevinden.
Trap om de motor te starten op de rem
of het koppelingspedaal en druk
vervolgens op knop 1 fig. 205. Als een
versnelling is ingeschakeld, hoeft alleen
het koppelingspedaal maar te worden
ingetrapt om de motor te starten.
204T36545205T36514-1
140
STARTEN EN RIJDEN
Page 148 of 244

SNELHEIDS-
BEGRENZER
152)
De snelheid van het voertuig kan
permanent beperkt worden afhankelijk
van de versie van het voertuig en de
plaatselijke regelgeving.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om de snelheidslimiet
te wijzigen of de functie te
activeren/deactiveren.
Het kan zijn dat het niet mogelijk is
deze functie voor specifieke markten te
deactiveren.
Etiket 1 fig. 215 op het dashboard
herinnert u aan de snelheidslimiet.OPMERKING Als het voertuig uitgerust
is met de Snelheidsbegrenzer gaat u bij
het hard intrappen of helemaal
intrappen van het gaspedaal (voorbij het
“resistentiepunt”) voorbij de
snelheidslimiet (zie de paragraaf
“Snelheidsbegrenzer”).
BELANGRIJK In bepaalde situaties
(bijvoorbeeld een steile helling) kan de
snelheidsbegrenzer een klein beetje
overschreden worden, omdat het
apparaat niet op het remsysteem
inbreekt.
BELANGRIJK
152)Deze functie is geen vervanging van
de bestuurder. De functie geeft ook niet het
recht om de snelheidslimieten te
overschrijden en sneller te rijden dan
toegestaan. De functie ontheft de
bestuurder geenszins van normaal veilig
rijgedrag noch van enige
verantwoordelijkheid.
MINIMUMSNELHEID
Druk op bediening 1 fig. 216 en de
functie wordt na een paar seconden
geactiveerd.
Minimumsnelheid wijzigen
Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk om
de instelling te verhogen of verlagen.
Functie onderbreken
De functie wordt onderbroken,
wanneer:
het koppelings- en/of gaspedaal
wordt gebruikt;
de voertuigsnelheid hoger is dan
0 km/h;
gaat het hetSTOP
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden;
Het waarschwuingslampjeop
het instrumentenpaneel gaat branden;
Het waarschwuingslampjeop het
instrumentenpaneel gaat branden.
215T36705
216T36559
146
STARTEN EN RIJDEN
Page 150 of 244

Een algemeen cijfer van 0 tot 100 wordt
weergegeven waarmee uw ecologische
prestaties worden beoordeeld: hoge
waarden betekenen een lager
brandstofverbruik. Hieronder wordt enig
ecologisch advies gegeven om uw
prestaties te verbeteren. Als u uw
favoriete routes opslaat, kunt u de
prestaties vergelijken. Voor meer
informatie, zie het RADIO/TOUCH –
RADIO NAV supplement.
ECOMODUS
De ECOMODUS is een functie
waarmee het brandstofverbruik kan
worden geoptimaliseerd. Hij reageert op
het gebruik van een aantal systemen in
het voertuig (verwarming,
airconditioning, stuurbekrachtiging,
enz.) en een aantal rijhandelingen
(versnellen, schakelen,
snelheidsregeling, afremmen, enz.).Inschakeling van de functie
Druk op knop 4 fig. 219.
HetECOfig. 220 indicatielampje 5 op
het instrumentenpaneel gaat aan om te
bevestigen dat het geactiveerd is.
Tijdens het rijden kunt u de functie
ECOMODUS alle motorprestaties laten
resetten.
Trap hiervoor het gaspedaal stevig in.
De functie ECOMODUS wordt weer
ingeschakeld zodra het gaspedaal
wordt losgelaten.
De functie uitschakelen
Druk op knop 4 fig. 219.
HetECOfig. 220 indicatielampje 5 op
het instrumentenpaneel gaat aan om te
bevestigen dat het gedeactiveerd is.
Gedrag
In plaats de motor tijdens stilstand
op te laten warmen, adviseren we u
met matige snelheid te rijden tot de
motor de normale bedrijfstemperatuur
bereikt.
Snelheid verhoogt het
brandstofverbruik.
Overbelast de motor niet door te snel
in tussenliggende versnellingen te
rijden. Gebruik de hoogste versnelling.
Vermijd plotselinge acceleratie.
Rem zo weinig mogelijk. Om het
gevaar of de curve van tevoren te
beoordelen, volstaat het uw voet van
het gaspedaal te nemen.
We raden u aan heuvelopwaarts een
constante snelheid aan te houden, en
niet van snelheid te veranderen.
In moderne voertuigen is dubbele
koppeling voor het stoppen van de
motor niet noodzakelijk en kan ook
schade veroorzaken.
Banden fig. 221
Door een te lage bandenspanning
kan het brandstofverbruik toenemen.
Door gebruik van ongeschikte
banden kan het brandstofverbruik
toenemen.
220T40396
221T26528
148
STARTEN EN RIJDEN
Page 162 of 244

Nr. Locatie Nr. Locatie Nr. Locatie
28 Remlichten 34 Interieurverlichting, airconditioning 40 Extra stopcontact achter
29APC-lader voor voertuigen met
elektronische sleutel35Startmotor voor voertuigen met
elektronische sleutel41
Starter BCM
(1)
30 Extra algemeen 36 Ruitenwisser achter 42 Verwarmde stoelen
31Sigarenaansteker,
hulpstopcontact37 Elektromagnetische waarschuwing 43 Snelheidsmeter
32 Verwarmingselement 38 Extra stopcontact in laadruimte 44 Voorruitwisser
33
Remlichten, ABS, zender
(1)39Motor elektrische ruitbediening
bestuurderszijde45 Verwarming en klimaatregeling
(1) Neem contact op met een dealer van het Fiat Servicenetwerk om deze zekeringen te vervangen.
BELANGRIJK
162)Als de zekering opnieuw doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
163)Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een grotere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.
164)Als een hoofdzekering voor veiligheidsinrichtingen (MAXI-FUSE, MEGA-FUSE, MIDI-FUSE) doorbrandt, probeer dan niet eigenhandig
reparaties uit te voeren maar neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
165)Controleer voordat een zekering wordt vervangen, of de contactsleutel verwijderd is van de startschakelaar en of alle stroomverbruikers
uitstaan en/of zijn ontkoppeld.
166)Als een hoofdzekering voor veiligheidsinrichtingen (airbagsysteem, remsysteem), motorsysteem (motor, versnellingsbak) of stuurinrichting
doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
30)Vervang een doorgebrande zekering nooit door metalen draden of ander materiaal.
31)Als de motorruimte moet worden gewassen, zorg er dan voor dat de waterstraal niet rechtstreeks op de zekeringenkast en de motortjes
van de ruitenwissers terechtkomt.
160
NOODGEVALLEN
Page 168 of 244

34)De kit is alleen goedgekeurd voor het
oppompen van banden van voertuigen die
oorspronkelijk met de kit zijn uitgerust. De
kit mag nooit gebruikt worden om de
banden van een ander voertuig of andere
voorwerpen (reddingsvesten, luchtbedden,
enz.) mee op te pompen. Voorkom spetters
op de huid als u de reparatiebus gebruikt.
Als het product in contact komt met de
huid, spoel de huid dan grondig af. Houd
de kit buiten bereik van kinderen. Laat lege
bussen niet achter in de omgeving. Lever
deze af bij een Fiat Servicepunt of een
afvalverwerkingsbedrijf. De
houdbaarheidsdatum van de bus is
aangegeven op het etiket. Controleer de
houdbaarheidsdatum. Ga naar een Fiat
Servicepunt om de opblaasslang en de
reparatiebus te vervangen.
35)Parkeer het voertuig voordat u de kit
gebruikt dusdanig dat het uit de buurt van
het verkeer staat, zet de
alarmknipperlichten aan, trek de handrem
aan en zorg ervoor dat alle inzittenden het
voertuig verlaten en ver uit de buurt van het
verkeer blijven.
36)Als u langs de rijbaan bent gestopt,
waarschuw dan de overige weggebruikers
dat uw voertuig daar staat door de
gevarendriehoek te plaatsen of andere
wettelijk toegestane middelen in het land
waar u zich bevindt.
37)Voorzichtig: een ontbrekende of slecht
vastgedraaide ventieldop kan van invloed
zijn op de grip van de band en
spanningsverlies veroorzaken. De
ventieldoppen moeten identiek zijn aan de
originele en stevig vastgedraaid worden.38)Rijd na reparaties met de kit niet meer
dan 200 km. Rijd bovendien met lagere
snelheid en ga in ieder geval niet sneller
dan 80 km/h. Het etiket moet op een
zichtbaar gedeelte op het dashboard
worden aangebracht. Afhankelijk van het
land of de plaatselijke wetten, moet een
band die is gerepareerd met de opblaaskit,
worden vervangen.STARTEN MET
HULPACCU
174) 175) 176) 177) 178)
39)
De motor starten die elektrische stroom
levert en op een middelmatig toerental
houden.
Als de accu van een ander voertuig
wordt gebruikt om de motor te starten,
moeten daarvoor de juiste kabels (maat
large) van een Fiat Servicepunt worden
gebruikt. Als u zelf over de juiste kabels
beschikt, moet u controleren of ze in
perfecte staat verkeren.
De twee accu's moeten dezelfde
nominale spanning hebben: 12 V. De
accu die de spanning levert moet een
capaciteit (Ampère/uur, Ah) hebben die
minimaal gelijk is aan die van de lege
accu.
260T36708
166
NOODGEVALLEN
Page 169 of 244

Zorg ervoor dat de twee voertuigen
elkaar niet raken (risico op kortsluiting
op het moment dat de pluspolen
contact maken) en dat de lege accu
goed is aangesloten. Schakel de
startinrichting uit.
Maak, afhankelijk van de versie, de kap
van de accu los.
Sluit de pluskabel A fig. 260 aan op
pool 1 (+) fig. 260 en vervolgens op
pool 4 (+) fig. 260 van de accu die de
spanning levert.
Sluit de minkabel B fig. 260 aan op pool
3 (-) fig. 260 van de accu die de
spanning levert, en vervolgens op pool
2 (-) fig. 260 van de lege accu.
Start de motor en ontkoppel de kabels
A en B in omgekeerde volgorde
(2-3-4-1) zodra de motor start.
BELANGRIJK
174)Controleer of de draden A en B elkaar
niet raken en of de pluskabel A geen
metalen onderdeel van het stroomgevende
voertuig raakt. Gevaar op letsel en/of
schade aan het voertuig.
175)Controleer alvorens de motorkap te
openen of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand "S" (Stop) staat.
Volg de aanwijzingen op die op het plaatje
onder de motorkap staan.
176)Kom niet te dicht bij de koelventilator
van de radiateur: de elektrische ventilator
kan inschakelen; gevaar voor
verwondingen. Sjaals, dassen of andere
loszittende kleding kunnen door de
bewegende onderdelen worden
meegetrokken.
177)Verwijder alle metalen voorwerpen
(bijv. ringen, horloges, armbanden), die
zouden kunnen leiden tot een onbedoeld
elektrisch contact en daardoor ernstig
letsel.
178)De batterijen bevatten een zuur dat de
huid of de ogen kan verbranden. Accu's
produceren waterstof, dat uiterst
brandbaar en explosief is. Houd ze daarom
uit de buurt van vlammen of apparaten die
vonken kunnen afgeven.
BELANGRIJK
39)Gebruik nooit een accusnellader om de
motor te starten, aangezien deze de
elektronische systemen kan beschadigen,
met name de regeleenheden van de
ontsteking en de brandstoftoevoer.
261T36629
167
Page 195 of 244

MOTOR
Multijet 115 Ecojet 120 Ecojet 140
EMISSIENIVEAU Euro 5 Euro4/Euro5 Euro5
MOTOR
MotortypeR9M
Cilinderinhoud (cm³) 1598
Type inspuiting Common rail turbo Common rail twin turbo Common rail twin turbo
Type brandstof Diesel
Start&Stop – Standaard Opties
Aantal cilinders 4
Aantal kleppen 16
Boring/slag (bij tpm) 80/79,5
Roetfilter Ja Ja
Maximum motorvermogen 84 KW (115 pk) bij 3500 tpm 88 KW (120 pk) bij 3500 tpm 103 KW (140 pk) bij 3500 tpm
Maximum koppel 300 Nm bij 1500 tpm 320 Nm bij 1550 tpm 340 Nm bij 1550 tpm
Tankinhoud (liter) 80
Type brandstof Het etiket op het tankluikje geeft de goedgekeurde brandstof aan.
193
Page 196 of 244

Multijet 95 Ecojet 95 Multijet 120 Ecojet 125 Ecojet 145
EMISSIENIVEAU Euro 6
MOTOR
MotortypeR9M
Cilinderinhoud (cm³) 1598
Type inspuiting Common rail turbo Common rail turbo Common rail turboCommon rail twin
turboCommon rail twin
turbo
Type brandstof Diesel
Start&Stop – Standaard – Standaard Standaard
Aantal cilinders 4 in lijn
Aantal kleppen 16
Boring/slag (bij tpm) 80/79,5
Roetfilter SCR-katalysator en Adblue-injectie met roetfilter (DPF)
Compressieverhouding 15,45:1
Maximum motorvermogen70 KW (95 pk) bij
3500 tpm70 KW (95 pk) bij
3500 tpm88 KW (120 pk) bij
3500 tpm92 KW (125 pk) bij
3500 tpm107 KW (145 pk)
bij 3500 tpm
Maximum koppel260 Nm bij
1500 tpm260 Nm bij
1500 tpm300 Nm bij
1500 tpm320 Nm bij
1500 tpm340 Nm bij
1500 tpm
Tankinhoud (liter) 80
Type brandstof Het etiket op het tankluikje geeft de goedgekeurde brandstof aan.
BELANGRIJK
216)Wijzigingen of reparaties aan het brandstoftoevoersysteem die niet correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met
de technische systeemgegevens, kunnen storingen in de werking en zelfs brand tot gevolg hebben.
194
TECHNISCHE GEGEVENS
Page 233 of 244

PROBLEEM MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De motor stopt niet.Elektronische sleutel niet herkend. Steek de sleutel in de lezer.
Elektronisch probleem.Druk vijf keer achter elkaar snel op de
startknop.
Het stuurwiel blijft vergrendeld.Stuurwiel vergrendeld.Draai aan het stuur en druk tegelijkertijd op
de startknop (zie de paragraaf "Start de
motor” in het hoofdstuk “Kennismaken met
uw voertuig”).
Defect circuit.Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Tijdens het rijden
Er komt witte rook uit de uitlaat.Dit hoeft niet op een defect te wijzen: de rook
is afkomstig van de regeneratie van het
roetfilter.Raadpleeg de paragraaf "Gegevens over de
dieselversie".
Er komt rook onder het voertuig vandaan als
de verwarming wordt aangezet.Dit hoeft niet op een storing te wijzen: de
rook is afkomstig van de boiler.
In dit geval verdwijnt de rook geleidelijk als
het interieur op de juiste temperatuur is.
Er komt rook uit de motorruimte. Kortsluiting of lekken in het koelcircuit.Zet het voertuig stil, neem de startinrichting
uit, verlaat het voertuig en neem contact op
met het Fiat Servicepunt.
Het controlelampje van de oliedruk gaat aan
in bochten of tijdens het remmen.Het oliepeil is te laag.Vul de motorolie bij (zie de paragraaf
"Lampjes en berichten" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het instrumentenpaneel").
Het controlelampje van de oliedruk gaat aan
en gaat laat uit of blijft aan als er gas wordt
gegeven.Oliedruk te laag.Zet het voertuig stil en neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
Sturen wordt zwaar. Stuurbekrachtiging oververhit.Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
231