noodgeval FIAT TALENTO 2021 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2021, Model line: TALENTO, Model: FIAT TALENTO 2021Pages: 248, PDF Size: 4.87 MB
Page 162 of 248

256T40393
160
NOODGEVALLEN
Page 164 of 248

Nr. Locatie Nr. Locatie Nr. Locatie
28 Remlichten 34 Interieurverlichting, airconditioning 40 Extra stopcontact achter
29APC-lader voor voertuigen met
elektronische sleutel35Startmotor voor voertuigen met
elektronische sleutel41
Starter BCM
(1)
30 Extra algemeen 36 Ruitenwisser achter 42 Verwarmde stoelen
31Sigarenaansteker,
hulpstopcontact37 Elektromagnetische waarschuwing 43 Snelheidsmeter
32 Verwarmingselement 38 Extra stopcontact in laadruimte 44 Voorruitwisser
33
Remlichten, ABS, zender
(1)39Motor elektrische ruitbediening
bestuurderszijde45 Verwarming en klimaatregeling
(1) Neem contact op met een dealer van het Fiat Servicenetwerk om deze zekeringen te vervangen.
BELANGRIJK
172)Als de zekering opnieuw doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
173)Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een grotere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.
174)Als een hoofdzekering voor veiligheidsinrichtingen (MAXI-FUSE, MEGA-FUSE, MIDI-FUSE) doorbrandt, probeer dan niet eigenhandig
reparaties uit te voeren maar neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
175)Controleer voordat een zekering wordt vervangen, of de contactsleutel verwijderd is van de startschakelaar en of alle stroomverbruikers
uitstaan en/of zijn ontkoppeld.
176)Als een hoofdzekering voor veiligheidsinrichtingen (airbagsysteem, remsysteem), motorsysteem (motor, versnellingsbak) of stuurinrichting
doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
31)Vervang een doorgebrande zekering nooit door metalen draden of ander materiaal.
32)Als de motorruimte moet worden gewassen, zorg er dan voor dat de waterstraal niet rechtstreeks op de zekeringenkast en de motortjes
van de ruitenwissers terechtkomt.
162
NOODGEVALLEN
Page 166 of 248

voor bepaalde versies, de specifieke
dop voor de
diefstalbeveiligingsschroeven 1 fig. 259.
Het reservewiel B fig. 260 uitnemen:
draai met gereedschap A
fig. 259 moer 5 fig. 260 (rechterkant)
volledig en moer 3 fig. 260 (linkerkant)
gedeeltelijk los om de holte van de
houder 4 fig. 260 vrij te maken van
moer 3.
Bevrijd het reservewiel.
Afhankelijk van de versie is er
documentatie met de boven
beschreven instructies in de
gereedschapskist.
Ga in omgekeerde volgorde te werk om
reserveband B fig. 260 weer terug te
plaatsen. Controleer of beugel 4 correct
is geplaatst voor het aanspannen van
moeren 3 en 5 fig. 260.BELANGRIJK In bepaalde gevallen
(lekke achterband, voertuig belast met
een treksysteem) moet het voertuig
worden opgeheven (met het hefpunt
dat zich het dichtstbij de betreffende
band bevindt) om toegang te krijgen tot
de reserveband.
Wieldop
Verwijder wieldop 9 met sleutel 5
fig. 261 door de haak in een van de
buitenste openingen in de wieldop te
steken.
Plaats de wieldop, om hem weer terug
te plaatsen, ten opzichte van ventiel 10
fig. 261.
Introduceer de bevestigingshaken,
beginnend aan de ventielzijde A, en dan
B en C, en eindigend met de zijde
tegenover ventiel D fig. 261.Verwijder wieldop 11 fig. 262 met
sleutel 5 door de haak in een van de
buitenste opening in de wieldop te
steken.
Breng de wieldop weer aan door de vijf
bevestigingen van de wieldop ten
opzichte van de vijf bevestigingsmoeren
fig. 262 te plaatsen en hard op het
midden van de wieldop te drukken om
hem op het wiel te haken.
259T36688
260T36689261T36693
262T36694
164
NOODGEVALLEN
Page 168 of 248

183)Laat nooit gereedschap in uw
voertuig slingeren: als u plotseling remt,
zouden deze over de bodemplaat kunnen
bewegen en een gevaar voor de
inzittenden kunnen vormen. Zet het
gereedschap na gebruik vast in de
gereedschapstas en plaats deze correct in
zijn positie: gevaar voor letsel. De krik mag
alleen worden gebruikt voor het vervangen
van een wiel. Hij mag nooit worden
gebruikt om het voertuig op te hogen om
een reparatie eronder uit te voeren.
184)Er mogen geen voorwerpen op de
vloer aan de bestuurderszijde liggen: als er
hard moet worden geremd kunnen ze
onder de pedalen terechtkomen en het
gebruik daarvan verhinderen.BANDENOPBLAASKIT
185)
33) 34) 35) 36) 37) 38) 39)
Zet de stoel zover mogelijk naar
achteren en klap de rugleuning neer om
de kit uit te nemen.
Haal de bevestigingsschroef C
fig. 266 uit te gereedschapstas en draai
de tas om hem te verwijderen.Voorzorgsmaatregelen voor gebruik
van de kit
De kit mag niet meer dan
15 achtereenvolgende minuten worden
gebruikt.
Ga als volgt te werk met draaiende
motor en aangetrokken handrem;
rol de slang van de bus af;
sluit de compressorslang 3
fig. 267 aan op de bus 8;
sluit de bus 8 aan of schroef hem
vast, afhankelijk van de versie, in de
holte 7 fig. 267 van de compressor;
Schroef de ventieldop van de band
los en schroef de opblaasslang 1
fig. 267 vast;
trek alle eerder aangesloten
accessoires uit het stopcontact;
sluit stekker 2 fig. 267 aan op het
stopcontact van het voertuig;
265T32788
266T36718
267T35749
166
NOODGEVALLEN
Page 170 of 248

35)De kit is alleen goedgekeurd voor het
oppompen van banden van voertuigen die
oorspronkelijk met de kit zijn uitgerust. De
kit mag nooit gebruikt worden om de
banden van een ander voertuig of andere
voorwerpen (reddingsvesten, luchtbedden,
enz.) mee op te pompen. Let bij het gebruik
van de reparatiebus goed op om spatten
product op de huid te voorkomen. Als het
product in contact komt met de huid, spoel
de huid dan grondig af. Laat de reparatiekit
niet binnen het bereik van kinderen. Laat
lege bussen niet achter in de omgeving.
Lever deze af bij een Fiat Servicepunt of
een afvalverwerkingsbedrijf. De
houdbaarheidsdatum van de bus is
aangegeven op het etiket. Controleer de
houdbaarheidsdatum. Ga naar een Fiat
Servicepunt om de opblaasslang en de
reparatiebus te vervangen.
36)Parkeer het voertuig voordat u de kit
gebruikt dusdanig dat het uit de buurt van
het verkeer staat, zet de
alarmknipperlichten aan, trek de handrem
aan en zorg ervoor dat alle inzittenden het
voertuig verlaten en ver uit de buurt van het
verkeer blijven.
37)Als u langs de rijbaan bent gestopt,
waarschuw dan de overige weggebruikers
dat uw voertuig daar staat door de
gevarendriehoek te plaatsen of andere
wettelijk toegestane middelen in het land
waar u zich bevindt.
38)Voorzichtig: een ontbrekende of slecht
vastgedraaide ventieldop kan van invloed
zijn op de grip van de band en
spanningsverlies veroorzaken. De
ventieldoppen moeten identiek zijn aan de
originele en stevig vastgedraaid worden.39)Rijd na reparaties met de kit niet meer
dan 200 km. Rijd bovendien met lagere
snelheid en ga in ieder geval niet sneller
dan 80 km/h. Het etiket moet op een
zichtbaar gedeelte op het dashboard
worden aangebracht. Afhankelijk van het
land of de plaatselijke wetten, moet een
band die is gerepareerd met de opblaaskit,
worden vervangen.STARTEN MET
HULPACCU
186) 187) 188) 189) 190)
40)
De motor starten die elektrische stroom
levert en op een middelmatig toerental
houden.
Als de accu van een ander voertuig
wordt gebruikt om de motor te starten,
moeten daarvoor de juiste kabels (maat
large) van een Fiat Servicepunt worden
gebruikt. Als u zelf over de juiste kabels
beschikt, moet u controleren of ze in
perfecte staat verkeren.
De twee accu's moeten dezelfde
nominale spanning hebben: 12 V. De
accu die de spanning levert moet een
capaciteit (Ampère/uur, Ah) hebben die
minimaal gelijk is aan die van de lege
accu.
268T36708
168
NOODGEVALLEN
Page 172 of 248

ACCU OPLADEN
191) 192) 193) 194) 195)
Ga als volgt te werk om het risico op
vonken te vermijden:
controleer of alle elektrische
apparatuur (instapverlichting enz.) zijn
uitgeschakeld alvorens een accu los te
koppelen of aan te sluiten;
tijdens het opladen moet de
acculader worden uitgeschakeld
alvorens de accu aan te sluiten of los te
koppelen;
plaats geen metalen voorwerpen op
de accu om kortsluiting tussen de
klemmen te voorkomen;
wacht na het afzetten van de motor
ten minste één minuut alvorens de accu
los te koppelen;
controleer, na de terugplaatsing van
de accu, of de klemmen weer correct
zijn aangesloten.
Een acculader aansluiten
De acculader moet compatibel zijn met
een nominale spanning van 12 V.
Ontkoppel de accu niet terwijl de motor
draait. Volg de instructies van de
fabrikant van de acculader voor de
accu die u wilt gebruiken.
BELANGRIJK
191)Ga zorgvuldig met de accu om, want
de accu bevat zwavelzuur dat niet met
ogen of huid in contact mag komen.
Gebeurt dit toch, spoel dan grondig uit met
water. Raadpleeg, indien nodig, een arts.
Houd de accuonderdelen ver bij open
vlammen, gloeiende voorwerpen en vonken
uit de buurt: ontploffingsgevaar. Let er bij
werkzaamheden aan de motor op dat deze
heet kan zijn. Bovendien zou de
koelventilator ieder moment kunnen gaan
draaien. Het
waarschuwingslampje in
de motorruimte herinnert u aan deze
omstandigheid. Gevaar voor letsel.
192)Voor het opladen van sommige
accu's gelden speciale voorschriften;
raadpleeg voor meer informatie het Fiat
Servicenetwerk. Vermijd het risico van
vonken die onmiddellijke ontploffing kunnen
veroorzaken. Ga verder met het opladen in
een goed geventileerde omgeving. Gevaar
voor ernstige letsel.
193)Accuvloeistof is giftig en corrosief:
vermijd contact met huid en ogen. Het
opladen van de accu moet worden
uitgevoerd in een goed geventileerde
ruimte, ver van open vuur en vonken:
brand- en ontploffingsgevaar.
194)Probeer nooit een bevroren accu op
te laden: ontdooi eerst de accu om
ontploffing ervan te voorkomen. Als de
accu bevroren is geweest, moet door
vakbekwaam personeel worden
gecontroleerd of de cellen niet beschadigd
zijn en of de behuizing geen scheuren
vertoont, waardoor de giftige en corrosieve
vloeistof kan weglekken.195)Plaats de startinrichting altijd op OFF
voordat er in de motorruimte gehandeld
wordt (verwijs naar paragraaf “De sleutels”
in hoofdstuk “Kennismaken met uw
voertuig”).
170
NOODGEVALLEN
Page 174 of 248

198)Vergeet niet dat tijdens het slepen
meer kracht op het rempedaal moet
worden uitgeoefend om te remmen,
aangezien de rembekrachtiging geen
ondersteuning biedt. Gebruik voor het
slepen geen soepele kabels en vermijd
bruuske bewegingen. Zorg tijdens het
slepen dat er geen onderdelen door de
sleepverbinding kunnen worden
beschadigd. Bij het slepen van de auto
moet men zich aan de
wegenverkeerswetgeving houden, zowel
voor de trekhaak als voor het slepen zelf.
Start de motor niet wanneer het voertuig
wordt gesleept.
BELANGRIJK
41)Als de motor is afgezet, werken de
stuurbekrachtiging en de rembekrachtiging
niet meer.
42)Neem tijdens het slepen de
contactsleutel niet uit het contactslot of de
lezer.43)Gebruik de sleepogen voor en achter
alleen voor noodgevallen op de weg. Het is
toegestaan de auto over korte afstanden te
slepen m.b.v. geschikte middelen conform
de verkeerswetgeving (starre stang), om de
auto over de weg te verplaatsen om hem
gebruiksklaar te maken voor het slepen of
voor transport met takelwagen. Sleepogen
MOGEN NIET worden gebruikt om
voertuigen off-road (d.w.z. op het terrein) te
slepen of waar hindernissen zijn en/of voor
het slepen met kabels of andere niet-starre
hulpmiddelen. In overeenstemming met
bovengenoemde voorwaarden, moeten er
voor het slepen twee voertuigen worden
gebruikt (een slepend en een gesleept
voertuig), die zich beide zo veel mogelijk op
één lijn bevinden.
172
NOODGEVALLEN
Page 188 of 248

Wanneer het profielpatroon is versleten
tot de hoogte van de
waarschuwingsverhogingen, worden
deze zichtbaar 2 fig. 280: uw banden
moeten worden vervangen, want de
profieldiepte is ongeveer 1,6 mm en dat
betekent weinig grip op gladde wegen.
Een overbelast voertuig, te lang op
snelwegen rijden, zelfs bij warm weer,
of op hobbelig terrein rijden dragen bij
aan een snellere slijtage van de banden.
BANDENSPANNING
Houd de banden (inclusief de
reserveband) op de juiste spanning;
controleer de bandenspanning ten
minste één keer per jaar en vóór een
lange reis (zie het etiket op de kolom
van het bestuurdersportier). De
spanning moet met koude banden
gecontroleerd worden: bereken niet de
hogere spanning die behaald kunnen
worden tijdens warme maanden of na
hard rijden. Als de bandenspanning niet
met koude banden kan worden
gecontroleerd, verhoog dan de
spanning 0,2 tot 0,3 bar (of 3 PSI).
Laat een hete band nooit leeglopen.
Voertuigen uitgerust met TPMS:in
geval van te zwakke inflatie of een gat,
gaat het waarschuwingslampje
op
het instrumentenpaneel branden. Zie
paragraaf “TPMS – Tyre Pressure
Monitoring System” in het hoofdstuk
“Veiligheid”.Etiket A fig. 282
Open het portier aan bestuurderszijde
fig. 283 om het te lezen.B: spanning voorbanden als niet over
een snelweg wordt gereden of met
minder dan vier inzittenden.
C: spanning achterbanden als niet
over een snelweg wordt gereden of met
minder dan vier inzittenden.
D: spanning voorbanden als over
een snelweg wordt gereden of met een
aanmerkelijke belasting.
E: spanning achterbanden als over
een snelweg wordt gereden of met een
aanmerkelijke belasting.
BELANGRIJK Voor auto's met een
volledige belasting (max. toelaatbare
belasting) en een trekhaak is de max.
snelheid beperkt tot 100 km/h en moet
de bandenspanning met 0,2 bar
worden verhoogd. Zie de paragraaf
“Gewichten” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”.Gevaar van
klapbanden.
RESERVEBAND
Raadpleeg de paragraaf "Een band
vervangen" in het hoofdstuk
"Noodgevallen".
TIPS VOOR HET
OMWISSELEN VAN DE
BANDEN
We raden u aan dergelijke handelingen
niet uit te voeren.
GEBRUIK IN DE WINTER
55) 56) 57) 58)
Kettingen
Uit veiligheidsoverwegingen mogen
sneeuwkettingen niet op de achteras
worden aangebracht.
282T36619
283T36615
186
ONDERHOUD EN ZORG
Page 238 of 248

PROBLEEM MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
Sturen wordt zwaar.Stuurbekrachtiging oververhit.Rij voorzichtig, met een lage snelheid, en
neem de voor het draaien van de wielen
benodigde mate van inspanning op het
stuurwiel in overweging. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk. Storing elektrische servomotor.
Storing servosysteem.
Trillingen.Lage bandenspanning, slecht gebalanceerde
of beschadigde banden.Controleer de bandenspanning; als het
defect aanhoudt, laat het dan controleren bij
een Fiat Servicepunt.
De motor raakt oververhit. De
temperatuurindicator van de koelvloeistof
staat in de alarmzone en het controlelampje
STOPgaat aan.De koelventilator werkt niet meer.Zet het voertuig stil, zet de motor af en neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Koelvloeistoflek.Controleer het koelvloeistofreservoir: er zou
vloeistof in moeten zitten. Is dat niet het
geval, neem dan zo snel mogelijk contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
Koelvloeistof kookt in het reservoir.
64)Mechanisch defect: hoofdpakking
beschadigd.Zet de motor af en neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
Elektrische systemen
Ruitenwissers voorruit werken niet.Wisserbladen voorruit geblokkeerd.Maak het wisserblad los voordat de
ruitenwisser wordt bewogen.
Defect elektrisch circuit.Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Zekering beschadigd.Vervang de zekering (of laat hem vervangen),
onder verwijzing naar de paragraaf
“Zekeringen passagiersruimte” in hoofdstuk
“In een noodgeval”.
De ruitenwisser van de voorruit stopt niet. Defecte elektrische bedieningen.Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Richtingaanwijzers knipperen sneller. Lamp doorgebrand.Raadpleeg de paragraaf "Een lamp
vervangen" in het hoofdstuk "Noodgevallen".
236
TECHNISCHE GEGEVENS
Page 239 of 248

PROBLEEM MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De richtingaanwijzers werken niet.Defect elektrisch circuit of
bedieningselement.Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Zekering beschadigd.Vervang de zekering (of laat hem vervangen),
onder verwijzing naar de paragraaf
“Zekeringen passagiersruimte” in hoofdstuk
“In een noodgeval”.
De koplampen gaan niet aan of uit.Defect elektrisch circuit of
bedieningselement.Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Zekering beschadigd.Vervang de zekering (of laat hem vervangen),
onder verwijzing naar de paragraaf
“Zekeringen passagiersruimte” in hoofdstuk
“In een noodgeval”.
Elektrische systemen
Sporen van condens in koplampen of
achterlichten.Sporen van condens kunnen het gevolg zijn
van natuurlijke oorzaken in verband met de
variaties van temperatuur en vochtigheid. In
dit geval verdwijnen ze geleidelijk wanneer u
de lampen aandoet.
Het controlelampje van de veiligheidsgordels
van de voorstoelen gaat aan, zelfs als de
veiligheidsgordels zijn bevestigd.Een voorwerp is tussen de bodemplaat en de
stoel terecht gekomen, waardoor de werking
van de sensor wordt belemmerd.Verwijder eventuele voorwerpen onder de
voorstoelen.
BELANGRIJK
64)Radiateur: indien er niet genoeg koelvloeistof is, vergeet dan niet dat als de motor zeer heet is, de koelvloeistof niet met koude
koelvloeistof mag worden bijgevuld. Als na mechanische ingrepen de koelvloeistof moet worden ververst of bijgevuld, moet deze van een
specifiek type zijn. Vergeet niet dat alleen producten dienen te worden gebruikt die zijn geselecteerd door het Fiat Servicenetwerk.
237