Start niet FIAT TALENTO 2021 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2021, Model line: TALENTO, Model: FIAT TALENTO 2021Pages: 248, PDF Size: 4.87 MB
Page 100 of 248

BOORDCOMPUTER: informatieberichten
Deze kunnen helpen bij het starten van de motor en bieden informatie over een selectie of over rijomstandigheden.
BOORDCOMPUTER: storingsberichten
Ze verschijnen samen met het waarschuwingslampje
.Wanneer deze berichten verschijnen, voorzichtig naar
het Fiat Servicenetwerk rijden. Als u dit niet doet, kan dit leiden tot schade aan het voertuig.
Ze worden verwijderd wanneer u op de knop van de weergaveselectie drukt, of automatisch na een paar seconden. Hoe dan
ook, ze worden opgeslagen in het boordlog. Het controlelampje
blijft aan.
BOORDCOMPUTER: alarmberichten
Ze worden weergegeven in combinatie met het STOP waarschuwingslampje en sporen u voor uw eigen veiligheid
aan zo snel mogelijk te stoppen, als de verkeersomstandigheden dit toelaten. Zet de motor af en start de motor
niet meer. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
98
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 103 of 248

verstel de stoel op basis van de
pedalen. De positie van de stoel moet
dusdanig zijn dat het koppelingspedaal
volledig kan worden ingetrapt. De
rugleuning moet dusdanig worden
gekanteld dat de armen licht gebogen
zijn;
verstel de hoofdsteun; Voor
maximale veiligheid moet de afstand
tussen het hoofd en de hoofdsteun
minimaal zijn;
Pas het kussen aan op de gewenste
stoelhoogte. Deze verstelling
optimaliseert het zicht;
zet het stuurwiel in de gewenste
stand.
VEILIGHEIDSGORDELS
AANPASSEN
Ga stevig tegen de rugleuning zitten.
De borstriem 1 fig. 174 moet zo dicht
mogelijk langs de nek lopen, zonder de
nek te raken.
De heupriem 2 fig. 174 moet op de
dijen rusten en tegen de bovenbenen.
De gordel moet zo strak mogelijk om
het lichaam zitten (vermijd bijv. te dikke
kleding of het plaatsen van obstakels
tussen het lichaam en de gordel).Bevestigen
Trek de gordel langzaam naar buiten
zonder kracht te zetten en steek de tab
3 fig. 175 in gesp 5 (controleer of hij
goed is bevestigd door aan de tab 3 te
trekken).
Herhaal de handeling als de
veiligheidsgordel blokkeert.Als de gordel volledig is geblokkeerd,
trek hem dan langzaam maar stevig ten
minste 3 cm naar buiten. Laat hem
normaal terugrollen en trek hem weer
naar buiten. Neem, als het probleem
aanhoudt, contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Controlelampje veiligheidsgordels
van de voorstoelen niet omgelegd
Deze bevindt zich op het middendisplay
en gaat aan als de motor wordt gestart.
Als vervolgens de gordel niet is
bevestigd en het voertuig bereikt
16 km/h, gaat het knipperen en klinkt
gedurende circa 2 minuten als
waarschuwing een geluidssignaal.
Afhankelijk van het voertuig knippert die
als de passagier voorin de gordel niet
heeft vastgemaakt.
Hoogte van de veiligheidsgordel
van de voorstoel instellen
Beweeg hendel 6 fig. 176 om de
instelpositie te selecteren, zodat de
borstriem 1 fig. 174 stevig om het
lichaam zit, zoals bovenbeschreven.174T13622
175T13622-1
101
Page 107 of 248

één enkel waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel.
Werking
Het systeem werkt pas nadat de
startschakelaar is aangezet.
In geval van eenfrontalebotsing,
worden de airbags opgeblazen,
waardoor de impact van het hoofd en
de borst van de bestuurder tegen het
stuurwiel en van de passagier tegen het
dashboard wordt beperkt; ze lopen
direct na de botsing weer leeg, zodat
ze niet in de weg zitten bij het verlaten
van het voertuig fig. 183.
Onregelmatige werking
Het controlelampje 4 fig. 184 gaat aan,
wanneer de startinrichting wordt
geïntroduceerd en gaat na een paar
seconden weer uit. Als het lampje niet
aangaat wanneer de startinrichting
wordt geïntroduceerd of als het aangaat
wanneer de motor draait, duidt dit op
een systeemstoring.Neem zo snel mogelijk contact op met
het Fiat Servicenetwerk. Vertragingen in
de toepassing kunnen de efficiëntie
aantasten.
Alle onderstaande waarschuwingen
zijn bedoeld om te voorkomen dat
het opblazen van de airbag wordt
verhinderd en om ernstig letsel
door rondvliegende voorwerpen als
de airbags worden opgeblazen te
voorkomen.
Waarschuwingen betreffende de
bestuurdersairbag
109) 110) 111)
Waarschuwingen betreffende de
passagiersairbag
112) 113) 114) 115) 116)
FRONTAIRBAG
PASSAGIERSZIJDE EN
KINDERZITJE
Uitschakeling van de frontairbag
aan passagierszijde (voor
voertuigen waarop dat mogelijk is)
117) 118)
Voorafgaand aan de installatie van een
kinderzitje op de voorstoel aan de
passagierszijde:
controleer of de installatie van het
kinderzitje op de voorstoel aan de
passagierszijde is toegestaan;
de airbag aan de passagierszijde
moet uitgeschakeld zijn.
De airbags uitschakelen: zet het
voertuig stil, schakel het contact uit, en
druk en draai knop 1 fig. 185 naar de
stand OFF.
183T31857-1
184T36504
185T36502
105
Page 108 of 248

Zet het contact aan en controleer of het
controlelampjeop het
informatiepaneel 2 fig. 186 aan is en,
afhankelijk van de versie van het
voertuig, of het bijbehorende bericht
wordt weergegeven.
Het lampje blijft permanent branden om
te bevestigen dat een kinderzitje kan
worden geïnstalleerd op de
passagiersstoel.De afdruk op het dashboard en
etiketten A fig. 187 en fig. 188 aan
beiden zijden van de zonneklep aan
passagierszijde 3 fig. 187 herinneren u
aan deze instructies.
Inschakeling frontairbag
passagierszijde
Wanneer het kinderzitje niet meer wordt
gebruikt, moet de airbag weer worden
ingeschakeld om ervoor te zorgen dat
de voorpassagier wordt beschermd in
geval van een ongeval.
De airbags weer inschakelen: zet
het voertuig stil, schakel het contact uit,
en druk en draai stop 1 fig. 189 naar de
stand ON. Schakel de schakelaar in en
controleer of het controlelampje
uit is
en of het lampjeop het
informatiepaneel 2 fig. 190, iedere keer
als u de motor start, ongeveer 1 minuut
gaat branden.De veiligheidsinrichtingen die gepaard
gaan met de veiligheidsgordel van de
voorpassagier, moeten ingeschakeld
zijn.
Werkingsfouten
Als het in-/uitschakelsysteem van de
frontairbags aan passagierszijde niet
werkt,mag geen kinderzitje op de
voorstoel geïnstalleerd worden. Tevens
raden we af passagiers op die plaats te
vervoeren.
186T36500
187T36505
188T35770
189T36501
190T36500
106
VEILIGHEID
Page 136 of 248

(3): in de rijrichting geplaatst kinderzitje: plaats de rugleuning van het kinderzitje tegen de rugleuning van de stoel. Verwijder in
ieder geval de hoofdsteun van de achterbank waar het kinderzitje tegenaan staat. Dit moet worden gedaan voordat het
kinderzitje wordt geplaatst (zie de paragraaf "Achterste hoofdsteun" in het hoofdstuk "Kennismaking met het voertuig"). Zet de
stoel vóór het kinderzitje niet meer dan een halve lengte naar achteren en kantel de rugleuning niet meer dan 25°.
BELANGRIJK
127)Om te voorkomen dat de deur van
binnenuit wordt geopend, gebruik het
veiligheidsapparaat (zie de paragraaf
“Kinderveiligheid” in het hoofdstuk
“Kennismaken met uw voertuig”).
128)Een botsing met 50 km/h is gelijk aan
een val van 10 m. Houd kinderen nooit in
uw armen of op schoot; in geval van een
ongeval zult u nooit in staat zijn een kind
vast te houden, zelfs niet als u uw gordel
om hebt. Wanneer het voertuig betrokken
is geweest bij een ongeval, moet het
kinderzitje vervangen worden en de
veiligheidsgordels en de ISOFIX-
verankeringen gecontroleerd worden.
129)Laat het voertuig nooit onbeheerd
achter met de elektronische sleutel en een
kind, een gehandicapt persoon of een dier
in het voertuig, zelfs niet voor korte tijd.
Hierdoor zou uw eigen veiligheid en die van
anderen in gevaar kunnen komen, als de
motor wordt gestart of systemen in
werking worden gesteld, zoals de elektrisch
bediende ruiten of zelfs de
portiervergrendeling. Bovendien loopt de
temperatuur in warm en/of zonnig weer
snel op. Gevaar voor dodelijk of ernstig
letsel.130)Laat nooit kinderen zonder toezicht in
het voertuig achter. Zorg ervoor dat de
veiligheidsgordels van kinderen altijd
correct afgesteld en bevestigd zijn. Vermijd
dikke kleding waardoor de veiligheidsgordel
te los zit. Laat kinderen nooit hun hoofd of
arm uit het raam steken. Zorg ervoor dat
kinderen de gehele reis correct blijven
zitten, vooral als ze in slaap vallen.
131)Zorg ervoor dat het kinderzitje of de
voeten van kinderen niet verhinderen dat
de voorstoel goed op zijn plaats vastzit. Zie
de paragraaf "Voorstoel” in het hoofdstuk
"Kennismaken met uw voertuig”. Zorg
ervoor dat het kinderzitje dat in het voertuig
is gemonteerd niet uit de bijbehorende
behuizing kan. Als de hoofdsteun moet
worden verwijderd, zorg er dan voor dat hij
dusdanig is geplaatst dat hij niet door de
auto vliegt als er plotseling wordt geremd
of in geval van een botsing. Bevestig altijd
het kinderzitje, zelfs als het niet gebruikt
wordt, om te voorkomen dat het niet door
de auto vliegt als er plotseling wordt
geremd of in geval van een botsing.
132)RISICO OP DOOD OF ERNSTIG
LETSEL: voor het installeren van een
kinderzitje achterstevoren op de voorste
passagiersstoel, controleren of de airbag
correct gedeactiveerd is (zie paragraaf
“zijairbag passagierszijde en kinderzitjes” in
dit hoofdstuk).
133)Monteer kinderzitjes bij voorkeur op
een van de achterstoelen.134)Monteer nooit een kinderzitje op de
middenstoel van de achterbank. GEVAAR
VOOR DODELIJK OF ERNSTIG LETSEL.
135)Gebruik geen kinderzitjes waardoor
de gordel waarmee het is bevestigd, los
zou kunnen komen: de basis van het
kinderzitje mag nooit op de gesp van de
gordel en/of de behuizing rusten.
136)Zorg dat de gordelband nooit los of
gedraaid zit. Leg de schoudergordel nooit
onder uw arm of achter uw rug om.
Controleer of de gordel niet is beschadigd
door scherpe randen. Als de
veiligheidsgordel niet naar behoren werkt,
zal deze het kind niet beschermen. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Gebruik deze stoel niet totdat de gordel is
gerepareerd.
137)Als een kinderzitje wordt gebruikt dat
niet geschikt is voor dit voertuig, wordt het
kind niet naar behoren beschermd. U loopt
het risico dat het kind ernstig of dodelijk
letsel oploopt.
138)Wijzig geen van de elementen van het
oorspronkelijke veiligheidssysteem:
veiligheidsgordels, ISOFIX, zittingen en de
betreffende bevestigingselementen.
139)Controleer of de rugleuning van het
voorwaarts gerichte kinderzitje contact
maakt met de rugleuning van de stoel van
het voertuig. In dat geval zou het kinderzitje
niet op de zitting van de stoel van het
voertuig kunnen steunen.
134
VEILIGHEID
Page 140 of 248

Afhankelijk van de hellingsgraad,
voorkomt het systeem dat het voertuig
achteruit rolt, door in te grijpen met
behulp van de remmen, zodra de
bestuurder zijn voet van de rem neemt
om het gaspedaal in te trappen.
Werking van het systeem
Het systeem werkt alleen als de
versnellingspook niet in de vrijstand
staat en als het voertuig volledig
stilstaat (met druk op het rempedaal).
BELANGRIJK
142)De remmen werken nog. Plotseling
remmen is echter gevaarlijk en daarom
moet u de auto stilzetten zodra de
verkeersomstandigheden dit toelaten.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
143)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip of
aquaplaning.
144)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
145)Voor een goede werking van het ABS
moeten de banden van alle wielen van
hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie
verkeren en vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.
146)Het ESC kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.147)Deze functies vormen een extra
bijdrage aan de veiligheid onder kritieke
rijomstandigheden, waardoor de
bestuurder het gedrag van het voertuig kan
aanpassen aan het traject dat is uitgezet
door de bestuurder. Deze functies grijpen
niet in in plaats van de bestuurder, noch
staan ze toe dat de bestuurder de
snelheidslimieten van het voertuig negeert
en aangespoord wordt sneller te gaan
rijden. Ze vormen dus nooit een vervanging
voor de aandacht en de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
tijdens het besturen van het voertuig (de
bestuurder moet altijd goed opletten voor
onverwachte situaties die zich tijdens het
rijden kunnen voordoen).
148)Het Hill Start systeem kan mogelijk
niet onder alle omstandigheden voorkomen
dat het voertuig volledig achteruit rolt (steile
helling, enz.). De bestuurder kan echter
gebruik maken van het rempedaal om het
achteruitrollen van het voertuig te stoppen.
Assistentie tijdens het heuvelopwaarts
wegrijden kan niet voor langdurige stilstand
worden gebruikt: gebruik het rempedaal.
Deze functie is niet ontworpen om het
voertuig permanent stil te houden. Gebruik,
indien nodig, het rempedaal om het
voertuig te stoppen. De bestuurder moet in
het bijzonder opletten voor gladde
oppervlakken of oppervlakken met slechte
grip. Gevaar voor ernstige letsel.
BELANGRIJK
23)Als de banden moeten worden
vervangen, mogen alleen banden van
hetzelfde merk, maat, type en structuur op
het voertuig worden aangebracht. Ze
moeten identiek zijn aan de originele
banden of overeenkomen met de banden
aanbevolen door het Fiat Servicenetwerk.
138
VEILIGHEID
Page 141 of 248

TPMS – Tyre
Pressure
Monitoring System
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Waarschuwing bij een afname in
bandenspanning
Het systeem waarschuwt de bestuurder
voor afnemen in bandenspanning in
een of meerdere banden.
Werkingsprincipe
Ieder wiel (behalve het reservewiel) heeft
een geïntegreerde sensor in het ventiel
dat de bandenspanning tijdens het
rijden met regelmatige intervallen meet.
Controlelampje 1 fig. 208 blijft aan om
de bestuurder te waarschuwen voor
een afname in de bandenspanning
(zachte band, lekke band, enz.).Reïnitialisatie van de
referentiewaarde van de
bandenspanning
Deze handeling moet worden verricht:als de referentiespanning van de
banden moet worden aangepast aan
de gebruiksomstandigheden (leeg,
beladen, rijden over de snelweg, enz.);
na het wisselen van de banden (wat
echter wordt afgeraden);
na vervanging van een band.
Deze handeling moet altijd voor alle
banden worden verricht nadat de
banden koud zijn opgepompt.
De bandenspanning moet altijd
overeenkomen met het huidige gebruik
van het voertuig (leeg, beladen, rijden
over de snelweg, enz.).
Reïnitialisatieprocedure
Met de motor draaiend en het voertuig
stilstaand.
druk kort op knop 3 of 4 fig. 209 om
de functie "BANDENSPANNING SET <
KNOP LANG INDRUKKEN >" op
display 2 te selecteren;
houd de knop 3 of 4 (ongeveer
3 seconden) ingedrukt om de
initialisatie te starten. De speciale
berichten geven aan dat het verzoek
om de referentiewaarden van de
bandenspanning te herstellen wordt
verwerkt.
Een paar minuten rijden is vereist om de
initialisatie te voltooien.OPMERKING De referentiewaarde van
de bandenspanning kan niet minder zijn
dan de aanbevolen waarde die is
aangegeven op de kolom van het
bestuurdersportier.
Scherm
Het display 2 fig. 209 op het
instrumentenpaneel duidt problemen
met de bandenspanning aan (zachte
band, lekke band, enz.).
Controlelampje 1 fig. 208 blijft
permanent aan en er wordt een
bijbehorend bericht weergegeven. Dit
duidt aan dat ten minste één band
zacht is.
Controleer en pas, indien nodig, de
bandenspanning van de vier banden
aan als de banden koud zijn.
Het waarschuwingslampje gaat na een
paar minuten rijden uit.
208T36504-4
209T36518-2
139
Page 143 of 248

STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart" van
het voertuig: dan kunt u zien hoe u het
potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort en
de portefeuille niet vergeten worden.INLOPEN MOTOR...........142
STARTEN VAN DE MOTOR......142
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK..........144
DE AUTO PARKEREN.........145
MONTAGE VAN DE TREKHAAK . . .146
TIPS VOOR HET LADEN.......147
SNELHEIDSBEGRENZER.......148
MINIMUMSNELHEID..........148
TIPS VOOR HET RIJDEN.......149
141
Page 144 of 248

INLOPEN MOTOR
Rijd, als er nog geen 1.500 km op de
teller staat, niet met een hogere
snelheid dan 130 km/h in de hoogste
versnelling, of met een hoger toerental
dan 2.500 tpm. Na deze kilometerstand
kunt u meer van de motor eisen, maar
het voertuig presteert pas beter nadat
het 6.000 km heeft gereden.
Vermijd tijdens de inrijperiode plotseling
accelereren met een koude motor en te
snel rijden.
Frequentie Coupon:raadpleeg het
“Geprogrammeerd
Onderhoudsschema”.
STARTEN VAN DE
MOTOR
149) 150) 151) 152) 153)
Voertuigen met sleutel en
afstandsbediening
Draai de sleutel in het contactslot
fig. 210 naar stand D (Vooruit) en houd
die daar tot het controlelampje
voor de voorverwarming van de
motor uitgaat.
Draai de sleutel voorbij de D (Starten)
zonder gas te geven.
Laat de sleutel los zodra de motor start.
MOTOR AFZETTEN
153) 154)
24) 25)
Voertuigen met sleutel en
afstandsbediening
Draai de sleutel met de motor stationair
naar de stand Stop (S) fig. 210.
DE MOTOR STARTEN
149) 150) 151) 152) 153)
Voertuigen met elektronische
sleutel
De elektronische sleutel moet in lezer 2
fig. 211 worden aangebracht of zich
binnen detectiegebied 3
fig. 212 bevinden.
Trap om de motor te starten op de rem
of het koppelingspedaal en druk
vervolgens op knop 1 fig. 211. Als een
versnelling is ingeschakeld, hoeft alleen
het koppelingspedaal maar te worden
ingetrapt om de motor te starten.
210T36545211T36514-1
142
STARTEN EN RIJDEN
Page 145 of 248

OpmerkingenAls het voertuig niet start, wordt een
bijbehorend bericht op het
instrumentenpaneel weergegeven;
In sommige gevallen moet het
stuurwiel worden bewogen terwijl de
startknop 1 wordt ingedrukt om het
stuurwiel te ontgrendelen; u wordt
hierover geïnformeerd met een speciaal
bericht;
Houd bij zeer koud weer
(temperaturen lager dan -10°C) het
koppelingspedaal ingetrapt tot de
motor start.
Functie accessoires
Wanneer de motor is gestart, hebt u
toegang tot een aantal functies
(autoradio, navigatie, ruitenwissers,
enz.).Druk op knop 1 zonder de pedalen in te
trappen om toegang tot deze functies
te verkrijgen met de sleutel in het
interieur of in de sleutellezer 2 fig. 211.
Onregelmatige werking
De elektronische sleutel voor
gemakkelijke toegang (easy access)
werkt niet onder de volgende
omstandigheden:
de batterijen van de elektronische
sleutel zouden leeg kunnen zijn;
in de buurt van een apparaat dat
dezelfde frequentie gebruikt (mobiele
telefoon, computerspelletjes, enz.);
Het voertuig bevindt zich in een
gebied dat bekendstaat om de grote
aanwezigheid van elektromagnetische
golven.
Hierover wordt een bericht op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Breng de elektronische sleutel zo ver
mogelijk in lezer 2 fig. 211 aan.
MOTOR AFZETTEN
153) 154)
24) 25)
Voertuigen met elektronische
sleutel
Het voertuig moet worden stilgezet.
Druk met de elektronische sleutel in
lezer 2 fig. 211 of in het detectiegebied
3 fig. 212 kort op knop 1 fig. 211: de
motor wordt afgezet.Het stuurslot wordt vergrendeld
wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend of het voertuig wordt
afgesloten.
Als de sleutel niet in het interieur is als u
probeert de motor af te zetten, wordt
een speciaal bericht daaromtrent op het
instrumentenpaneel weergegeven: druk
langer dan 2 seconden op knop 1
fig. 211.
Nadat de motor is afgezet, blijven een
paar accessoires nog ongeveer
10 minuten aan (autoradio, enz.).
Zodra u het bestuurdersportier opent,
gaan de accessoires uit.
BELANGRIJK
149)Start het voertuig niet in de vrijstand
als het op een helling staat. De
stuurbekrachtiging wordt dan mogelijk niet
ingeschakeld. Risico op een ongeval.
150)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
151)De rembekrachtiging werkt niet zolang
de motor niet is gestart; om die reden is
meer kracht dan normaal benodigd voor de
bediening van het rempedaal.
152)Probeer de motor nooit te starten
door de auto te duwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden. Hierdoor kan
de katalysator worden beschadigd.
212T36626-1
143