Start niet FIAT TALENTO 2021 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2021, Model line: TALENTO, Model: FIAT TALENTO 2021Pages: 248, PDF Size: 4.87 MB
Page 39 of 248

BUITENVERLICHTING
STADSLICHT
34) 35) 36) 37)
Uitschakelen
Draai de kartelring 2 fig. 68 naar stand
0.
DAGRIJLICHTEN(alleen verlichting voor)
Ontsteking
Dagrijlichten gaan automatisch aan,
zonder gebruik van hendel 1 fig. 69, als
de motor wordt gestart, en ze gaan uit
als de motor weer wordt afgezet.BELANGRIJK Als u links rijdt in een
voertuig met linkse besturing (of
omgekeerd) moeten de lampen voor de
parkeertijd worden afgesteld (zie de
paragraaf "Koplampuitlijning afstellen" in
het hoofdstuk "Kennismaking met het
voertuig").
DIMLICHT
Handmatige inschakeling
Draai de kartelring 2 fig. 68 dusdanig
dat het bijbehorende symbool
op
het instrumentenpaneel aangaat.
Automatische activering
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Draai de kartelring 2 fig. 68 dusdanig
dat deze op hetAUTO-symbool staat:
als de motor is gestart, gaan de
dimlichten automatisch aan en uit,
afhankelijk van de lichtomstandigheden
buiten, zonder dat hendel 1
fig. 68 hoeft te worden gebruikt.Uitschakelen
Draai de kartelring 2
fig. 68 handmatig naar stand 0.
Als de kartelring 2 fig. 68 op de
stand van hetAUTO-symbool staat,
gaan de dimlichten uit, als de motor
wordt afgezet, het bestuurdersportier
wordt geopend of het voertuig wordt
afgesloten. Wanneer de motor in dit
geval weer wordt gestart, gaan de
dimlichten weer aan, afhankelijk van de
lichtomstandigheden buiten, zonder dat
hendel 1 fig. 68 hoeft te worden
gebruikt.
OPMERKING Wanneer de dimlichten of
mistlampen aan zijn, gaan de lampen
niet automatisch uit.
FUNCTIE "FOLLOW ME HOME"
Deze functie wordt gebruikt om het
dimlicht korte tijd in te schakelen (bijv.
om bij het openen van de garagedeur
voor licht te zorgen).
Trek met uitgeschakelde lichten,
afgezette motor en de ring 2 fig. 68 op
stand 0 aan de hendel 1: het dimlicht
zal ongeveer 30 seconden worden
ingeschakeld. U kunt deze tijd
verlengen door maximaal vier keer aan
de hendel te trekken (voor een totale
tijd van ongeveer 2 minuten). Op het
instrumentenpaneel zal een specifiek
bericht worden weergegeven in
combinatie met de aanduiding van de
tijd dat het dimlicht ingeschakeld zal
blijven.
68T38199
69T36523
37
Page 44 of 248

RUITENWISSER /
ACHTERRUITWISSER
RUITENWISSERS /
SPROEIERS VOORRUIT
38) 39)
4) 5) 6)
Beweeg hendel 1 met geïntroduceerde
startinrichting. fig. 81
AStoppen
BIntermitterende werking. De wisser
stopt een paar seconden tussen iedere
slag. De tijd dat de wisser tussen iedere
slag stopt, kan worden ingesteld door
aan ring 2 fig. 82 te draaien.
CLangzaam continu wissen
DSnel continu wissen
BELANGRIJK De standen B-C
fig. 81 kunnen alleen worden gebruikt
als de startinrichting is ingeschakeld.Stand D fig. 81 kan alleen worden
gebruikt met draaiende motor.
OPMERKING Iedere keer als het
voertuig tijdens het rijden stopt,
vertragen de ruitenwissers: van snel tot
langzaam continu wissen. Zodra het
voertuig weer beweegt, gaan de
ruitenwissers weer op de eerder
geselecteerde snelheid werken. Alle
handelingen van hendel 1
fig. 81 hebben voorrang en annuleren
een eventuele automatische werking.
Voertuigen met automatische
ruitenwissers
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Beweeg hendel 1 met draaiende motor
fig. 82
Afig. 81 Stoppen
Bfig. 81 Automatische
ruitenwisserfunctie In deze stand
detecteert het systeem water op de
voorruit en schakelt de ruitenwissers in
op de meest geschikte snelheid. De
inschakelgrens en de tijd dat de wisser
tussen iedere slag stopt, kunnen
worden ingesteld door ring 2 te draaien.
Efig. 82 Minimum gevoeligheid
Ffig. 82 Maximum gevoeligheid
C fig. 81Langzaam continu wissen
Dfig. 81 Snel continu wissen
OPMERKING In geval van mist of
sneeuw, werkt de automatische
ruitenwisserfunctie niet en moet de
bestuurder de ruitenwissers zelf
bedienen.
BELANGRIJK Stand C fig. 81 kan
alleen worden gebruikt als de
startinrichting is ingeschakeld. De
standen B en D fig. 81 zijn beschikbaar
wanneer de motor draait.
OPMERKING Voor het vervangen van
de wisserbladen is er een
onderhoudsstand. Verplaats, met de
startinrichting op aan en de motor uit,
de wisserhendel 1 helemaal omlaag
(stand D) fig. 81. De ruitenwisser stopt
in een van de motorkap verwijderde
stand (zie paragraaf “Ruitenwissers” in
hoofdstuk “Onderhoud en zorg”).
81T3652182T35570-4
42
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 45 of 248

Ruitensproeier
Beweeg hendel 1 fig. 83, met
geïntroduceerde startinrichting, naar de
bestuurder. Door kort aan de hendel te
trekken wordt een enkele wissing
geactiveerd, samen met de
ruitensproeier. Door iets langer aan de
hendel te trekken worden drie
wissingen achter elkaar geactiveerd,
samen met de ruitensproeier en dan
een vierde wissing na een paar
seconden.
BELANGRIJK Reinig in geval van ijs of
sneeuw, de voorruit (inclusief het
middengedeelte achter de
binnenspiegel) en de achterruit, voordat
de ruitenwissers worden ingeschakeld
(gevaar voor oververhitting van de
elektrische motor).Controleer de toestand van de
wisserbladen:
ze moeten schoon blijven: reinig
zowel de voor- als de achterruit
regelmatig met water en zeep;
gebruik de wisserbladen niet als de
voor- en achterruit droog zijn;
maak de wisserbladen los van de
voor- of achterruit als ze lange tijd niet
gebruikt zijn.
Vervang de wisserbladen in ieder geval
zodra ze niet meer efficiënt werken:
ongeveer één keer per jaar. Controleer
dat er geen sprake is van voorwerpen
die de beweging van de ruitenwisser
kunnen belemmeren.
ACHTERRUITWISSER /
SPROEIER
38) 39)
4) 5) 6)
Achterste ruitenwisser met
snelheidsafhankelijke interval
Draai het uiteinde van hendel 1
fig. 84 met de startschakelaar aan, tot
het symbool
overeenkomt met
referentie 2 fig. 84. De
werkingsfrequentie varieert afhankelijk
van de snelheid.Achterruitsproeier
Draai het uiteinde van hendel 1
fig. 84 met de startschakelaar aan, tot
het symbool
overeenkomt met
referentie 2 fig. 84.
Wanneer u de hendel loslaat, gaat deze
terug naar de stand van de achterste
ruitensproeier.
OPMERKING Als de wissers aanstaan
of op de automatische modus staan,
wanneer u de versnelling in zijn
achteruit zet, werken de achterste
ruitenwissers met een interval.
BELANGRIJK Reinig in geval van ijs of
sneeuw, de voorruit (inclusief het
middengedeelte achter de
binnenspiegel) en de achterruit, voordat
de ruitenwissers worden ingeschakeld
(gevaar voor oververhitting van de
elektrische motor).
83T36521
84T35570-2
43
Page 46 of 248

Controleer de toestand van de
wisserbladen:
ze moeten schoon blijven: reinig
wisserbladen van de voor- en achterruit
regelmatig met water en zeep;
gebruik de wisserbladen niet als de
voor- en achterruit droog zijn;
maak de wisserbladen los van de
voor- of achterruit als ze lange tijd niet
gebruikt zijn.
BELANGRIJK Vervang de wisserbladen
in ieder geval zodra ze niet meer
efficiënt werken: ongeveer één keer per
jaar. Controleer dat er geen sprake is
van voorwerpen die de beweging van
de ruitenwisser kunnen belemmeren.
BELANGRIJK Gebruik de wisserarm
niet om de bagageruimte te openen of
sluiten.
BELANGRIJK
38)Zorg ervoor dat als in de motorruimte
wordt gewerkt, de ruitenwissers in de
stand A (uit) staan. Gevaar voor letsel.
39)Als de ruit schoongemaakt moet
worden, controleren of het systeem
uitgeschakeld is en of de sleutel op STOP
staat.
40)Alvorens op enige wijze te handelen op
de voorruit (voertuig wassen, ontdooien, de
voorruit reinigen...) moet de hendel 1
fig. 81 in stand A (stop) geplaatst worden.
Gevaar op letsel en/of schade aan het
voertuig.41)Zorg ervoor dat de hendel van de
ruitenwisser 1, gedurende werkzaamheden
in de motorruimte, geplaatst is in de
gestopte stand 2 fig. 84. Gevaar voor
letsel.
BELANGRIJK
4)Gebruik de ruitenwissers nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
hierna de ruitenwisser niet meer werkt, ook
niet na het voertuig opnieuw te hebben
gestart, neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
5)Schakel de ruitenwissers niet met van de
ruit opgeheven wisserbladen in.
6)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit zit.
TANKEN
Nuttige tankinhoud: Ca. 80 liter
Open het linker voorportier om bij flap A
fig. 85 te komen.
Tijdens het vullen dop 1 fig. 85 op de
dophouder 2 op Flap A hangen.
BELANGRIJK Controleer of de dop en
klep na het tanken zijn gesloten.
Brandstofkwaliteit
Gebruik de beste brandstofkwaliteit,
met inachtneming van de specifieke
wetten die in ieder land gelden, en
houd u strikt aan de aanduidingen op
het etiket op klep A.
42) 43)
7) 8)
1
2
A
85T36715
44
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 47 of 248

Tanken
Om met de sleutel uit het contact te
tanken, introduceert u het tankpistool
en duwt u het zover mogelijk naar
binnen, voordat u begint te tanken
(risico op spetters).
Houd het tankpistool tijdens het tanken
op zijn plaats.
Nadat het tankpistool tijdens het tanken
voor de eerste keer automatisch stopt,
kunt u nog twee klikken bijvullen om
ervoor te zorgen dat het
expansievolume in de tank leeg is. Zorg
ervoor dat tijdens het tanken geen
water binnentreedt. Klep A en de
gedeelten rondom de klep moeten
schoon gehouden worden.
Voertuigen met Start&Stop-functie
BELANGRIJK De motor moet tijdens
het tanken zijn afgezet en niet op
stand-by staan.
44)
Brandstoftank leeg
Voertuigen met sleutel met
afstandsbediening
Draai de sleutel naar de stand "M" en
wacht een paar minuten voordat u de
motor start om ervoor te zorgen dat het
brandstofcircuit wordt geheractiveerd;
draai de sleutel naar D. Herhaal de
bovenstaande handelingen, als de
motor niet start.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk als de motor na enkele
pogingen niet start.
45)
Auto’s met elektronische sleutel
Plaats de elektronische sleutel in de
kaartlezer. Druk op de knop 4 zonder
de pedalen aan te raken. Wacht een
paar minuten voordat u wegrijdt. Op die
manier kan het brandstofcircuit worden
ingeschakeld. Indien de motor niet
binnen een paar seconden start, moet
u de procedure herhalen.
Brandstof - Grafisch
symbool voor de
identificatie van de
compatibiliteit van het
voertuig voor
consumenten in
overeenstemming met
EN16942
De onderstaande symbolen
vereenvoudigen de herkenning van het
correcte type brandstof dat u in uw
voertuig moet gebruiken. Controleer
alvorens te gaan tanken de symbolen
aan de binnenzijde van de klep van de
brandstofvulopening (indien aanwezig)
en vergelijk deze met de symbolen op
de pomp (indien aanwezig).
Symbolen voor voertuigen op diesel
B7: dieselbrandstof overeenkomstig
EN590bevat tot 7 volume-% aan
vetzuurmethylester.
B10: dieselbrandstof overeenkomstig
EN16734bevat tot 10 volume-% aan
vetzuurmethylester.
86T36514
45
Page 48 of 248

BELANGRIJK
42)De tankdop is specifiek. Als deze
vervangen moet worden, gebruik dan
dezelfde als het origineel. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk. Houd de dop
niet in de buurt van een vlam of hittebron.
Was het vulgebied niet met een
hogedrukspuit.
43)Ga als volgt te werk in geval van een
aanhoudende brandstofgeur: stop het
voertuig daar waar de verkeerssituatie dit
toelaat en schakel de startinrichting uit;
schakel de alarmknipperlichten in en zorg
ervoor dat alle inzittenden het voertuig
verlaten en uit de buurt van het verkeer
blijven; neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
44)Voor voertuigen met de functie
Start&Stop: voor het bijvullen van brandstof
moet de motor worden afgezet (en niet op
stand-by): u moet de motor afzetten
(raadpleeg de paragraaf "De motor starten”
in hoofdstuk ”Starten en rijden”).
45)Werkzaamheden of modificaties aan
het brandstoftoevoersysteem (elektrische
circuits, bedrading, brandstofcircuit,
inspuitventiel, afschermingen, enz.) zijn ten
strengste verboden in verband met de
bijkomende risico's (laat dit uitsluitend over
aan gekwalificeerd personeel van het Fiat
Servicenetwerk).
BELANGRIJK
7)Meng benzine (ongelood of E85) niet
met diesel, zelfs niet een klein beetje.
Gebruik geen ethanolbrandstof als uw
voertuig daar niet geschikt voor is. Voeg
geen additieven aan de brandstof toe, om
schade aan de motor te voorkomen.
8)Let er bij werkzaamheden aan de motor
op dat deze heet kan zijn. Bovendien zou
de koelventilator ieder moment kunnen
gaan draaien. Het
waarschuwingslampje in de motorruimte
herinnert u aan deze omstandigheid.
Gevaar voor letsel
AdBlue (Ureum)
ADDITIEF TANK
Zorg dat u zich houdt aan de wetten
van het land waar u zich bevindt.
Vergeet niet dat als de eigenaar van het
voertuig zich niet aan de geldende
wetten houdt, er rechtelijke gevolgen
zouden kunnen zijn.
Werkingsprincipe
AdBlue-additief (Ureum) is vereist voor
dieselmotoren die met het
SCR-systeem (Selective Catalytic
Reduction - selectieve katalytische
reductie) zijn uitgerust. Door het gebruik
van dit additief kan de hoeveelheid NOx
in de uitlaatgassen worden beperkt.
Vullen
Nuttige tankinhoud: Ongeveer 20 liter.
Open bij ingeschakelde startinrichting
het linkervoorportier om klep A te
openen. Schroef dop 1 los.
Bij hoge temperaturen kunnen
ammoniumhydroxidedampen uit de
tank vrijkomen wanneer de dop
opengedraaid wordt.
46)
9) 10) 11) 12)
46
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 49 of 248

BELANGRIJK Vul op voertuigen met
Start&Stop-functie het AdBlue (Ureum)
additief bij als de motor volledig is
afgezet. Zet altijd de motor af
(raadpleeg de informatie over het
starten en afzetten van de motor).
AdBlue (Ureum) additief kwaliteit
Gebruik alleen additieven die voldoen
aan de norm ISO 22241 en conform
het etiket op de tankklep.
Gemiddeld brandstofverbruik
Circa 3,5 l/1000 km, afhankelijk van de
voertuigversie, afhankelijk van de versie
van het voertuig en de rijstijl.
Voorzorgsmaatregelen voor de
bediening
Het additief kan bij tankstations
bijgevuld worden met behulp van
tankpistolen of in de handel verkrijgbare
houders. Lees altijd de informatie over
het AdBlue (Ureum) additiefpakket.
Ga zorgvuldig om met additieven.Ze kunnen kleding, schoenen,
chassisonderdelen, enz. beschadigen.
Als het additief over gelakte
oppervlakken stroomt of deze
verontreinigt, reinig het oppervlak dan
snel met een vochtige doek.
BELANGRIJK: Verwijder eventueel
gekristalliseerd additief met een zachte
spons.
In extreem koude klimaten
Bij vorst moet de AdBlue-additieftank
(Ureum) bijgevuld worden tot het
waarschuwingslampjeen een
specifiek bericht op het
instrumentenpaneel worden
weergegeven.
Voorzorgsmaatregelen voor het
bijvullen van de tank
Het AdBlue (Ureum) additief bevriest bij
temperaturen lager dan ongeveer -10
°C. Probeer in dit geval deze niet (bij) te
vullen. Als het controlelampje
op het
instrumentenpaneel aangaat, raden we
u echter aan het AdBlue (Ureum)
additief bij te vullen of bij te laten vullen
door een gekwalificeerd professional.
47) 48)
BELANGRIJK
46)De tankdop is specifiek. Als deze
vervangen moet worden, gebruik dan
dezelfde als het origineel. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk. Was het
vulgebied niet met een hogedrukspuit.47)Het AdBlue (Urea) additief mag niet in
contact komen met ogen of huid. Gebeurt
dit toch, spoel dan grondig uit met water.
Raadpleeg, indien nodig, een arts.
48)Voor voertuigen met de functie
Start&Stop: voor het bijvullen van AdBlue
(ureum) moet de motor worden afgezet (en
niet op stand-by): u moet de motor
afzetten (raadpleeg de paragraaf "De motor
starten” in hoofdstuk ”Starten en rijden”).
BELANGRIJK
9)Er mogen aan geen enkel deel van het
systeem werkzaamheden worden verricht.
Om eventuele schade te vermijden, is
alleen gekwalificeerd personeel van het Fiat
Servicenetwerk bevoegd werkzaamheden
aan het systeem te verrichten.
10)Vul de AdBlue (Ureum) additieftank
(minimaal 10 liter) zodra het speciale bericht
wordt weergegeven en raadpleeg de
instructies voor het bijvullen. Gevaar dat het
voertuig stilvalt.
11)Controleer na het bijvullen van de
AdBlue (Ureum) additieftank of de dop en
klep gesloten zijn, start de motor en
WACHT 10 seconden met stilstaand
voertuig en draaiende motor, voordat u
verder rijdt. Doet u dit niet, dan wordt het
bijvullen van de tank pas na een paar
minuten rijden automatisch gedetecteerd.
Het bijbehorende bericht en/of de
controlelampjes zijn nog steeds zichtbaar
tot het systeem detecteert dat de tank is
bijgevuld.
87T40504
47
Page 50 of 248

12)Er mogen aan geen enkel deel van het
systeem werkzaamheden worden verricht.
Om eventuele schade te vermijden, is
alleen gekwalificeerd personeel van het Fiat
Servicenetwerk bevoegd werkzaamheden
aan het systeem te verrichten.STARTSYSTEEM
49) 50) 51) 52) 53)
S fig. 88: "Stopstand" Neem de
sleutel uit en draai het stuurwiel tot het
slot wordt ingeschakeld, om het
stuurwiel te vergrendelen. Gebruik
zowel de sleutel als het stuurwiel
zonder kracht uit te oefenen, om het
stuurwiel te ontgrendelen.
A: Stand accessoires: Als de
startinrichting wordt uitgeschakeld,
blijven de accessoires (autoradio, enz.)
werken.
M: Schakelstand. Met
geïntroduceerde startinrichting.
D: Rijstand. Als de motor niet start,
moet u eerst de sleutel uitnemen
voordat u de motor weer probeert te
starten. Laat de sleutel los, zodra de
motor start.
BELANGRIJK
49)Als er geknoeid is aan het contactslot
(bijv. een poging tot diefstal), dan moet dit
gecontroleerd worden bij het Fiat
Servicenetwerk voordat er verder gereden
wordt.
50)Neem de sleutel altijd mee als het
voertuig wordt verlaten, om te voorkomen
dat iemand onverhoeds gebruik van de
bedieningselementen maakt. Vergeet niet
de parkeerrem in te schakelen. Laat nooit
kinderen zonder toezicht in het voertuig
achter.
51)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem en
de garantie in gevaar brengen en het kan
ook ernstige veiligheidsproblemen
veroorzaken of erin resulteren dat de auto
niet meer aan de typegoedkeuring voldoet.
52)Verwijder de mechanische sleutel nooit
terwijl het voertuig rijdt. Het stuurwiel zal
automatisch vergrendeld worden zodra
eraan gedraaid wordt. Dit geldt ook voor
voertuigen die gesleept worden.
53)Alvorens het voertuig te verlaten
ALTIJD de parkeerrem inschakelen, de
wielen draaien, de eerste versnelling
inschakelen bij een helling omhoog en de
achteruitversnelling bij een helling omlaag.
Als het voertuig op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan met of
wiggen of stenen. Bij het verlaten van het
voertuig, altijd de portieren sluiten door op
het knopje op de sleutel te drukken.
88T36545-1
48
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 51 of 248

KLIMAATREGELING
Advies voor gebruik
In sommige gevallen (airconditioning uit,
luchtrecirculatie aan, ventilatorsnelheid
nul of te laag, enz.) kunnen de ruiten en
de voorruit van het voertuig beslaan.
Gebruik als de ruiten beslaan de MAX
DEF-functie om de condens te
verwijderen en zet vervolgens de
airconditioning in de automatische
stand om te voorkomen dat de ruiten
opnieuw beslaan.
Voertuigen met ECOMODE
Wanneer geactiveerd, kan ECOMODE
de prestaties van de airconditioning
beperken. Raadpleeg paragraaf “Tips
voor het rijden” in hoofdstuk “Starten en
rijden”.
54) 55)
2)
Verbruik
Een hoger brandstofverbruik (vooral
binnen de bebouwde kom) is normaal
als de airconditioning wordt gebruikt.
Zet op auto's met airconditioning
zonder automatische modus, het
systeem uit als u het niet meer nodig
hebt.Hieronder volgen een aantal adviezen
om het brandstofverbruik tot een
minimum terug te brengen en
zodoende het milieu te helpen
beschermen:
houd tijdens het rijden de
luchtroosters open en de ruiten
gesloten;
als het voertuig bij warm weer of in
de zon is geparkeerd, laat dan eerst het
interieur luchten om de hete lucht naar
buiten af te voeren, voordat u vertrekt.
Onderhoud
Raadpleeg het Geprogrammeerde
Onderhoudsschema.
BELANGRIJK Zolang de airconditioning
aanstaat, wordt meer brandstof
verbruikt (zet het systeem uit als u het
niet meer nodig hebt).
BELANGRIJK Gebruik het
klimaatregelsysteem regelmatig, ook bij
kouder weer, en laat het ten minste
5 minuten eenmaal per maand
functioneren.
Auto's met extra verwarming
Sommige voertuigen zijn uitgerust met
een extra verwarming die het interieur
sneller verwarmt. Deze inrichting werkt
alleen als de motor draait en bij lage
temperaturen. Tijdens de werking kan
enige rook uit de rechterkant van het
voertuig komen; die is afkomstig van
het uitlaatsysteem en dat is normaal.Onregelmatige werking
Over het algemeen dient u, als u een
onregelmatige werking waarneemt,
naar een Fiat Servicepunt te gaan.
Een beperkte werking van het
ontdooien, ontwasemen of van de
airconditioning kan te wijten zijn aan
een verstopt filterelement.
Er wordt geen koude lucht
gegenereerd. Controleer de stand van
de bedieningen en de staat van de
zekeringen. Zet anders het systeem uit.
Water onder het voertuig
Na langdurig gebruik van de
airconditioning is het normaal om
condenswater onder de airconditioning
aan te treffen.
49
Page 62 of 248

Het in de schakelaar ingebouwde
waarschuwingslampje gaat branden om
de bestuurder eraan te herinneren dat
het systeem is uitgeschakeld.
Druk er nogmaals op om het systeem
weer in te schakelen en het
waarschuwingslampje gaat uit.
Enkele parameters van het
multimediascherm 1 fig. 102 kunnen in
overeenstemming met het
uitrustingsniveau van het voertuig
gedeactiveerd worden.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld nadat de startinrichting
wordt uitgeschakeld en de motor weer
gestart wordt.
Systeem geforceerd uitschakelen
Het systeem kan definitief worden
uitgeschakeld door knop 2 lang
ingedrukt te houden.
Het in de schakelaar geïntegreerde
controlelampje gaat permanent aan.Het uitgeschakelde systeem kan weer
worden ingeschakeld door de knop
nogmaals lang ingedrukt te houden.
Onregelmatige werking
Als het systeem een onregelmatige
werking detecteert, wordt, afhankelijk
van de versie, een speciaal bericht op
het instrumentenpaneel weergegeven,
gaat het alarmlampje
branden en
wordt iedere 5 seconden een
geluidssignaal afgegeven. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
56)Deze functie is een extra
rijondersteuning met geluidssignalen om
aan te geven dat u tijdens het rijden een
obstakel nadert. De bestuurder moet
tijdens het rijden echter wel normaal blijven
opletten en blijft verantwoordelijk voor
ongelukken tijdens het rijden. De
bestuurder moet altijd alert zijn op
onverwachte situaties tijdens het rijden.
Alvorens een manoeuvre uit te voeren,
moet vooral gecontroleerd worden op
bewegende obstakels (zoals een kind, dier,
fiets, steen, stok, enz.) of obstakels in de
dode hoek die te klein zijn om te zien.57)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
13)In geval van een botsing tijdens het
manoeuvreren van het voertuig (bijv. botsen
tegen een bollard, een verhoogd wegdek of
andere wegenuitrusting), kan het voertuig
beschadigd raken (bijv. vervormde as). Laat
het voertuig controleren door het Fiat
Servicenetwerk om ongevallen te
voorkomen.
14)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
103T36542
60
KENNIS VAN HET VOERTUIG