stop start FIAT TIPO 5DOORS STATION WAGON 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: TIPO 5DOORS STATION WAGON, Model: FIAT TIPO 5DOORS STATION WAGON 2018Pages: 304, PDF Size: 7.65 MB
Page 114 of 304

STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart" van
het voertuig: dan kunt u zien hoe u het
potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort en
de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN.........113
DE AUTO PARKEREN.........114
PARKEERREM..............114
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK..........115
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK..........116
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET
DUBBELE KOPPELING........118
STOP/START-SYSTEEM.......121
SNELHEIDSBEGRENZER.......124
ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL...........125
ADAPTIEVE CRUISECONTROL
(ACC)....................127
PARKEERSENSOREN.........135
ACHTERUITRIJCAMERA.......137
EEN AANHANGER TREKKEN. . . .140
TANKEN..................141
112
STARTEN EN RIJDEN
Page 115 of 304

DE MOTOR STARTEN
Alvorens de motor te starten, de stoel,
achteruitkijkspiegels, buitenspiegels
instellen en de veiligheidsriem correct
vastmaken.
Trap nooit het gaspedaal in om de
motor te starten.
Indien nodig, kunnen berichten met
aanwijzingen voor de startprocedure
weergegeven worden op het display.
PROCEDURE MOTOR
STARTEN
107) 108) 109) 110)
38) 39) 40) 41)
Versies met handmatige
versnellingsbak
Ga als volgt te werk:
schakel de parkeerrem in en zet de
versnellingspook in de vrijstand;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
alleen voor dieseluitvoeringen: draai
de contactsleutel naar MAR, het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden,
wacht tot het waarschuwingslampje
uitgaat;
draai de startinrichting naar AVV en
laat deze los zodra de motor start;
als de motor niet binnen
10 seconden start, de contactsleutel
weer naar STOP draaien en
10-15 seconden wachten alvorens de
startprocedure te herhalen;
nadat de manoeuvre herhaald is, en
het probleem zich blijft voordoen,
contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk.
Versies met automatische
versnellingsbak
(waar aanwezig)
Ga als volgt te werk:
schakel de parkeerrem in en zet de
versnellingspook in P (Parkeren) of N
(Vrijstand);
draai de startinrichting naar AVV;
als de motor niet start, de
startinrichting weer naar STOP draaien
en 10-15 seconden wachten alvorens
de startprocedure te herhalen;
nadat de manoeuvre herhaald is, en
het probleem zich blijft voordoen,
contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK
107)Probeer de motor niet te starten door
brandstof of andere brandbare vloeistof in
de luchtinlaat van het gasklephuis te
gieten: dit kan de motor beschadigen en
mensen in de buurt verwonden.108)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
109)De rembekrachtiging werkt niet zolang
de motor niet is gestart; om die reden is
meer kracht dan normaal benodigd voor de
bediening van het rempedaal.
110)Probeer de motor nooit te starten
door de auto te duwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden. Hierdoor kan
de katalysator worden beschadigd.
BELANGRIJK
38)Wij adviseren om gedurende de
beginperiode, of gedurende de eerste
1600 km, niet de maximale prestaties van
de auto te eisen (bijv. snel accelereren,
lange afstanden op topsnelheid, krachtig
remmen etc.).
39)Laat de startinrichting nooit in de stand
MAR staan als de motor is afgezet, zodat
de accu niet onnodig wordt ontladen.
40)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt
brandstof en is, vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
41)Als het
waarschuwingslampje na
het starten of na langdurig "aanzwengelen"
gaat knipperen, duidt dit op een defect van
het voorgloeisysteem. Als de motor start,
kan het voertuig normaal gebruikt worden,
maar moet er zo snel mogelijk contact
opgenomen worden met het Fiat
Servicenetwerk.
113
Page 119 of 304

Het is mogelijk om te schakelen van
stand D (Drive) naar de sequentiële
modus onafhankelijk van de rijsnelheid.
Inschakeling
Met de versnellingspook in stand D
(Drive) de hendel naar links verplaatsen
om de sequentiële rijmodus in te
schakelen (indicatie – en + op de
bekleding). De ingeschakelde
versnelling wordt weergegeven op het
display.
Schakelen vindt plaats door de
versnellingspook naar voren te
verplaatsen, naar symbool – of naar
achteren, naar symbool +.
Uitschakelen
Om de sequentiële rijmodus uit te
schakelen, de versnellingspook
terugzetten in stand D (Drive),
automatische rijmodus.
Belangrijke opmerkingen
Schakel niet naar een lagere
versnelling op gladde ondergronden: de
aandrijfwielen zouden hun grip kunnen
verliezen met het risico dat de auto gaat
slippen. Dit kan leiden tot ongevallen of
persoonlijk letsel.
De auto zal de door de bestuurder
gekozen versnelling handhaven zolang
de veiligheidsomstandigheden dit
toelaten. Dit betekent, bijvoorbeeld, dat
het systeem zal trachten te voorkomendat de motor afslaat, door automatisch
naar een lagere versnelling te schakelen
als het motortoerental te laag is.
WERKING
VERSNELLINGSBAK IN
EEN NOODGEVAL
(waar aanwezig)
De werking van de versnellingsbak
wordt continu bewaakt om elke
eventuele storing te detecteren. Als er
een omstandigheid wordt gedetecteerd
die tot schade aan de versnellingsbak
zou kunnen leiden, wordt de functie
"recovery" geactiveerd.
In deze toestand blijft de
versnellingsbak in de 3
eversnelling
staan, onafhankelijk van de
geselecteerde versnelling.
Standen P (Parkeren), R
(Achteruitversnelling) en N (Vrijstand)
werken nog. Symbool
kan op het
display gaan branden.
In het geval van "recovery" werking,
onmiddellijk contact opnemen met de
dichtstbijzijnde werkplaats van de Fiat
Servicenetwerk.
Tijdelijke storing
In het geval van een tijdelijke storing,
kan de correcte werking van de
versnellingsbak voor alle
vooruitversnellingen hersteld worden
door als volgt te werk te gaan:
breng het voertuig tot stilstand;
zet de versnellingspook in P
(Parkeren);
draai de startinrichting naar STOP;
wacht ongeveer 10 seconden, start
daarna de motor weer;
selecteer de gewenste versnelling:
de correcte werking van de
versnellingsbak zou hersteld moeten
zijn.
BELANGRIJK In het geval van een
tijdelijke storing wordt toch geadviseerd
zo spoedig mogelijk contact op te
nemen met het Fiat Servicenetwerk.
UITSCHAKELINGS-
SYSTEEM VERSNELLING
INSCHAKELEN ZONDER
INGETRAPT REMPEDAAL
Dit systeem maakt het onmogelijk de
versnellingspook uit de stand P
(Parkeren) en N (Vrijstand) te zetten als
het rempedaal niet eerst is ingetrapt.
Om de versnellingspook in een andere
stand dan P (Parkeren) of van N
(Vrijstand) in R (achteruit) te zetten,
moet de startinrichting in stand MAR
(motor aan of uit) staan en moet het
rempedaal zijn ingetrapt. Ook moet
knop 1 fig. 114 op de knop van de
versnellingspook worden ingedrukt. Om
van stand N (Vrijstand) naar stand D
(Vooruit, automatische
vooruitrijversnelling) te schakelen, moet
u het rempedaal intrappen.
117
Page 122 of 304

WEGRIJDEN MET DE
AUTO
Trap, om weg te rijden met de auto,
vanuit P het rempedaal in, en druk op
de knop op de versnellingspook om
deze in de gewenste stand (D, R of
sequentieel) te plaatsen. Op het display
verschijnt de ingeschakelde versnelling.
Wanneer het rempedaal wordt
losgelaten, beweegt de auto voor- of
achteruit zodra de manoeuvre is
ingeschakeld ("creeping" effect). In dit
geval hoeft het gaspedaal niet ingedrukt
te worden.
BELANGRIJK Als de ingeschakelde
versnelling (weergegeven op het
display) niet overeenstemt met de stand
van de versnellingspook, wordt dit
gemeld door het knipperen van de
betreffende letter op het paneel (er
wordt ook een geluidssignaal
afgegeven). Deze toestand moet niet
beschouwd worden als een
werkingsfout, maar eenvoudigweg als
een verzoek van het systeem om de
manoeuvre te herhalen.
DEACTIVERING
INSCHAKELING
VERSNELLING
Dit systeem maakt het onmogelijk de
versnellingspook uit de stand P
(Parkeren) of N (Vrijstand) te zetten als
het rempedaal niet eerst is ingetrapt.Met de startschakelaar in de
MAR-stand (motor aan of uit):
moet om de versnellingspook naar
een andere stand dan P (Parkeren) of
van N of R te schakelen, het rempedaal
worden ingetrapt en de knop 1
fig. 115 op de versnellingspook worden
ingedrukt;
moet om de versnellingspook van
stand N in stand D te zetten, het
rempedaal worden ingetrapt.
In het geval van een fout of als de accu
van de auto leeg is, blijft de pook
vergrendeld in de P-stand. Om de pook
handmatig te ontgrendelen, zie de
paragraaf "Automatische
versnellingsbak met dubbele koppeling
- De pook ontgrendelen" in het
hoofdstuk "In een noodgeval".
AFZETTEN VAN DE
MOTOR
Versies uitgerust met sleutel zonder
afstandsbediening: voor deze functie
moet de versnellingspook in stand P
(Parkeren) gezet worden voordat de
sleutel uit de startinrichting wordt
genomen. Als de accu van de auto leeg
is en de contactsleutel is ingebracht, is
de sleutel in het contactslot
geblokkeerd. Om de sleutel handmatig
te verwijderen, zie de paragraaf
"Automatische versnellingsbak metdubbele koppeling - Contactsleutel
verwijderen" in het hoofdstuk "In een
noodgeval".
Versies met een Stop&Start-
systeem: om de motor uit te
schakelen, moet het voertuig worden
stilgezet door de juiste druk op het
rempedaal uit te oefenen. Als de druk
niet voldoende is, schakelt de motor
niet uit. Dit kenmerk kan benut worden
om te voorkomen dat de motor afslaat
in bepaalde verkeerssituaties.
"RECOVERY" FUNCTIES
Bij een fout in de versnellingspook, zou
het display van het instrumentenpaneel
een speciaal bericht kunnen tonen
waarin de bestuurder wordt aanbevolen
te rijden zonder de pook in de P-stand
te zetten.
In dit geval zal de transmissie de
vooruitversnelling (met verminderde
prestaties) behouden, ook al wordt de
hendel in R of N geschakeld. Als de
hendel in de P-stand geschakeld wordt,
of nadat de auto uitgeschakeld is, zal
het niet meer mogelijk zijn om R of
welke vooruitversnelling dan ook te
selecteren. Neem in dat geval contact
op met het Fiat Servicenetwerk.
120
STARTEN EN RIJDEN
Page 123 of 304

BELANGRIJK
118)Gebruik de stand P (parkeren) nooit in
plaats van de parkeerrem. Schakel de
parkeerrem altijd in als de auto geparkeerd
wordt om onverwachte beweging van de
auto te voorkomen.
119)Als de stand P (Parkeren) niet is
ingeschakeld, zou de auto kunnen
bewegen en letsel kunnen veroorzaken.
Controleer, voordat de auto wordt verlaten,
dat de versnellingspook in stand P staat en
dat de parkeerrem is ingeschakeld.
120)Schakel de versnellingspook niet naar
N (Vrijstand) en zet de motor niet af
wanneer heuvelafwaarts wordt gereden.
Deze manier van rijden is gevaarlijk en
beperkt de mogelijkheid om in te grijpen in
geval van wijziging van de verkeerssituatie
of het wegdek. U loopt het risico de
controle over uw auto te verliezen en
ongevallen te veroorzaken.
121)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de
contactsleutel als de auto wordt verlaten
en neem de sleutel mee.
BELANGRIJK
45)Zet de startinrichting in de stand MAR
en trap het rempedaal in, voordat u de
versnellingspook uit stand P (parkeren) zet.
Anders kan de versnellingspook
beschadigen.
46)Schakel altijd de handrem in als de auto
op een helling staat, VOORDAT u de pook
in P zet.47)Schakel de achteruitversnelling
uitsluitend in als de auto stilstaat, de motor
stationair draait en het gaspedaal volledig is
losgelaten.
STOP/START-
SYSTEEM
(waar aanwezig)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer het
voertuig stilstaat en start de motor
zodra de bestuurder weer wil gaan
rijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van het
voertuig dankzij een beperking van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Versies met handmatige
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
Versies met automatische
versnellingsbak
Bij stilstaande auto en ingetrapt
rempedaal wordt de motor
uitgeschakeld als de versnellingspook in
een andere stand dan R staat.
Het systeem werkt niet als de
keuzehendel in R staat, om
parkeermanoeuvres makkelijker te
maken.
121
Page 125 of 304

buitengewoon lage
buitentemperatuur;
onvoldoende acculading;
bezig met regeneratie van het
roetfilter (DPF) (alleen bij
Dieselmotoren);
bestuurdersportier niet gesloten;
veiligheidsgordel van de bestuurder
niet omgelegd;
ingeschakelde achteruit (bijv. bij het
parkeren);
alleen bij versies met een
automatische klimaatregeling, wanneer
een comfortabele temperatuur in het
interieur moet worden bereikt of bij
ingeschakelde MAX-DEF functie;
tijdens de inrijperiode, als het
systeem wordt geïnitialiseerd.
VOORWAARDEN
WAARONDER DE MOTOR
WEER GESTART WORDT
Uit oogpunt van comfort,
emissieregeling en veiligheid kan de
motor automatisch opnieuw worden
ingeschakeld, dus zonder tussenkomst
van de bestuurder. Dit is het geval
wanneer er voor de auto en de
klimaatregeling in de passagiersruimte
aan bepaalde voorwaarden wordt
voldaan, zoals:
Wanneer een versnelling is
ingeschakeld, kan de motor alleenautomatisch weer worden gestart door
het koppelingspedaal helemaal in te
trappen.
VEILIGHEIDS-
INSTELLINGEN
Als het Stop/Start-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent het
bestuurders- of het passagiersportier,
dan kan de motor alleen opnieuw
gestart worden met de startinrichting.
De bestuurder wordt hiervan op de
hoogte gebracht door een
geluidssignaal en een bericht op het
display.
"ENERGY SAVING"
FUNCTIE
Als de bestuurder, na een automatische
start van de motor, gedurende enige tijd
(ongeveer 3 minuten) geen enkele
handeling uitvoert, dan schakelt het
Start&Stop-systeem de motor definitief
uit om brandstof te besparen.
In dergelijke gevallen kan de motor
alleen opnieuw gestart worden met
behulp van de startinrichting.
OPMERKING De motor kan in elk geval
draaiende worden gehouden door het
systeem uit te schakelen.
ONREGELMATIGE
WERKING
Indien zich een storing voordoet, wordt
het Stop/Start-systeem uitgeschakeld.
Zie voor storingsmeldingen de
paragraaf "Lampjes en berichten" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
LANGDURIGE STILSTAND
VAN DE AUTO
122)
Als het voertuig enige tijd niet gebruikt
wordt (of als de accu wordt vervangen),
moet speciale aandacht besteed
worden aan het loskoppelen van de
stroomvoorziening van de accu.
BELANGRIJK
122)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een nieuw
exemplaar van hetzelfde type en met
dezelfde specificaties.
BELANGRIJK
48)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
123
Page 128 of 304

Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd
worden door het gaspedaal in te
trappen; als het gaspedaal vervolgens
wordt losgelaten, keert het voertuig
terug naar de eerder opgeslagen
snelheid.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
SNELHEID WIJZIGEN
Snelheid verhogen
Zodra de elektronische Cruise-Control
is ingeschakeld, kan de snelheid
verhoogd worden door op de knop SET
+ te drukken.
Als de knop ingedrukt gehouden wordt,
zal de ingestelde snelheid verhoogd
worden tot de knop wordt losgelaten,
daarna wordt de nieuwe snelheid
opgeslagen. Voer deze handeling alleen
uit als u de snelheid van de auto wilt
opvoeren met een hoge waarde.
Telkens als de knop SET + wordt
ingedrukt, wordt de ingestelde snelheid
fijnafgestemd.
Snelheid verlagen
Bij ingeschakeld systeem kan de
snelheid worden verlaagd door op de
knop SET – te drukken.
Als de knop ingedrukt gehouden wordt,
zal de ingestelde snelheid verlaagdworden tot de knop wordt losgelaten,
daarna wordt de nieuwe snelheid
opgeslagen.
Telkens als de knop SET - wordt
ingedrukt, wordt de ingestelde snelheid
fijnafgestemd.
DE SNELHEID WEER
OPROEPEN
Bij versies met automatische
versnellingsbak (waar aanwezig) moet
in modus D (Drive - automatisch), om
de eerder ingestelde snelheid op te
roepen, de knop RES (Resume) worden
ingedrukt en losgelaten.
Bij versies met handgeschakelde of
automatische versnellingsbak (waar
aanwezig) moet u in de modus
Autostick (sequentieel), om de eerder
ingestelde snelheid op te roepen,
accelereren tot deze snelheid wordt
benaderd en moet de knop RES
worden ingedrukt en losgelaten.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Door het rempedaal een klein stukje in
te trappen of de knop CANC in te
drukken wordt de elektronische
Cruise-Control uitgeschakeld zonder
dat de opgeslagen snelheid gewist
wordt.
De Cruise-Control kan ook worden
uitgeschakeld door de parkeerrem in teschakelen wanneer het remsysteem
wordt gebruikt (door bijv. gebruik van
het ESC-systeem) of door het
koppelingspedaal in te duwen tijdens
het schakelen.
In de volgende gevallen wordt de
opgeslagen snelheid gewist:
door het indrukken van knop 1
fig. 118 of het afzetten van de motor;
als zich een storing in de
elektronische Cruise-Control voordoet.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
De elektronische Cruise-Control wordt
uitgeschakeld door het indrukken van
knop 1 fig. 118 of door de
startinrichting op STOP te zetten.
BELANGRIJK
123)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
124)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met
het Fiat Servicenetwerk.
125)De elektronische Cruise-Control kan
gevaarlijk zijn als het systeem geen
constante snelheid kan handhaven. In
bepaalde omstandigheden kan de snelheid
overmatig zijn, hetgeen kan leiden tot
verlies van controle over het voertuig en
ongevallen. Gebruik het systeem niet in
druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
126
STARTEN EN RIJDEN
Page 134 of 304

deze voorzorgsmaatregelen kan leiden
tot ernstige ongelukken en lichamelijk
letsel.
BELANGRIJK Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om voldoende afstand te houden op
voorliggers en zich hierbij te houden
aan de geldende verkeersregels.
UITSCHAKELEN
In de volgende gevallen wordt de
functie uitgeschakeld en de ingestelde
snelheid geannuleerd:
de knopvan de adaptieve
cruisecontrol wordt ingedrukt;
de knopvan de elektronische
cruisecontrol wordt ingedrukt;
de knop voor de snelheidsbegrenzer
wordt ingedrukt;
de startinrichting wordt in de stand
STOP geplaatst.
In de volgende gevallen wordt de
functie geannuleerd (de ingestelde
snelheid en afstand worden
opgeslagen):
de knop CANC wordt ingedrukt;
als de voorwaarden uit de paragraaf
“De gewenste snelheid instellen” van
toepassing zijn;
als de rijsnelheid lager is dan de
minimale snelheid waarbij de
cruisecontrol werkt (bijvoorbeeld bij een
file).Als deze voorwaarden optreden terwijl
het systeem de auto langzamer laat
tijden om afstand te houden met een
voorganger, bestaat de kans dat de
auto indien nodig verder wordt
afgeremd, ook nadat het systeem is
geannuleerd of uitgeschakeld vanwege
het bereiken van de minimale snelheid
voor de cruisecontrol.
WAARSCHUWING
BEPERKTE
SYSTEEMWERKING
Als het speciale bericht op het display
wordt weergegeven, kan er sprake zijn
van een beperking van de werking van
het systeem.
Deze beperking kan veroorzaakt
worden door een fout of belemmering
van de radarsensor.
Wanneer er een belemmering wordt
aangegeven, maak dan de sensorzone
in de bumper, aangegeven in fig. 119,
schoon en controleer of het bericht is
verdwenen.
Wanneer de omstandigheden die de
werking van het systeem hebben
beperkt ophouden, zal het systeem
naar een normale en volledige werking
terugkeren. Neem, als het probleem
aanhoudt, contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
VOORZORGSMAATREGELEN
TIJDENS HET RIJDEN
Het systeem werkt mogelijk niet goed
onder bepaalde rijomstandigheden (zie
hieronder). De bestuurder moet het
voertuig daarom altijd onder controle
hebben.
Bij gebruik van een aanhanger
Het wordt afgeraden om het systeem in
te schakelen als er een aanhanger is
aangekoppeld.
Voertuig niet uitgelijnd
De mogelijkheid bestaat dat het
systeem een voertuig over het hoofd
ziet dat op dezelfde rijbaan rijdt maar
dat niet langs dezelfde rijrichting is
uitgelijnd, of een voertuig dat ineens
van rijbaan verandert. In deze
omstandigheden kan niet worden
gegarandeerd dat er voldoende afstand
tot de voorliggers wordt behouden. Het
niet-uitgelijnde voertuig kan afwisselend
de rijrichting betreden of verlaten,
waardoor de auto onverwachts gaat
remmen of versnellen.
Sturen en bochten
Als het systeem is ingeschakeld terwijl u
bochten fig. 123 instuurt, bestaat de
kans dat de snelheid en acceleratie
worden beperkt om de stabiliteit van
het voertuig te garanderen, zelfs als er
geen voorliggers in de buurt zijn.
132
STARTEN EN RIJDEN
Page 136 of 304

Voorwerpen en voertuigen die zich
in tegengestelde of kruiselingse
richting verplaatsen
Het systeem kan niet de aanwezigheid
vaststellen van voorwerpen of
voertuigen die zich in tegengestelde of
kruiselingse richting verplaatsen
fig. 126 en wordt dan ook niet
geactiveerd in die situaties.
MODUS ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL
De modus Electronic Cruise Control is
beschikbaar om met een constante
snelheid te rijden, in aanvulling op de
modus Adaptive Cruise Control (ACC).
Als het voertuig is uitgerust met de
functie Adaptieve cruisecontrol (ACC),
werkt de elektronische Cruise-Control
op dezelfde manier als de ACC
(namelijk door het indrukken van deknop
van de Cruise-Control), met
deze verschillen:
de afstand tussen het voertuig en het
voertuig ervoor wordt niet gehandhaafd;
de functie werkt ook als de sensor
van de radar is bedekt.
Als u wilt terugkeren naar de eerder
ingestelde snelheid, gaat u met
ongeveer die snelheid rijden en drukt u
kort op de knop RES.
BELANGRIJK
126)Het is belangrijk dat u altijd zeer goed
blijft opletten tijdens het rijden en altijd het
rempedaal kunt intrappen als dat nodig is.
127)Het systeem is een ondersteuning
voor de bestuurder die altijd zijn volle
aandacht bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid ligt altijd bij de
bestuurder, die rekening moet houden met
de verkeersomstandigheden om in alle
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
dient altijd een veilige afstand tot het
voertuig vóór hem te houden.
128)De functie wordt niet geactiveerd bij
aanwezigheid van voetgangers, voertuigen
die tegemoetkomen in de tegengestelde
rijrichting of die in kruiselingse richting
bewegen en stilstaande voorwerpen (zoals
een voertuig dat voor een stoplicht staat of
langs de weg staat met pech).
129)De functie kan geen rekening houden
met de weg-, verkeers- en
weersomstandigheden, en
omstandigheden die slecht zicht
veroorzaken (zoals mist).130)De functie kan geen rekening houden
met de weg-, verkeers- en
weersomstandigheden, en
omstandigheden die slecht zicht
veroorzaken (zoals mist).
131)De functie kan niet de maximale
remkracht uitoefenen: de auto wordt niet
volledig tot stilstand gebracht.
BELANGRIJK
49)Het systeem kan beperkt of niet werken
vanwege weersomstandigheden zoals
zware regen, hagel, dikke mist, hevige
sneeuw.
50)De sectie van de bumber voor de
sensor mag niet bedekt zijn met stickers,
extra koplampen of enig ander voorwerp.
51)Werking kan in gevaar worden gebracht
door structurele wijzigingen aangebracht
aan het voertuig, zoals modificatie aan de
frontale geometrie, vervanging van wielen
of een zwaardere lading dan de
standaardlading van het voertuig.
52)Incorrecte reparaties verricht op het
voorste deel van het voertuig (bijv. bumper,
chassis) kunnen de positie van de
radarsensor wijzigen en de werking ervan in
gevaar brengen. Ga naar een Fiat
Servicenetwerk om elke operatie van dit
type.
53)Knoei niet met de sensor van de radar
en voer er geen werkzaamheden aan uit.
Neem in geval van een storing van de
sensor contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
126P2000046-000-000
134
STARTEN EN RIJDEN
Page 138 of 304

Wanneer het systeem het geluidsignaal
laat horen, wordt het volume van het
Uconnect™systeem (waar voorzien)
automatisch verlaagd.
Meetbereik
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
Aanwijzingen op het display
De aanwijzingen met betrekking tot het
Park Assist-systeem worden alleen
weergegeven als de optie
"Geluidssignaal en weergave" in het
menu "Instellingen" van het
Uconnect™ 5"of7" HD-systeem
(waar voorzien) eerder werd
geselecteerd (zie voor meer informatie
de beschrijving in het betreffende
hoofdstuk).
Het systeem geeft de aanwezigheid van
een obstakel aan met de weergave van
een enkele boog in een van de
mogelijke zones, in overeenstemming
met de afstand van het voorwerp en de
plaats ten opzichte van het voertuig. Als
het voorwerp gedetecteerd wordt in de
zone middenachter, dan wordt er een
enkele boog weergegeven wanneer het
voorwerp genaderd wordt, eerst
permanent, vervolgens knipperend, in
aanvulling op een geluidssignaal.STORINGSMELDING
Storingen van parkeersensoren, indien
aanwezig, worden aangegeven
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld door het aangaan van het
symbool
op het
instrumentenpaneel en er verschijnt een
bericht op het display (zie paragraaf
“Lampjes en berichten” in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel").
WERKING MET EEN
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van
het voertuig wordt gestoken.
De sensoren worden weer ingeschakeld
zodra de elektrische stekker van de
aanhanger wordt verwijderd.
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen in de buurt van het
voertuig niet gedetecteerd worden en
kunnen zo schade aan het voertuig
veroorzaken of zelf beschadigd raken.De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeersysteem
beïnvloeden:
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen te wijten zijn aan de
aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder,
lak op het oppervlak van de sensoren;
de sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp detecteren
("echo-interferentie) dat te wijten is aan
mechanische interferentie, bijvoorbeeld
tijdens het wassen van het voertuig, in
geval van regen (sterke wind), hagel;
de door de sensor verzonden
signalen kunnen ook gewijzigd worden
door ultrasoonsystemen (bijv.
pneumatisch remsysteem van
vrachtwagens of pneumatische hamers)
in de buurt van het voertuig;
de werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door de plaats van
de sensoren, bijvoorbeeld wegens een
verandering in de geometrie (door
slijtage van de schokdempers,
wielophanging) of als de banden
verwisseld worden, het voertuig te
zwaar beladen is, of als er speciale
afstellingen uitgevoerd worden
waardoor de auto lager gezet moet
worden;
136
STARTEN EN RIJDEN