stop start FIAT TIPO 5DOORS STATION WAGON 2019 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2019, Model line: TIPO 5DOORS STATION WAGON, Model: FIAT TIPO 5DOORS STATION WAGON 2019Pages: 316, PDF Size: 9.17 MB
Page 13 of 316
CONTACTSLOT
WERKING
De sleutel kan op drie standen worden
gedraaid fig. 4:
STOP: motor uit, sleutel kan
verwijderd worden, stuur geblokkeerd
(met sleutel verwijderd). Sommige
elektrische apparaten (bijv. centrale
portiervergrendeling, enz.) kunnen
blijven werken;
MAR: rijstand. Alle elektrische
apparaten/systemen kunnen werken;
AVV: motor starten.
Het contactslot is voorzien van een
beveiliging: als de motor bij de eerste
poging niet aanslaat, moet de sleutel
teruggedraaid worden naar de stand
STOP om opnieuw te kunnen starten.Bij versies met automatische
versnellingsbak (indien aanwezig) kan
de contactsleutel alleen verwijderd
worden als de versnellingspook in P
(Parkeren) staat.
2) 3)
STUURSLOT
Inschakeling
Wanneer de sleutel in de STOP-stand
staat, de sleutel verwijderen en het
stuurwiel verdraaien tot het vergrendelt.
BELANGRIJK Als de contactsleutel van
de stand MAR naar de stand STOP is
gedraaid, kan het stuurslot niet
ingeschakeld worden tot de sleutel uit
het contactslot is verwijderd.
Uitschakelen
Draai het stuur enigszins en draai de
sleutel in de stand MAR.
4) 5) 6) 7)
BELANGRIJK
2)Als er geknoeid is aan het contactslot
(bijv. een poging tot diefstal), dan moet dit
gecontroleerd worden bij het Fiat
Servicenetwerk voordat er verder gereden
wordt.3)
Neem de sleutel altijd mee als het voertuig
wordt verlaten, om te voorkomen dat iemand
onverhoeds gebruik van de
bedieningselementen maakt. Vergeet niet de
parkeerrem in te schakelen. Laat kinderen
nooit zonder toezicht in de auto achter.
4)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem en
de garantie in gevaar brengen en het kan
ook ernstige veiligheidsproblemen
veroorzaken of erin resulteren dat de auto
niet meer aan de typegoedkeuring voldoet.
5)Verwijder de mechanische sleutel nooit
terwijl het voertuig rijdt. Het stuurwiel zal
automatisch vergrendeld worden zodra
eraan gedraaid wordt. Dit geldt ook voor
auto's die gesleept worden.
6)Alvorens het voertuig te verlaten ALTIJD
de parkeerrem inschakelen, de wielen
draaien, de eerste versnelling inschakelen
bij een helling omhoog en de
achteruitversnelling bij een helling omlaag.
Zet de versnellingspook, bij versies met
automatische versnellingsbak (waar
aanwezig), in P (Parkeren) en druk op de
startinrichting om deze op STOP te zetten.
Als het voertuig op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan met of
wiggen of stenen. Bij het verlaten van het
voertuig, altijd de portieren sluiten door op
het knopje op de sleutel te drukken.
7)Op versies met automatische
versnellingsbak (waar aanwezig) is het
raadzaam de versnelling in P te zetten, het
rempedaal veilig los te laten en dan de
motor te stoppen om de sleutel zachtjes
los te laten.
404026J0001EM
11
Page 14 of 316
FIAT CODE
Het Fiat Code-systeem verhindert
ongeautoriseerd gebruik van het
voertuig, door het starten van de motor
onmogelijk te maken.
Werking
Elke keer dat de motor wordt gestart
door de sleutel naar de stand MAR te
draaien, stuurt de regeleenheid van het
Fiat Code-systeem een
herkenningscode naar de
motorregeleenheid (PCM) om de
startblokkering uit te schakelen.
Deze code wordt alleen verzonden als
de regeleenheid van het Fiat
Code-systeem de door de sleutel
verstuurde code herkent.
Elke keer dat de contactsleutel naar de
stand STOP wordt gedraaid, schakelt
het Fiat Code-systeem de functies van
de motorregeleenheid uit.Onregelmatige werking
Als de code van de sleutel, tijdens het
starten, niet correct herkend wordt,
wordt het symboolop het
instrumentenpaneel weergegeven (zie
de aanwijzingen in de paragraaf
"Lampjes en berichten" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel"). Deze
omstandigheid leidt er toe dat de motor
na 2 seconden wordt uitgeschakeld.
Draai in dat geval de startinrichting naar
STOP en daarna naar MAR; als de
motor geblokkeerd blijft, probeer het
dan met de andere bijgeleverde
sleutels. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk als de motor nog
steeds niet gestart kan worden.
Inschakeling van
waarschuwingslampje tijdens het
rijden
Als het symbooltijdens het rijden
wordt weergegeven, betekent dit dat
het systeem een zelfdiagnose uitvoert
(bijv. bij een spanningsval).
Neem, als het probleem aanhoudt,
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
PORTIEREN
PORTIEREN
VERGRENDELEN/
ONTGRENDELEN VAN
BINNENUIT
Automatische vergrendeling tijdens
rijden
(waar aanwezig)
Als alle portieren goed gesloten zijn
worden ze automatisch vergrendeld
zodra het voertuig de snelheid van
20 km/h overschrijdt (functie
"Autoclose").
Handmatige vergrendeling/
ontgrendeling
Druk op de knop getoond in fig. 5 op
het centrale dashboardpaneel.
LED op knop aan: portieren gesloten.
LED op knop uit: portieren geopend.
5P2000022-000-000
12
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 23 of 316
BELANGRIJK
17)De verstelling mag alleen bij stilstaande
auto en uitgeschakelde motor gebeuren.
18)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar brengen
waardoor de auto niet meer aan de
typegoedkeuring voldoet.
ACHTERUITKIJK-
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL
Handmatig verstellen
Gebruik de hendel 1 fig. 23 om de
spiegel in twee standen te zetten:
normaal of anti-verblindingsstand.
Elektrisch dimbare spiegel
(indien aanwezig)
De elektrisch dimbare spiegel kan
automatisch zijn reflecterende werking
wijzigen verblinding van de bestuurder
fig. 24 te voorkomen.
De elektrisch dimbare spiegel heeft een
ON/OFF-toets om de elektrisch
dimbare anti-verblindingsfunctie in/uit te
schakelen.Bij inschakeling van de achteruit, wordt
de spiegel automatisch ingesteld op de
dagstand.
BUITENSPIEGELS
19)
Elektrisch verstellen
De spiegels kunnen alleen worden
versteld met de startinrichting op MAR
en gedurende ongeveer 3 minuten
nadat de startinrichting op STOP is
gezet (of de sleutel verwijderd is).
Wanneer een van de voorportieren
wordt geopend wordt het systeem
buiten werking gesteld.
Ga als volgt te werk om in te stellen:
kies de te verstellen zijspiegel (links of
rechts) met de schakelaar 1 fig. 25;
stel de spiegel af door schakelaar 2
fig. 25 in de vier richtingen te bewegen.
2304106J0001EM
2404106J0002EM
21
Page 25 of 316
Als de dagverlichting wordt
uitgeschakeld (voor bepaalde
uitvoeringen/markten), gaat er bij de
ring in stand
geen lampje branden.
DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de ring 1 fig. 27 op
. Als het
dimlicht ingeschakeld wordt, wordt de
dagverlichting uitgeschakeld en het
stadslicht, dimlicht en
kentekenverlichting worden
ingeschakeld. Het
controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden.
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door de
linker ring eerst naar de stand
en
vervolgens naar de stand
.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Herhaal dezelfde handeling om ze uit te
schakelen.
Als de parkeerlichten branden klinkt een
geluidssignaal met de parkeerlichten
aan. Het geluidssignaal gaat uit als het
bestuurdersportier wordt gesloten.
AUTOMATISCHE FUNCTIE(Schemersensor)
(waar aanwezig)
Dit is een infrarood-ledsensor die
samen met de regensensor werkt en
die zich op de voorruit bevindt. Deze
kan variaties in het buitenlicht
detecteren op basis van de
lichtgevoeligheid die ingesteld is in het
Menu van het display of het
Uconnect™5"of7" HD-systeem
(waar voorzien).
Hoe hoger de gevoeligheid, des te
minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting automatisch in te
schakelen.
Inschakeling van de functie
Zet de linker ring in stand
.
BELANGRIJK De functie kan alleen
worden ingeschakeld met de
startinrichting in stand MAR.
Uitschakeling van de functie
Om de functie uit te schakelen, de
linker ring naar een andere stand dan
draaien.
GROOTLICHT
Duw, met de draaischakelaar in stand
, de hendel naar voren naar het
dashboard (stabiele stand). Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden. Als
de hendel naar het stuurwiel wordt
getrokken gaan ze uit.
Grootlichtsignaal
Trek hendel 1 fig. 28 naar u toe, in de
stabiele stand; de hendel keert terug
naar de middelste stabiele stand
wanneer de hendel wordt losgelaten.
Wanneer het grootlicht is ingeschakeld,
gaat tegelijkertijd het lampje
op het
instrumentenpaneel branden.
2804126J0002EM
23
Page 26 of 316
HOOGTEREGELING
KOPLAMPEN
De hoogteregeling koplampen werkt
met de startinrichting op MAR en
ingeschakeld dimlicht.
Druk op
enop het
bedieningspaneel.
Het display op het instrumentenpaneel
geeft een visuele indicatie van de
ingestelde stand aan.
Stand 0: een of twee personen op
de voorstoelen;
Stand 1: 4 of 5 passagiers;
Stand 2: 4 of 5 passagiers + bagage
in de bagageruimte;
Stand 3: bestuurder + maximum
toegestane lading uitsluitend in de
bagageruimte.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen elke keer als het
gewicht van de te vervoeren lading
verandert.
MISTLAMPEN
(indien aanwezig)
De knop van het mistachterlicht bevindt
zich op het linker bedieningspaneel
(knop 1 fig. 30 ). Wanneer de
mistlampen zijn ingeschakeld, gaat het
lampje
op het instrumentenpaneel
tegelijkertijd branden.
Druk, met de contactsleutel op MAR en
met ingeschakeld stadslicht en dimlicht,
op knop 1 om de mistlichten in te
schakelen.
Om het mistachterlicht uit te schakelen,
opnieuw op de knop 1 drukken of de
ring van de linkerhendel fig. 27 naar
draaien of het contact naar de stand
STOP draaien.Flanklichten
De functie wordt geactiveerd met het
grootlicht ingeschakeld bij een snelheid
lager dan 40 km/h - bij brede hoeken
van de wielomwentelingen of bij het
schakelen van de richtingaanwijzer gaat
er een lampje branden (ingebouwd in
het voorste mistlicht), die naar de zijde
verwijst waarnaar gedraaid wordt en de
zichthoek in het donker verlengt.
MISTACHTERLICHT(indien aanwezig)
De knop van het mistachterlicht bevindt
zich op het linker bedieningspaneel
(knop 1 fig. 31 ). Wanneer de
mistachterlichten zijn ingeschakeld,
gaat het lampje
op het
instrumentenpaneel tegelijkertijd
branden.
Druk, met het contact op MAR en met
ingeschakeld dimlicht en/of
ingeschakelde mistlichten op de knop
1 om de mistlichten in te schakelen.
Om het mistachterlicht uit te schakelen,
opnieuw op de knop 1 drukken of de
ring van de linkerhendel fig. 27 naar
draaien of het contact naar de stand
STOP draaien.
2904126J0003EM
3004126J0008EM
24
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 27 of 316
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de linker hendel 1 fig. 28 in de
(stabiele) stand:
omhoog: wordt de richtingaanwijzer
rechts ingeschakeld;
omlaag: wordt de richtingaanwijzer links
ingeschakeld.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
De richtingaanwijzers worden
automatisch uitgeschakeld wanneer het
stuurwiel wordt rechtgezet of wanneer
de dagrijlichten (DRL)/parkeerlichten
worden ingeschakeld."Lane change"-functie
Om een rijbaanwissel aan te geven
tijdens het rijden, moet de linker hendel
minder dan een halve seconde naar de
niet-stabiele stand worden bewogen.
De richtingaanwijzer aan de gekozen
kant knippert vijf keer en wordt
vervolgens automatisch uitgeschakeld.
INSTAPVERLICHTING
Met de contactsleutel op MAR activeert
deze functie bij elke ontgrendeling van
de auto met de afstandsbediening
25 seconden lang de stadslichten en de
kentekenplaatverlichting.
De inschakeling van functie kan via het
displaymenu of hetUconnect™-
systeem geregeld worden.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld als de activeringstijd
(25 seconden) is verstreken of wanneer
de portieren weer worden vergrendeld,
ofwel wanneer de contactsleutel op een
andere stand dan MAR wordt gedraaid.
"FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Inschakelen
Zet de startinrichting op STOP.
Binnen 2 minuten de linkerhendel in de
knippermodus van het grootlicht
trekken, elke verplaatsing van de hendel
komt overeen met een toename van
30 seconden vertraging op
uitschakeling van koplampen tot een
maximum van 210 seconden (gelijk aan
7 knipperingen).
Uitschakelen
Laat de linkerhendel een paar
seconden in de stand voor het
grootlicht staan.
BELANGRIJK
20)De dagverlichting is een alternatief voor
het dimlicht in landen waarin het verplicht is
om de lichten overdag in te schakelen,
waar dit niet verplicht is, is het gebruik van
de dagverlichting toegestaan.
21)De dagverlichting mag het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
en in tunnels. Het gebruik van de
dagverlichting wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
3104126J0009EM
25
Page 30 of 316
REGENSENSOR(indien aanwezig)
7) 8)
Deze bevindt zich achter de
achteruitkijkspiegelfig. 34, raakt de
voorruit, meet de hoeveelheid regen en
schakelt de automatische wisregeling
van de voorruit in aan de hand van de
hoeveelheid water op de ruit (zie de
paragraaf "Automatische wisregeling").
ACHTERRUITWISSER /
-SPROEIER
Draaischakelaar 2, weergegeven in
fig. 35, kan in de volgende standen
worden gezet:
achterruitwisser gestopt
wissen met interval
continue werking, zonder pauze
tussen twee slagen.
De achterruitwisser kan op de volgende
manieren worden ingeschakeld:
wissen met interval met een pauze
van 2 seconden tussen twee slagen, als
draaischakelaar 2 in de stand
staat
en de ruitenwisser niet is ingeschakeld;
synchroon (met de halve snelheid van
de ruitenwisser), als draaischakelaar 2 in
de stand
staat en de ruitenwisser is
ingeschakeld of als draaischakelaar 2 in
de stand
staat, de achteruitversnelling
is ingeschakeld en de ruitenwisser is
ingeschakeld;
doorlopend, als ring 2 in de stand
staat.
Duw de hendel naar het dashboard
(onstabiele stand) om de
achterruitsproeier in te schakelen. Blijf op
de hendel duwen om zowel de
achterruitsproeier als de achterruitwisser
automatisch in te schakelen met een
enkele beweging.
Door de hendel los te laten, maakt de
achterruitwisser drie slagen, zoals
beschreven voor de ruitenwisser. In de
stand
(achterruitwisser uit) wordt de
wis-/wascyclus na een pauze van
6 seconden voltooid met een enkele
slag. De automatische wis-/wasregeling
wordt niet uitgevoerd in de stand is
.
BELANGRIJK
22)Als de ruit schoongemaakt moet worden,
controleren of het systeem uitgeschakeld is en
of de sleutel op STOP staat.
BELANGRIJK
5)Gebruik de ruitenwissers nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
hierna de ruitenwisser niet meer werkt (ook
niet na de motor opnieuw te hebben
gestart), neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
6)Schakel de ruitenwissers niet met van de
ruit opgeheven wisserbladen in.
7)Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een wastunnel.
8)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit zit.
3404146J0003EM
35P2000177
28
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 35 of 316
Start&Stop(waar aanwezig)
De automatische klimaatregeling regelt
het Start&Stop-systeem (motor wordt
afgezet wanneer de voertuigsnelheid
gelijk is aan 0 km/h) om een passend
comfort in het interieur te garanderen.
Wanneer het Start&Stop-systeem is
ingeschakeld (motor uit en voertuig
stilstaand), wordt de automatische
recirculatiefunctie met lucht van
buitenaf uitgeschakeld om de kans op
beslagen ruiten te verminderen
(aangezien de compressor is
uitgeschakeld).
BELANGRIJK
2)Het systeem gebruikt een koelmiddel dat
compatibel is met de wetten die van kracht
zijn in de landen waar het voertuig wordt
verkocht, R134a of R1234yf. Gebruik voor
het bijvullen alleen het gas dat is aangeduid
op het plaatje in de motorruimte. Het
gebruik van andere koelmiddelen heeft
invloed op de efficiency en de conditie van
het systeem. Het smeermiddel dat voor de
compressor wordt gebruikt, is ook strikt
gekoppeld aan het type koelgas; raadpleeg
het Fiat Servicenetwerk.
ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING
23)
De elektrische ruitbediening werkt met
de startinrichting op MAR en gedurende
ongeveer 3 minuten nadat de
startinrichting op STOP is gezet (of de
sleutel verwijderd is). Wanneer een van
de voorportieren wordt geopend wordt
het systeem buiten werking gesteld.
Bedieningselementen
bestuurdersportier
Alle ruiten kunnen bediend worden
vanaf het portierpaneel aan
bestuurderszijde fig. 38.
1: linker voorruit openen/sluiten.
"Continue automatisch" operatie tijdens
het stadium openen/sluiten ruit;
2: rechter voorruit openen/sluiten.
"Continue automatisch" operatie tijdens
het stadium openen ruit;
3: inschakeling/uitschakeling
elektrische bediening achterste zijruiten;
4: rechter achterruit openen/sluiten
(indien aanwezig);
5: rechter achterruit openen/sluiten
(indien aanwezig).
Bediening passagiersportier en
achterportier aan passagierszijde
Op het bedieningspaneel op het
voorportier aan passagierszijde zitten
toetsen voor de bediening van de
bijbehorende ruiten.
Op de bekledingen van het achterste
deurpanelen zitten de toetsen voor de
bediening van de bijbehorende ruiten.
BELANGRIJK
23)Oneigenlijk gebruik van de elektrische
ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer
voor en tijdens het bedienen altijd of de
passagiers niet kunnen worden verwond
door de bewegende ruiten of door
voorwerpen die door de ruit worden
meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de
sleutel uit het contactslot als het voertuig
(voorzien van mechanische sleutel met
afstandsbediening) wordt verlaten om te
voorkomen dat onverwachtse bediening
van de elektrische ruitbediening gevaar
oplevert voor de achtergebleven
passagiers.
3804166J0001EM
33
Page 54 of 316
DISPLAY
BESCHRIJVING
Het voertuig is uitgerust met een
display waarop nuttige informatie voor
de bestuurder weergegeven kan
worden tijdens het rijden.
Met de startinrichting in de STOP-stand
en verwijderde contactsleutel, schakelt
het display in en toont enkele seconden
de tijd en de totaalstand van de
kilometerteller (in km of mijlen) wanneer
een portier geopend/gesloten wordt.
SCHAKELINDICATOR
Het GSI-systeem (Gear Shift Indicator)
geeft een melding (2 fig. 74 voor versies
met multifunctioneel display of 4
fig. 75 voor versies met multifunctioneel
display) op het instrumentenpaneel om
de bestuurder te adviseren wanneer
moet worden geschakeld.
Via de GSI wordt de bestuurder
gewaarschuwd dat een andere
versnelling brandstofbesparing kan
opleveren.
Wanneer het symbool
op het
display verschijnt, stelt GSI voor naar
een hogere versnelling te schakelen.
Wanneer het symbool
wordt
weergegeven, stelt de GSI voor te
schakelen naar een lagere versnelling.De aanduiding op het display blijft
branden tot er een versnelling wordt
ingeschakeld of de rijomstandigheden
terugkeren naar een situatie waarin
schakelen niet nodig is om het verbruik
te optimaliseren.
Bij sommige versies worden de
gekozen en de aanbevolen versnelling
weergegeven naast het
symbool
of.
Het pictogram
ofkan
verschijnen als het GSI aanbeveelt twee
versnellingen op te schakelen ten
opzichte van de versnelling die nu is
gekozen. Bij deze versies toont het
systeem alleen de gekozen versnelling
als de rijomstandigheden geen
schakeling vereisen om het
brandstofverbruik te optimaliseren.
De meldingen van de gekozen
versnelling en de aanbevolen
schakeling verdwijnen tijdelijk van het
display tijdens de schakeling en
verschijnen weer zodra de schakeling is
voltooid.
MULTIFUNCTIONEEL
DISPLAY
Op het display fig. 74 wordt de
volgende informatie weergegeven:
1: Stand hoogteregeling koplampen
(alleen bij ingeschakeld dimlicht)
2: Schakelindicator (GSI)
3: Indicatie ingeschakelde versnelling
4: Tijd
5: Buitentemperatuur (voor bepaalde
versies/markten)
7405036J0001EM
52
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 61 of 316
Waarschuwingslampje Wat het betekent
roodTE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
Het lampje op het display gaat branden wanneer de motor oververhit is.
Tijdens een normale rit: breng de auto tot stilstand, zet de motor af en controleer of het
koelvloeistofniveau in het reservoir niet onder het MIN-teken staat. Als dit het geval is, wacht dan tot de
motor is afgekoeld, draai vervolgens langzaam en voorzichtig de dop open, vul koelvloeistof bij en
controleer of het peil tussen het MIN- en MAX-teken op het reservoir staat. Controleer ook op de
aanwezigheid van vloeistoflekken. Als na het starten het lampje opnieuw gaat branden, neem dan contact
op met het Fiat Servicenetwerk.
Wanneer het voertuig onder zware omstandigheden wordt gebruikt(bijv. wanneer er tijdens het
rijden hoge prestaties worden gevraagd): minder snelheid en, als het lampje blijft branden, breng het
voertuig tot stilstand. Stop gedurende twee of drie minuten met lopende motor en geef een beetje gas om
de circulatie van de koelvloeistof te vergemakkelijken, schakel vervolgens de motor uit. Controleer of het
koelvloeistofpeil correct is, zoals hiervoor beschreven is.
BELANGRIJK Het is raadzaam om onder zware bedrijfsomstandigheden de motor voor het afzetten enkele
minuten te laten draaien met het gaspedaal iets ingetrapt.
roodSTORING DYNAMO
Als dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer de motor draait, duidt dit op een voertuig
laadsysteemstoring. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
roodPORTIER OPEN
Het waarschuwingslampje of het symbool gaat branden als een of meer portieren niet volledig gesloten zijn
(voor bepaalde versies/markten). Bij geopende portieren en als de auto rijdt klinkt er een geluidssignaal.
Sluit de portieren goed.
roodSTORING AIRBAGSYSTEEM
Als het lampje permanent blijft branden, dan is er een storing in het airbagsysteem.
35) 36)
59