ESP Hyundai H-1 (Grand Starex) 2010 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: HYUNDAI, Model Year: 2010, Model line: H-1 (Grand Starex), Model: Hyundai H-1 (Grand Starex) 2010Pages: 324, PDF Size: 46.85 MB
Page 4 of 324
Introductie
4
1
A020105AUN
Gebruik geen methanol
Uw auto is niet geschikt voor het gebruik
van methanol (methylalcohol). Dit type
brandstof heeft een negatieve invloed op
de prestaties van uw auto en kan schade
aan het brandstofsysteem veroorzaken. A020106AEN
Benzines die het milieu minder
belasten
Om een bijdrage te leveren aan het
tegengaan van luchtverontreiniging,
wordt geadviseerd benzine te gebruiken
die reinigende additieven bevat. Deze
benzines helpen inwendige
verontreiniging te voorkomen. Dit soort
benzine zorgt ervoor dat de motor
minder schadelijke stoffen uitstoot en
verbetert de prestaties van hetemissieregelsysteem.
A020107AUN
Rijden in het buitenland
Als u van plan bent om met uw auto naar
het buitenland te gaan:
Zorg ervoor dat uw auto voldoet aan de in dat land geldende wettelijke
voorschriften met betrekking tot
registratie en verzekering.
Informeer of de juiste brandstof verkrijgbaar is. Dieselmotor
A020201AUN
Dieselbrandstof
Gebruik voor de dieselmotor alleen bij
het bemzinestation verkrijgbare
dieselbrandstof die aan de EN 590-norm
of vergelijkbaar voldoet. (EN staat voor
"European Norm"). Gebruik geen
dieselbrandstof die bestemd is voor de
scheepvaart, lichte stookoliën of niet-
goedgekeurde brandstoftoevoegingen,aangezien dit de slijtage zalbespoedigen en de motor en het
brandstofsysteem kan beschadigen. Het
gebruik van niet-goedgekeurde
brandstoffen en/of
brandstoftoevoegingen heeft een
beperking van de garantie tot gevolg.
Het cetaangetal van de dieselbrandstof
voor uw auto moet 52 - 54 zijn. Als er
twee soorten diesel leverbaar zijn, moet
afhankelijk van de temperatuur worden
gekozen voor zomer- of winterdiesel.
Boven -5°C (23°F)…zomerdiesel.
Beneden -5°C (23°F)... winterdiesel.
Houd het brandstofpeil zorgvuldig in de
gaten : als de motor afslaat bij gebrek
aan brandstof, moet het complete
brandstofsysteem worden ontlucht
alvorens de motor opnieuw gestart kan
worden.
OPMERKING
Zorg ervoor dat er geen benzine
of water in de brandstoftankterechtkomt. Als dat wel het geval is, moet de brandstoftank wordenafgetapt en moet het
brandstofsysteem wordenontlucht om schade aan de brandstofpomp en de motor te
voorkomen.
In de winter mag, om afslaan van de motor door vlokken van debrandstof te voorkomen,petroleum aan de brandstof
worden toegevoegd als detemperatuur daalt tot lager dan 10°C (50°F). Gebruik nooit meerdan 20% petroleum.
Page 5 of 324
15
Introductie
A020202AUN
Biodiesel
Indien uw auto aan de EN 14214-norm of
vergelijkbaar voldoet, mag bij het
benzinestation verkrijgbarebiodieselmengsels met niet meer dan
5% biodiesel, algemeen bekend als "B5-
biodiesel" worden gebruikt. (EN staat
voor "European Norm").
Het gebruik van biobrandstoffen van
koolzaadmethylester (RME), vetzuur
methylester (FAME), plantaardige
methylester (VME), enz. of eendiesel/biodieselmengsel zal de slijtagebespoedigen en kan de motor of het
brandstofsysteem beschadigen.
Reparatie of vervanging van versleten of
beschadigde onderdelen als gevolg van
het gebruik van niet-goedgekeurde
brandstoffen valt niet onder de
fabrieksgarantie.A090000AEN
Een onjuiste bediening van de auto kan
ertoe leiden dat u de macht over het
stuur kwijtraakt, dat u betrokken raakt bij
een ongeval of dat de auto over de kopslaat.
Door het specifieke ontwerp (grotere
bodemvrijheid, kleinere spoorbreedte,
enz.) ligt het zwaartepunt hoger dan bij
andere soorten personenauto's. Deze
auto is dus niet ontworpen om met
dezelfde snelheid als conventionele
auto's met tweewielaandrijving bochten
te nemen. Neem scherpe bochten
voorzichtig en voer geen abrupte
manoeuvres uit. Anders kunt u de macht
over het stuur kwijtraken of kan de auto
over de kop slaan.
Lees de
aanwijzingen voor het rijden onder
"Verkleinen van de kans op over de
kop slaan" in hoofdstuk 5 van dit
instructieboekje. A030000AUN U hoeft de auto niet gedurende een
bepaalde periode in te rijden. U kunt
echter door het opvolgen van een paar
eenvoudige aanwijzingen gedurende de
eerste 1.000 km de prestaties, het
brandstofverbruik en de levensduur van
uw auto in positieve zin beïnvloeden.
Voer het toerental van de motor niet te
hoog op.
Houd tijdens het rijden het motortoerental tussen de 2.000 - 4.000 omw/min.
Rijd niet gedurende langere tijd met
een constante snelheid. Om de motor
goed in te rijden, moet het
motortoerental worden gevarieerd.
Vermijd plotseling afremmen, behalve in noodgevallen, om de onderdelen
van het remsysteem de gelegenheid te
geven op elkaar in te lopen.
Laat de motor niet langer dan 3 minuten achtereen stationair draaien.
Trek gedurende de eerste 2.000 km met uw auto geen aanhanger.
INRIJPROCEDURE
INSTRUCTIES VOOR HET
RIJDEN MET DE AUTO
OPMERKING
Gebruik nooit brandstof, diesel of
B5-biodiesel, dat niet aan demeest recente specificaties voldoet.
Gebruik nooit brandstof- toevoegingen en dergelijke die
niet door de fabrikant zijn aanbevolen of goedgekeurd.
Page 6 of 324
Introductie
6
1
CONTROLELAMPJES IN HET INSTRUMENTENPANEEL
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
(indien van toepassing)
Controlelampje grootlicht
Controlelampjes richtingaanwijzers
Waarschuwingslampje ABS (indien van toepassing)
Waarschuwingslampje parkeerrem en
remvloeistofniveau
Oliedruklampje
Controlelampje motormanagement
(indien van toepassing)
Waarschuwingslampje AIRBAG (indien van toepassing)
Controlelampje startblokkeersysteem
(indien van toepassing)
Waarschuwingslampje laag brandstofniveau
Controlelampje voorgloeien (alleen dieselmotor)
Waarschuwingslampje brandstoffilter (alleen dieselmotor)
* Zie voor meer informatie deel Instrumentenpaneel in hoofdstuk 4.
Waarschuwingslampje laadsysteem
A050000ATQ
Waarschuwingslampje open portier
Controlelamp O/D OFF (indien van toepassing)O/D
OFF
Waarschuwingslampje open achterklep
Controlelampje ESP (indien van toepassing)
Controlelampje ESP OFF (indien van toepassing)
Page 23 of 324
313
Veiligheidsysteem van uw auto
WAARSCHUWING-
Bagage
Bagage moet altijd worden
vastgezet om te voorkomen dat hetbij een aanrijding door de auto
wordt geslingerd, waardoor deinzittenden letsel kunnen oplopen.
Wees extra voorzichtig met het
plaatsen van voorwerpen op de
achterstoelen, omdat ze inzittenden
voorin kunnen raken bij een
frontale aanrijding.
WAARSCHUWING -
Bagage
Zet de motor uit, zet de transmissie in stand P (parkeren) en bedien de
parkeerrem alvorens bagage in of
uit te laden. Het niet opvolgen van
deze stappen kan ertoe leiden dat
de auto zich onbedoeld in
beweging zet als de selectiehendel
per ongeluk in een andere stand
gezet wordt.
WAARSCHUWING
Bij het terugzetten van de
achterbank in zijn oorspronkelijkepositie nadat de bank is
neergeklapt:
Let erop dat het materiaal van de
gordel of de gesp niet beschadigd
worden. Zorg ervoor dat de gordel
of gesp niet klem komen te zitten.
Controleer of de rugleuning goed
vergrendeld is door tegen de
bovenzijde van de rugleuning te
drukken. Anders kan bij eenaanrijding of noodstop de
rugleuning naar voren klappen,
waardoor de bagage in het
passagierscompartiment terecht
kan komen en de inzittendenernstig letsel zouden kunnenoplopen.
WAARSCHUWING
De hoofdsteunen (vooral die op de
laatste zitrij) moeten zo afgesteld
zijn dat het midden van de
hoofdsteun zich op dezelfde
hoogte bevindt als de ogen van de
inzittende.
Als de achterklep wordt gesloten
terwijl de passagier met zijn hoofd
tegen een niet goed afgestelde
hoofdsteun leunt, kan de
achterklep het hoofd van de
passagier raken, waardoor letselkan ontstaan.
OUN026140
Page 26 of 324
Veiligheidsysteem van uw auto
16
3
C020102AEN
Driepuntsgordel
Vastmaken van uw gordel:
Trek de gordel uit de blokkeerautomaat en plaats de metalen gesp (1) in de
gordelsluiting (2). Wanneer de gesp in de
gordelsluiting vergrendelt, is een klik
hoorbaar.
De veiligheidsgordel kan zich alleen automatisch tot de juiste lengte oprollenals u eerst handmatig het heupgedeelte
van de gordel strak over uw heupen trekt.
Als u zich langzaam voorover beweegt,rolt de gordel af en heeft u een maximale
bewegingsruimte. Bij een noodstop of
een aanrijding echter zal de gordel
geblokkeerd worden. Daarnaast zal de
gordel blokkeren wanneer u te snel naar
voren buigt.
✽✽
AANWIJZING
Als het u niet lukt om de veiligheidsgordel uit de
blokkeerautomaat te trekken, trek dankrachtig aan de gordel en laat dezevervolgens los. U kunt dan de gordel
gemakkelijk uittrekken.
B180A01NF-1B200A02NF
WAARSCHUWING
U moet het heupgedeelte van de
veiligheidsgordel zo laag mogelijk
over uw heupen dragen en niet over
uw middel. Als u de gordel te hoog
over uw middel draagt, neemt dekans op letsel bij een aanrijding
toe. Draag de gordel niet onder of
over uw beide armen. De gordel
moet over de ene arm en onder de
andere arm door lopen, zoals
aangegeven in de afbeelding.
Draag nooit de schoudergordel
onder de arm door die zich het
dichtst bij het portier bevindt.
Page 28 of 324
Veiligheidsysteem van uw auto
18
3
C020103AUN
Heupgordel (indien van toepassing)
Vastmaken van uw gordel:
Steek de gesp van de
tweepuntsheupgordel in de
gordelsluiting. Wanneer de gesp in de
gordelsluiting vergrendelt, is een klik
hoorbaar. Controleer of de gordel goed
geblokkeerd is en niet gedraaid zit.
Een tweepuntsheupgordel moet
handmatig zo worden afgesteld dat hij
strak aanligt over uw heupen. Zet de
gordel vast en trek aan het losse uiteinde
om de gordel strak te trekken. De gordel
moet zo laag mogelijk over uw heupen
lopen en niet over uw middel. Als de
gordel te hoog gedragen wordt, neemt
de kans op letsel bij een aanrijding toe.Gebruik voor het bevestigen van de
middelste veiligheidsgordel achter degordelsluiting met de aanduidingCENTER.
OEN036030
B220B01NF
Te hoog
Korter makenCorrect
B220A04NF-1OTQ037020
Page 35 of 324
325
Veiligheidsysteem van uw auto
C020400AEN
Verzorging van de
veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels mogen niet
gedemonteerd of gemodificeerd worden.
Verder moet er op worden gelet dat de
gordels en de onderdelen daarvan niet
beschadigd worden door de scharnieren
van de stoelen, de portieren of
anderszins.C020401AUN
Periodieke controle
Geadviseerd wordt de veiligheidsgordels
periodiek op slijtage en beschadiging te
controleren. Beschadigde onderdelen
dienen zo spoedig mogelijk vervangen te
worden.
C020402AUN
Houd de gordels schoon en droog
De veiligheidsgordels moeten schoon en
droog gehouden worden. Als ze vuil
geworden zijn, kunnen ze worden
gereinigd met een milde zeepoplossing
en warm water. Bleekmiddelen,
kleurstoffen, sterke oplosmiddelen ofreinigingsmiddelen met schurende
bestanddelen mogen niet worden
gebruikt omdat ze het gordelmateriaal
kunnen beschadigen of verzwakken. C020403AEN
Wanneer moeten de veiligheidsgordels
vervangen worden
De veiligheidsgordels moeten in hun
geheel worden vervangen als de auto bij
een aanrijding betrokken is. Dat is ook
het geval als de veiligheidsgordels niet
zichtbaar beschadigd zijn. Neem voor
meer informatie over de werking van de
veiligheidsgordels contact op met een
officiële HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
Beschadig de veiligheidsgordel en
de gesp niet als u de neergeklapte
rugleuning van de achterbank weer
in zijn oorspronkelijke positie zet.
Zorg ervoor dat de gordel of gesp
niet klem komen te zitten tussen de
achterbank. Een beschadigde
gordel of gesp is minder sterk enkan bij een aanrijding of noodstop
dienst weigeren, waardoor ernstigletsel kan ontstaan.
Laat een veiligheidsgordel
onmiddellijk vervangen als het
materiaal van de gordel of de gesp
is beschadigd.
WAARSCHUWING
Als de rugleuning te ver horizontaal
staat, neemt de kans op letsel bijeen aanrijding of een noodstop
aanzienlijk toe. De bescherming diede veiligheidssystemen
(veiligheidsgordels en airbags)
bieden, neemt aanzienlijk af als derugleuning te ver horizontaal staat.
De veiligheidsgordel moet strak
over uw heupen en borst lopen voor
een maximale effectiviteit. Hoe
verder de rugleuning naar achteren
staat, hoe groter de kans is dat deinzittende bij een aanrijding onder
het heupgedeelte van de gordel
door schiet of dat de nek in
aanraking komt met het
schoudergedeelte van de gordel.
Bestuurder en passagiers moeten
altijd goed in hun stoel zitten, de
gordel op de juiste manier dragen
en de rugleuning zo ver mogelijk
rechtop zetten.
Page 40 of 324
Veiligheidsysteem van uw auto
30
3
2. Zet de gesp vast in de gordelsluiting.
Controleer of een klikkend geluid
hoorbaar is.
Plaats de ontgrendelknop zo dat deze in
geval van nood gemakkelijk bereikbaaris.
3. Maak de gordel vast en zorg ervoor dat de gordel overal goed aansluit.Controleer na het installeren of het
kinderzitje goed vastzit door het in alle
richtingen te bewegen.
Als de gordel strakker moet, beweeg dan
meer band richting de blokkeerautomaat.
Wanneer u de gordel losmaakt zodat die
ingetrokken wordt, gaat de
blokkeerautomaat automatisch terug
naar de stand waarin hij normaal
blokkeert in een noodsituatie.
OEN036104OEN036101
Page 44 of 324
Veiligheidsysteem van uw auto
34
3
Aan elke zijde van de zitplaats achter,
tussen de zitting en de rugleuning,
bevinden zich twee ISOFIX-
bevestigingspunten in combinatie met
een bevestigingspunt voor de bovensteband op de vloer achter de
achterstoelen. Tijdens het installeren
moet het zitje in de bevestigingspunten
worden vastgeklikt (controleer of het zitje
vastzit door eraan te trekken!) en worden
vastgezet met de bovenste
bevestigingsband op het bijbehorendepunt op de vloer achter de achterbank.
Volg bij het installeren en gebruiken van een kinderzitje de installatiehandleiding
die bij het ISOFIX-zitje wordt geleverd. Vastzetten van het kinderzitje:
1. Om het kinderzitje vast te zetten in het
ISOFIX-bevestigingspunt dient u de
vergrendeling van het kinderzitje in het
ISOFIX-bevestigingspunt vast te
klikken. Controleer of een klikkend
geluid hoorbaar is.
2. Plaats de haak van de band in de haakhouder van het kinderzitje en trek
de band strak om het zitje vast te
zetten. (Zie de vorige bladzijde.)
WAARSCHUWING
Plaats het kinderzitje helemaal naar
achteren tegen de rugleuning met
de rugleuning rechtop.
WAARSCHUWING
Als een kinderzitje op de
achterbank is geplaatst met behulp
van de ISOFIX-bevestigingen,
moeten alle ongebruikte gordels op
de achterbank worden vastgemaakt
in de gordelsluitingen en moet de
gordel op de plaats van het
kinderzitje achter het zitje worden
vastgemaakt om ervoor te zorgen
dat de gordel buiten bereik van het
kind blijft. Bij losse gespen of
gordelsluitingen kan het kind in het
kinderzitje verstrikt raken enernstig letsel oplopen.OPMERKING
Zorg dat het materiaal van de veiligheidsgordel achter tijdens hetplaatsen niet beschadigd wordt of bekneld raakt tussen de ISOfix-bevestigingen.
OUN036140L
Page 92 of 324
Kenmerken van uw auto
28
4
D140100AUN
Binnenspiegel
Stel de binnenspiegel zo af dat u in het
midden van de spiegel het midden van
de achterruit ziet. Stel de spiegel af
voordat u gaat rijden.
D140101AUN
Binnenspiegel met dag-/nachtstand (indien van toepassing)
Stel de spiegel af voordat u wegrijdt en
deze in de dag-stand staat.
Trek de hendel onder aan de spiegel naar u toe om de spiegel in de
nachtstand te zetten om verblinding door
de koplampen van achteropkomend
verkeer te voorkomen.
Houd er rekening mee dat het beeld in despiegel in de nachtstand minder duidelijkis dan in de dagstand.
D140102AUN
Elektrochromatische binnenspiegel(ECM - Electric chromic mirror)
(indien van toepassing)
De elektrochromatische binnenspiegel
voorkomt automatisch verblinding door
achteropkomend verkeer. De sensor in
de spiegel registreert de lichtinval en
absorbeert door middel van een
chemische reactie de weerspiegelingen
van de koplampen van
achteropkomende auto's.
Zodra de motor draait, worden de lichtreflecties automatisch gedimd. Als de selectiehendel in de
achteruitstand (R) wordt gezet, wordt debinnenspiegel in de helderste stand
gezet om het uitzicht naar achteren zo
duidelijk mogelijk te maken.
SPIEGELS
OPMERKING
Gebruik voor het reinigen van de
spiegel een papieren doekje of
vergelijkbaar materiaal dat vochtig is gemaakt met glasreiniger. Spuitniet direct glasreiniger op de spiegel. Hierdoor kan er
glasreiniger in de spiegel komen.
OTQ047037G
Nochtstand
Dagstand
WAARSCHUWING - Zicht
naar achteren
Zorg er indien mogelijk voor dat het
uitzicht door de achterruit niet
belemmerd wordt.