display JEEP COMPASS 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2018, Model line: COMPASS, Model: JEEP COMPASS 2018Pages: 388, PDF Size: 5.92 MB
Page 74 of 388

schakel deze dan uit. Zet de versnellingsbak
in de stand NEUTRAL en laat de motor sta-
tionair draaien. Als de meternaald niet terug-
keert naar normaal, zet de motor dan onmid-
dellijk uit en bel voor hulp. Raadpleeg de
paragraaf "Oververhitting van de motor" in het
hoofdstuk "In geval van nood/pech" voor meer
informatie.
— Waarschuwingslampje motorkap
open
Dit lampje gaat branden wanneer de motor-
kap niet volledig is gesloten.
OPMERKING:
Als het voertuig rijdt, klinkt er ook een ge-
luidssignaal.
— Waarschuwingslampje achter-
klep open
Dit lampje gaat branden als de achterklep is
geopend.
OPMERKING:
Als het voertuig rijdt, klinkt er ook een ge-
luidssignaal.
— Waarschuwingslampje oliedruk
Dit lampje wijst op een te lage motoroliedruk.
Als het lampje tijdens het rijden gaat bran-
den, zet de auto dan veilig stil en zet de motor
zo snel mogelijk af. Als het lampje aangaat,
klinkt er een geluidsignaal.
Start de motor pas opnieuw wanneer het
probleem is verholpen. Dit lampje geeft geen
informatie over het motoroliepeil. Het motor-
oliepeil moet worden gecontroleerd in de mo-
torruimte.
— Waarschuwingslampje olietempe-
ratuur
Deze indicator wijst op een te hoge olietem-
peratuur. Als het lampje tijdens het rijden
gaat branden, zet de auto dan veilig stil en zet
de motor zo snel mogelijk af. Wacht totdat de
olie is afgekoeld tot de normale temperatuur.
— Waarschuwingslampje voor de vei-
ligheidsgordels
Dit lampje geeft aan dat de veiligheidsgordel
van de bestuurder of passagier niet is vastge-
maakt. Wanneer het contact de eerste keer in
de stand ON/RUN of ACC/ON/RUN wordtgezet en als de veiligheidsgordel van de be-
stuurder is losgegespt, klinkt er een geluids-
signaal en gaat het lampje aan. Als tijdens
het rijden de veiligheidsgordel van de be-
stuurder of de voorpassagier niet is vastge-
gespt, gaat het waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels branden of knipperen en
klinkt er een geluidssignaal. Raadpleeg de
paragraaf "Beveiligingssystemen voor inzit-
tenden" in het hoofdstuk "Veiligheid" voor
meer informatie.
— Waarschuwingslampje storing
transmissie
Dit lampje gaat branden (en er wordt een
bericht in het display van de instrumenten-
groep weergegeven en er klinkt een zoemer)
om aan te geven dat er een storing in de
transmissie zit. Neem contact op met de
erkende dealer als het bericht terugkomt na-
dat de motor opnieuw is gestart.
— Waarschuwingslampje versnellings-
baktemperatuur — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de tempe-
ratuur van de transmissievloeistof te hoog is.
Dit kan gebeuren bij veeleisend gebruik, zo-
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
72
Page 78 of 388

— Waarschuwingslampje onderhoud
Stop/Start-systeem — indien aanwezig
Deze indicator gaat branden om aan te geven
dat het Stop/Start-systeem niet correct werkt
en moet worden nagekeken. Neem contact op
met uw erkende dealer voor service.
— Waarschuwingslampje bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS)
Het waarschuwingslampje gaat branden en er
wordt een bericht weergegeven om aan te
geven dat de bandenspanning lager is dan de
aanbevolen waarde en/of langzaam span-
ningsverlies optreedt. In deze gevallen, wor-
den de optimale gebruiksduur van de banden
en het optimale brandstofverbruik mogelijk
niet gegarandeerd.
Indien een of meer banden in de bovenge-
noemde staat zijn, toont het display de aan-
wijzingen voor elke overeenkomstige band
één voor één.
LET OP!
U mag niet verder rijden met een of meer
lekke banden, omdat de bestuurbaarheid
van de auto dan wordt aangetast. Stop het
voertuig, en voorkom daarbij krachtig rem-
men en sturen. Repareer een lekke band
onmiddellijk met de speciale bandrepara-
tieset en neem zo snel mogelijk contact op
met uw erkende dealer.
Alle banden, ook de reserveband (indien aan-
wezig) moeten elke maand worden gecontro-
leerd wanneer ze koud zijn en opgepompt tot
de bandenspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspannings-
sticker. (Als uw voertuig banden heeft met
een andere maat dan wordt aangegeven op de
bandenspanningssticker, moet u de juiste
bandenspanning voor die banden achterha-
len.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto
uitgerust met een bandenspanningscontrole-
systeem, dat ervoor zorgt dat het verklikker-
lampje voor een te lage bandenspanning gaat
branden wanneer de spanning in een of meer
banden duidelijk te laag is. Als het banden-spanningslampje gaat branden, moet u zo
snel mogelijk stoppen en uw banden contro-
leren en deze tot de juiste bandenspanning
oppompen. Als u met een veel te lage ban-
denspanning rijdt, raakt de band oververhit
en kan de band defect raken. Een te lage
bandenspanning verhoogt ook het brandstof-
verbruik, vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geen vervanging voor juist onderhoud van uw
banden. Het is de verantwoordelijkheid van
de bestuurder om de juiste bandenspanning
te handhaven, zelfs wanneer de bandenspan-
ning nog niet het lage niveau heeft bereikt
waarbij het bandenspanningslampje gaat
branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een contro-
lelampje voor storingen van het bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat gaat branden wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het
controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningscontrolesysteem werkt in com-
binatie met het bandenspanningslampje. Als
het systeem een storing detecteert, knippert
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
76
Page 82 of 388

— Controlelampje Hill Descent Control
(HDC) — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de afdalingsre-
geling (Hill Descent Control; HDC) is ingescha-
keld. Het lampje blijft branden als HDC is
ingeschakeld. HDC kan alleen worden inge-
schakeld wanneer de tussenbak in de stand
“4WD Low” staat en de voertuigsnelheid lager
dan 48 km/u (30 mph) is. Wanneer niet aan
deze voorwaarden is voldaan, zal het HDC-
controlelampje gaan knipperen, wanneer u
probeert de HDC-functie in te schakelen.
— Controlelampje cruisecontrol inge-
steld INGESTELD — indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer de cruisecontrol is
ingesteld. Raadpleeg de paragraaf "cruise-
control — indien aanwezig" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
— Waarschuwingslampje ingestelde
snelheid — indien aanwezig
Als de waarschuwing ingestelde snelheid ver-
schijnt, gaat het verklikkerlampje waarschu-
wing ingestelde snelheid in de instrumenten-
groep branden. Wanneer de ingestelde
snelheid wordt overschreden, klinkt er eengeluidssignaal en wordt een melding weerge-
geven. De snelheidswaarschuwing kan op het
display van de instrumentengroep worden in-
en uitgeschakeld. Raadpleeg voor meer infor-
matie de paragraaf "Menu-items display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw in-
strumentenpaneel leren kennen".
De waarde 55 is slechts een voorbeeld van
een snelheid die kan worden ingesteld.
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer AAN — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld, maar
niet is ingesteld.
Groene controlelampjes
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer INGESTELD
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en is in-
gesteld op een specifieke snelheid.
— Lampje Adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met geen doel gedetecteerd
— indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de adap-
tieve cruisecontrol is ingesteld zonder dat
een doelvoertuig is gedetecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC)
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
— Lampje adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met doel gedetecteerd —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de adap-
tieve cruisecontrol is ingesteld en het doel-
voertuig is gedetecteerd. Raadpleeg de para-
graaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC) —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje LaneSense (rij-
strookdetectie) — indien aanwezig
Het controlelampje van de rijstrookdetectie
brandt continu groen wanneer beide rij-
strookmarkeringen zijn gedetecteerd en is
het systeem gereed voor het geven van visu-UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
80
Page 93 of 388

lijke modus "Partial Off" (gedeeltelijk uit) te
gaan. Wanneer er geen reden meer is om de
bedrijfsmodus "Partial Off" (gedeeltelijk uit)
te gebruiken, schakelt u ESC weer in door op
de knop "ESP Off" te drukken. Dit is ook
mogelijk tijdens het rijden.
WAARSCHUWING!
• Wanneer ESC in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat, wordt de ASR-functie van ESC
uitgeschakeld (behalve de slipbeperking
die is beschreven de paragraaf over ASR)
en brandt het indicatielampje "ESC uit".
Wanneer ESC in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat, wordt de functie voor het ver-
minderen van het motorvermogen van
ASR uitgeschakeld en neemt de verbe-
terde voertuigstabiliteit die het ESC-
systeem biedt af.
• Trailer Sway control (TSC) is uitgescha-
keld wanneer het ESC-systeem in de
stand "Gedeeltelijk uit" staat."Volledig uit" (alleen modellen met vierwielaan-
drijving)
Deze modus is uitsluitend bedoeld voor ge-
bruik buiten openbare wegen of bij terreinrij-
den als de ESC-stabiliteitfuncties de ma-
noeuvreerbaarheid van de auto vanwege
terreinomstandigheden kunnen blokkeren.
Deze modus wordt geactiveerd door gedu-
rende vijf seconden op de schakelaar "ESC
Off" te drukken wanneer de auto stilstaat en
de motor loopt. Na vijf seconden gaat het
controlelampje "ESC OFF" branden en wordt
de melding "ESC OFF" in het display in de
instrumentengroep weergegeven.
In deze modus worden ESC en ASR, met uit-
zondering van de functie "Beperkte slip" be-
schreven in hoofdstuk ASR, uitgeschakeld tot-
dat de auto een snelheid van 64 km/u
(40 mph) bereikt. Bij 64 km/u (40 mph) keert
het systeem terug naar de modus "Partial Off"
(gedeeltelijk uit), zoals hierboven wordt be-
schreven. ASR blijft uit. Wanneer het voertuig
vertraagt tot minder dan 48 km/u (30 mph)
wordt het ESC-systeem uitgeschakeld. Het
ESC-systeem is bij lage snelheden uitgescha-
keld, zodat het niet conflicteert met het ter-
reinrijden, echter de ESC-functie zorgt weervoor stabiliteit bij snelheden hoger dan 40 mph
(64 km/u). Het "controlelampje ESC uit"
brandt altijd wanneer ESC is uitgeschakeld.
Om ESC weer in te schakelen, drukt u kort op
de toets "ESC Off". Hierdoor wordt de nor-
male bedrijfsmodus "ESC aan" hersteld.
OPMERKING:
De melding "ESC OFF" verschijnt en er klinkt
een geluidssignaal wanneer de schakelhen-
del vanuit een andere stand in de stand PARK
wordt gezet en vervolgens weer uit de stand
PARK wordt gezet. Dit gebeurt ook wanneer
de melding voorheen is gewist.
WAARSCHUWING!
In de stand waarbij ESC "volledig uit" is
geschakeld, worden de reductie van het
koppel en de functies van de stabiliteits-
regeling uitgeschakeld. Bij een uitwij-
kende beweging in een noodgeval wordt
het ESC-systeem niet geactiveerd als
hulpmiddel bij de stabiliteitsregeling van
de auto. De volledig uitgeschakelde modus
is uitsluitend bedoeld voor terreinrijden.
91
Page 100 of 388

Wanneer het systeem echter in RCP-modus
werkt, zal zowel een visuele als geluidswaar-
schuwing worden gegeven wanneer een object
wordt gedetecteerd. Wanneer een geluidssig-
naal moet worden gegeven, wordt ook de radio
gedempt. Signaalstatus richtingaanwijzers/
waarschuwingsknipperlicht wordt genegeerd;
de RCP-status vereist altijd het geluidssignaal.
Dodehoekwaarschuwing uit
Als de dodehoekbewaking is uitgeschakeld,
worden er geen visuele of geluidssignalen
weergegeven door het dodehoekbewakings-
of RCP-systeem.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking slaat de huidige be-
drijfsmodus op wanneer de contactschake-
laar wordt uitgezet. Tijdens het starten van de
auto wordt de laatst opgeslagen modus opge-
roepen en geactiveerd.
Forward Collision Warning (FCW)
Het systeem Forward Collision Warning
(FCW) met risicobeperking geeft de bestuur-
der hoorbare signalen en visuele waarschu-
wingen (op het display in de instrumenten-
groep), en kan een remschok toepassen omde bestuurder te waarschuwen wanneer het
een mogelijke frontale botsing detecteert. De
waarschuwingen en beperkte remwerking
zijn bedoeld om de bestuurder voldoende tijd
te geven om te reageren, een mogelijke bot-
sing te voorkomen of te beperken.
OPMERKING:
FCW bewaakt de informatie vanaf de naar
voren gerichte sensoren en vanaf de elektro-
nische remregeling (EBC), om de waarschijn-
lijkheid te berekenen dat er zich een frontale
botsing voordoet. Wanneer het systeem con-
stateert dat een frontale botsing waarschijn-
lijk is, zal de bestuurder geluidssignalen en
visuele waarschuwingen ontvangen, en kan
het systeem een remschok als waarschuwing
toepassen.
FCW in- of uitschakelen
Het instellingenmenu voor Forward Collision
bevindt zich in het menu instellingen van
Uconnect. Er zijn drie instellingen waaruit u
kunt kiezen:
• Off (uit)
• Alleen waarschuwing
• Waarschuwing + remmenOPMERKING:
• De standaard status van FCW is "Aan",
hiermee kan het systeem u waarschuwen
voor een mogelijke aanrijding met het voor-
liggende voertuig.
• Door de FCW-status te wijzigen in "OFF"
(uit) waarschuwt het systeem u niet langer
voor een mogelijke aanrijding met het voer-
tuig vóór u. Als FCW is uitgeschakeld, ver-
schijnt de melding "FCW OFF" (FCW uit) op
het display in de instrumentengroep.
De FCW-status wijzigen
De FCW-functie heeft drie gevoeligheidsstan-
den en deze kunnen worden gewijzigd op het
scherm van het Uconnect systeem:
• Far (ver)
• Gemiddeld
• Near (dichtbij)
Far (ver)
Als de FCW-status wordt gewijzigd in "Far"
(veraf), kan het systeem de bestuurder met
hoorbare en zichtbare signalen waarschuwen
VEILIGHEID
98
Page 105 of 388

3. Nadat u maximaal 10 minuten met een
snelheid van meer dan 24 km/u (15 mph)
hebt gereden, gaat het bandenspannings-
lampje gedurende 75 seconden knippe-
ren en vervolgens continu branden.
4. Telkens nadat het contact wordt aangezet,
klinkt er een geluidssignaal en knippert
het bandenspanningslampje gedurende
75 seconden en blijft het daarna continu
branden.
5. Nadat de oorspronkelijke band is gerepa-
reerd of vervangen en op de auto is mon-
teerd in plaats van het compacte resever-
wiel, wordt het bandenspanningscon-
trolesysteem automatisch bijgewerkt en
gaat het bandenspanningslampje uit,
mits alle wegbanden de juiste spanning
hebben. Het is mogelijk dat u eerst onge-
veer 10 minuten met een snelheid hoger
dan 24 km/u (15 mph) moet rijden, voor-
dat het bandenspanningscontrolesysteem
deze informatie ontvangt.
Premiumsysteem — indien aanwezig
Het bandenspanningscontrolesysteem maakt
gebruik van draadloze technologie met op de
velg gemonteerde elektronische sensoren diede bandenspanning meten. De sensoren, die
bij het ventiel op de velgen zijn gemonteerd,
sturen informatie over de bandenspanning
naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is uiterst belangrijk dat u de spanning
van alle banden van de auto maandelijks
controleert en de banden zo nodig op de
juiste spanning brengt.
Het bandenspanningscontrolesysteem be-
staat uit de volgende onderdelen:
• Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Verschillende meldingen van het banden-
spanningscontrolesysteem, die verschijnen
op het display in de instrumentengroep.
• Bandenspanningslampje
Waarschuwingen van het bandenspannings-
controlesysteem
Als de spanning van één of meer
banden te laag is, gaat het banden-
spanningslampje in de instrument-
groep branden en klinkt het geluidssignaal.Verder verschijnt in het instrumentenpaneel
de melding "Tire Low" (lage bandenspanning)
en een afbeelding van de bandenspannin-
g(en) getoond, waarin de banden met een te
lage spanning gemarkeerd of in een andere
kleur worden weergegeven.
Als dit gebeurt, dient u direct te stoppen en
de banden met te lage spanning (gemarkeerd
of in een afwijkende kleur in de afbeelding in
het display in de instrumentengroep) op de
spanning te brengen die in de bandenspan-
ningstabel staat vermeld. Zodra het systeem
de nieuwe bandenspanningen heeft ontvan-
gen, wordt het systeem automatisch bijge-
werkt, krijgen de spanningswaarden in de
afbeelding in de instrumentengroep weer de
oorspronkelijke kleur of verdwijnt de marke-
ring en gaat het bandenspanningsverklikker-
lampje uit.
OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 28 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het waarschu-
103
Page 121 of 388

Omdat airbagsensoren de vertraging van het
voertuig in de loop van de tijd meten, zijn de
snelheid van het voertuig en de schade op
zichzelf geen goede indicatoren voor de nood-
zaak van het wel of niet opblazen van een
airbag.
Veiligheidsgordels zijn bij alle ongevallen
noodzakelijk voor uw bescherming en om uw
lichaam in de juiste positie te houden, uit de
buurt van een airbag die wordt opgeblazen.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden (OCR) zendt een signaal
naar de opblaasmodules wanneer een botsing
wordt gedetecteerd waarbij de frontairbags
moeten worden geactiveerd. Een grote hoe-
veelheid niet-giftig gas wordt gegenereerd om
de frontairbags op te blazen.
Het afdekpaneel op de stuurwielnaaf en op
de rechterbovenzijde van het instrumenten-
paneel komen los en worden verwijderd ter-
wijl de airbags volledig worden opgeblazen.
De frontairbags worden binnen een oogwenk
volledig opgeblazen. De frontairbags lopen
vervolgens snel leeg terwijl ze de bestuurder
en de voorpassagier bescherming bieden.Passagiersairbag uitschakelen — indien
aanwezig
Met dit systeem kan de bestuurder de ge-
avanceerde frontairbag aan passagierszijde
uitschakelen (UIT) als een kinderzitje op de
voorstoelmoetworden geplaatst. Schakel de
geavanceerde frontairbag aan passagierszijde
alleen uit (UIT) als het absoluut noodzakelijk
is voor het plaatsen van een kinderzitje op de
voorstoel. Kinderen van 12 jaar en jonger
moeten altijd goed vastgegespt op de achter-
bank zitten. Statistieken tonen aan dat kin-
deren beter beschermd zijn wanneer ze op de
achterbank zijn vastgegespt en niet op de
voorstoelen. (Raadpleeg de paragraaf "Kin-
derzitjes" in dit hoofdstuk voor meer
informatie.)
WAARSCHUWING!
• Een UITGESCHAKELDE (OFF) geavan-
ceerde frontairbag aan passagierszijde is
gedeactiveerd en wordt niet opgeblazen
bij een botsing.
• Een UITGESCHAKELDE (OFF) geavan-
ceerde frontairbag aan passagierszijde
WAARSCHUWING!
biedt geen extra bescherming voor de
voorpassagier als aanvulling op de veilig-
heidsgordels.
• Plaats nooit een kinderzitje op de voor-
stoel, tenzij het controlelampje Passa-
giersairbag UITGESCHAKELD (OFF)
in het midden van het instrumenten-
paneel brandt om aan te geven dat de
geavanceerde frontairbag aan passa-
gierszijde is UITGESCHAKELD (OFF).
• Bij een aanrijding bestaat het risico dat
u en uw passagiers aanmerkelijk ernsti-
ger letsel oplopen wanneer de veilig-
heidsgordels niet op de juiste wijze wor-
den gedragen. U kunt in aanraking
komen met de binnenkant van uw auto
of met andere passagiers of uit de auto
worden geslingerd. Zorg altijd dat u en
uw passagiers in de auto de veiligheids-
gordels op de juiste wijze dragen.
De geavanceerde frontairbag aan passagiers-
zijde kan worden ingeschakeld (AAN) of uit-
geschakeld (UIT) door de gewenste instelling
te selecteren in het menu van het display in
de instrumentengroep. Voor meer informatie
119
Page 122 of 388

over het openen van het menu in display in
instrumentengroep raadpleegt u de paragraaf
"Display in de instrumentengroep" in het
hoofdstuk "Uw instrumentenpaneel leren
kennen" voor meer informatie.
De functie passagiersairbag uitschakelen be-
staat uit de volgende onderdelen:
• Controller van het beveiligingssysteem voor
inzittenden
•
Controlelampje passagiersairbag uit-
geschakeld (OFF) — een oranje lampje in
het midden
•
Controlelampje passagiersairbag inge-
schakeld (ON) — een oranje lampje in het
midden
•
Waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem — een oranje lampje in het display
in de instrumentengroep
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden (ORC) bewaakt de gereed-
heid van de elektronische onderdelen van het
airbagsysteem wanneer de contactschakelaar
in de stand START of ON/RUN staat. De
controller van het beveiligingssysteem voor
inzittenden laat het indicatielampje voor hetUITSCHAKELEN van de passagiersairbag
(UIT) en het indicatielampje voor het IN-
SCHAKELEN van de passagiersairbag (AAN)
in het midden ongeveer vijf tot acht seconden
branden voor een zelftest wanneer het con-
tact op START of op de stand ON/RUN wordt
gezet. Na de zelftest kunnen de bestuurder
en de passagier aan het brandende indicatie-
lampje zien wat de status is van de geavan-
ceerde frontairbag aan passagierszijde. Laat
het systeem echter onmiddellijk controleren
door een erkende dealer als zich het volgende
voordoet:
• Geen van beide indicatielampjes gaat bran-
den bij wijze van zelftest wanneer het con-
tact eerst op een START of op ON/RUN
wordt gezet.
• Beide indicatielampjes blijven branden na-
dat u het voertuig hebt gestart.
• Beide indicatielampjes blijven uit nadat u
het voertuig hebt gestart.
• Beide indicatielampjes gaan branden ter-
wijl u rijdt.
• Beide indicatielampjes gaan uit terwijl u
rijdt.Nadat de zelftest is voltooid, dient er slechts
één indicatielampje voor de passagiersairbag
tegelijk te branden.
WAARSCHUWING!
Als een van de bovenstaande omstandig-
heden zich voordoet, en er wordt aangege-
ven dat er een probleem is met het contro-
lelampje van de passagiersairbag, dan
blijft de geavanceerde frontairbag aan pas-
sagierszijde in de laatst geselecteerde sta-
tus (INGESCHAKELD of UITGESCHA-
KELD).
Controlelampje passagiersairbag uitge-
schakeld (OFF)
Het controlelampje passagiersairbag uitge-
schakeld (OFF) (een oranje lampje in het
midden) waarschuwt de bestuurder en passa-
gier voorin als de geavanceerde frontairbag
aan passagierszijde is gedeactiveerd. Het
controlelampje passagiersairbag uitgescha-
keld (OFF) in het midden gaat branden
om aan te geven dat de geavanceerde front-
airbag aan passagierszijde niet wordt geacti-
veerd tijdens een aanrijding. Ga ernooitvan
uit dat de geavanceerde frontairbag aan de
VEILIGHEID
120
Page 123 of 388

passagierszijde is uitgeschakeld, tenzij het
indicatielampje voor het uitschakelen van de
passagiersairbag (UIT)
in het midden
brandt.
Controlelampje passagiersairbag inge-
schakeld (ON)
Het controlelampje passagiersairbag inge-
schakeld (ON) (een oranje lampje in het mid-
den) waarschuwt de bestuurder en passagier
voorin als de geavanceerde frontairbag aan
passagierszijde is geactiveerd. Het controle-
lampje passagiersairbag ingeschakeld (ON)
in het midden gaat branden
om aan te
geven dat de geavanceerde frontairbag aan
passagierszijde wordt geactiveerd tijdens een
aanrijding waarbij de airbags moeten worden
geactiveerd. Ga ernooitvan uit dat de ge-
avanceerde frontairbag aan de passagiers-
zijde is ingeschakeld, tenzij het indicatie-
lampje voor het inschakelen van de
passagiersairbag (AAN)
in het midden
brandt.
WAARSCHUWING!
• Plaats nooit een naar achter gericht kin-
derzitje voor een airbag. Als de frontair-
bag aan de passagierszijde wordt opge-
blazen, kan een kind van 12 of jonger,
maar ook een kind in een kinderzitje
tegen de rijrichting in, ernstig of zelfs
dodelijk letsel oplopen.
• Gebruik alleen een tegen de rijrichting in
geplaatst kinderzitje in een auto met
achterbank.
• Kinderen van 12 jaar en jonger moeten
altijd goed vastgegespt op een auto met
een achterbank worden vervoerd.
De geavanceerde frontairbag aan passagiers-
zijde uitschakelen (OFF)
Als u de geavanceerde frontairbag aan passa-
gierszijde wilt uitschakelen (OFF), gaat u
naar het hoofdmenu van het display in de
instrumentengroep. Druk hiervoor op de pijl
omhoog of omlaag op het stuurwiel en voer de
volgende acties uit:
Actie Informatie
Blader omhoog of
omlaag naar "Vehicle
Set-Up" (voertuigin-
stellingen)
Druk op "OK" op het
stuurwiel van het
voertuig om "Vehicle
Set-Up" (voertuigin-
stellingen) te openen
Blader omhoog of
omlaag met pijltoet-
sen op het stuur en
selecteer "Security"
(beveiliging)
Druk op de knop
"OK" op het stuur om
"Security" (beveili-
ging) te selecteren
Druk op de knop
"OK" op het stuur om
"Passenger AIRBAG"
(passagiersairbag) te
selecteren
121
Page 125 of 388

Met de handelingen in de bovenstaande tabel
wordt de geavanceerde frontairbag aan pas-
sagierszijde uitgeschakeld (OFF). Het contro-
lelampje passagiersairbag uitgeschakeld
(OFF) in het midden gaat branden
om
aan te geven dat de geavanceerde frontairbag
aan passagierszijde niet wordt geactiveerd
tijdens een aanrijding.
De geavanceerde frontairbag aan passagiers-
zijde inschakelen (ON)
Ga naar het hoofdmenu van het display in de
instrumentengroep. Druk hiervoor op de pijl
omhoog of omlaag op het stuurwiel en voer de
volgende acties uit:
Actie Informatie
Blader omhoog of
omlaag naar "Vehicle
Set-Up" (voertuigin-
stellingen)
Druk op "OK" op het
stuurwiel van het
voertuig om "Vehicle
Set-Up" (voertuigin-
stellingen) te openen
Actie Informatie
Blader omhoog of
omlaag met pijltoet-
sen op het stuur en
selecteer "Security"
(beveiliging)
Druk op de knop
"OK" op het stuur om
"Security" (beveili-
ging) te selecteren
Druk op de knop
"OK" op het stuur om
"Passenger AIRBAG"
(passagiersairbag) te
selecteren
Blader omhoog of
omlaag naar Passen-
ger AIRBAG ON "
ON" (passagiersair-
bag AAN)OPMERKING:
Als de geavanceerde
frontairbag aan pas-
sagierszijde eerder
was uitgeschakeld
(UIT), is de stan-
daardinstelling UIT
en moet de gebruiker
omlaag bladeren om
AAN te selecteren.
Actie Informatie
Druk op de knop
"OK" op het stuurwiel
om Passenger AIR-
BAG ON "
ON"
(passagiersairbag
AAN) te selecteren
Druk op de knop
"OK" op het stuurwiel
om "Yes" (ja) te se-
lecterenOPMERKING:
Als u deze stap niet
voltooit binnen 1 mi-
nuut, treedt er een
time-out op voor deze
optie en moet de pro-
cedure worden her-
haald.
123