sensor JEEP GRAND CHEROKEE 2015 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2015, Model line: GRAND CHEROKEE, Model: JEEP GRAND CHEROKEE 2015Pages: 480, PDF Size: 4.63 MB
Page 297 of 480

Het systeem kan de kans op het optillen van
een wiel alleen verminderen tijdens zeer ern-
stige of ontwijkende rijmanoeuvres. Het sys-
teem kan niet voorkomen dat het wiel wordt
opgetild als gevolg van andere factoren, zoals
de staat van de weg, het verlaten van de rijbaan
of het raken van objecten of andere voertuigen.WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading van
het voertuig en de weg- en rijomstandighe-
den, die ervoor kunnen zorgen dat een wiel
wordt opgetild of het voertuig kantelt. Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen voor-
komen dat een wiel wordt opgetild of de auto
kantelt, met name niet wanneer de rijbaan
wordt verlaten of wanneer er objecten of
andere voertuigen worden geraakt. Gebruik
de mogelijkheden van een auto met ERM
nooit op een roekeloze of gevaarlijke wijze
die de veiligheid van de bestuurder of ande-
ren in gevaar brengt.
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem
(ESP)Dit systeem verbetert de bestuurbaarheid en
stabiliteit van de auto onder diverse rijomstan-
digheden. ESP corrigeert over- en ondersturen
van het voertuig door het juiste wiel af te
remmen. Zo wordt tegengestuurd bij onder- of
oversturen. Ook kan het motorvermogen wor-
den verminderd om het voertuig te helpen bij
het handhaven van de juiste rijrichting.
ESP bepaalt met behulp van sensors in het
voertuig de door de bestuurder gewenste rijrich-
ting. Het systeem vergelijkt deze baan dan met
de werkelijke rijrichting van het voertuig. Wan-
neer de werkelijke baan niet overeenkomt met
de gewenste baan, remt ESP het juiste wiel af
om over- of onderstuur tegen te gaan.
Overstuur: de auto draait meer dan correct is
voor de stand van het stuur
Onderstuur: de auto draait minder dan cor-
rect is voor de stand van het stuur.
Het controle-/storingslampje ESP in de instru-
mentengroep begint te knipperen zodra de ban-
den grip verliezen en het ESP-systeem wordt
geactiveerd. Het controle-/storingslampje ESP knippert ook wanneer het ASR-systeem actief
is. Als het controle-/storingslampje ESP gaat
knipperen tijdens het optrekken, neem dan gas
terug en rijd verder terwijl u zo min mogelijk gas
geeft. Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan de
toestand van het wegdek aan.
WAARSCHUWING!
Met het ESC-systeem wordt niet voorkomen
dat de auto onderworpen blijft aan de wetten
van de natuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. ESC kan
geen ongelukken voorkomen, zeker geen
ongelukken die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het rijden op
zeer glad wegdek, of aquaplaning. ESC kan
evenmin ongelukken voorkomen die het ge-
volg zijn van het verlies van de controle over
het voertuig doordat het rijgedrag niet is
aangepast aan de omstandigheden. Alleen
een oplettende en bekwame bestuurder met
een veilige rijstijl kan ongelukken voorko-
(Vervolgd)
293
Page 299 of 480

WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
Trailer Sway control (TSC) is uitgescha-
keld wanneer het ESC-systeem in de
stand "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) staat.
Groep 4WD LOW
Gedeeltelijk uitgeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus van ESP in de
groep 4WD LOW. Als de auto wordt gestart in
de groep 4WD LOW of als de tussenbak (indien
aanwezig) wordt geschakeld van de groep 4WD
HIGH of NEUTRAL naar groep 4WD LOW,
bevindt het ESP-systeem zich in de modus
"Partial Off" (Gedeeltelijk uit).Antislingerregeling (ASR)ASR maakt gebruik van sensoren in de auto die
het gevaarlijk slingeren van de aanhanger de-
tecteren. ASR neemt de nodige maatregelen
om het slingeren te stoppen. Het systeem kan
het motorvermogen verlagen en de betreffende
wielen afremmen om het slingeren tegen te
gaan. ASR wordt automatisch ingeschakeld
wanneer een gevaarlijk slingerende aanhanger
wordt gedetecteerd. ASR is niet in staat om het slingeren van alle aanhangers te stoppen. Ga
tijdens het trekken van een aanhanger altijd
voorzichtig te werk en volg de aanbevelingen
voor het disselgewicht van de aanhanger.
Raadpleeg
"Trekken van een aanhanger" in dit
hoofdstuk voor meer informatie. Wanneer ASR
is ingeschakeld, knippert het controle-/
storingslampje ESP, wordt het motorvermogen
verlaagd en voelt u dat de wielen afzonderlijk
worden afgeremd om te proberen het slingeren
van de aanhanger te stoppen. Als het ESP-
systeem in de stand "Partial Off"(gedeeltelijk
uit) staat, is ASR uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Als TSC tijdens het rijden wordt geactiveerd,
rem dan af, zet de auto zo snel mogelijk op
een veilige plaats aan de kant en verdeel de
lading van de aanhanger opnieuw om het
slingeren tegen te gaan.Hill Start Assist (HSA)Het HSA-systeem is bedoeld om de bestuurder te
helpen bij het wegrijden vanuit stilstand op een
helling. HSA handhaaft gedurende een korte pe- riode dezelfde remkracht die de bestuurder heeft
uitgeoefend, nadat de bestuurder zijn voet van
het rempedaal haalt. Als de bestuurder tijdens
deze korte periode geen gas geeft, zal het sys-
teem minder remkracht uitoefenen en zal de auto
van de helling rollen. Het systeem vermindert de
remkracht in verhouding tot de hoeveelheid gas
die gegeven wordt zodra de auto in de bedoelde
rijrichting begint te bewegen.
Voorwaarden voor activering van HSA
HSA wordt geactiveerd als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
De auto moet stilstaan.
De auto moet op een helling van ongeveer
6% of meer staan.
De gekozen versnelling moet overeenkomen
met de stand van de auto op de helling (in
een vooruitversnelling als de voorkant van de
auto naar boven is gericht; in de achteruit-
versnelling (REVERSE) als de voorkant van
de auto naar beneden is gericht).
HSA werkt in de achteruitversnelling (RE-
VERSE) en alle vooruitversnellingen als aan de
voorwaarden voor activering wordt voldaan. Het
295
Page 325 of 480

Voor de banden van uw auto wordt bijvoorbeeld
een bandenspanning (koud) geadviseerd van
227 kPa (na drie uur parkeren). Als de omge-
vingstemperatuur 20 °C bedraagt en de geme-
ten bandenspanning 28 psi (193 kPa) is, zal bij
een temperatuurdaling tot -7 °C de banden-
spanning afnemen tot ongeveer 24 psi (165
kPa). Deze bandenspanning is voldoende laag
om het bandenspanningslampje te laten bran-
den. Als u met de auto gaat rijden, kan de
bandenspanning naar ongeveer193 kPa stij-
gen, maar het bandenspanningslampje blijft
branden. Onder deze omstandigheden gaat het
bandenspanningslampje pas uit nadat de ban-
den tot de voor het voertuig aanbevolen koude
bandenspanning zijn opgepompt.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geoptimaliseerd voor de originele banden
en wielen. De bandenspanning en waar-
schuwing van het bandenspanningscon-
trolesysteem zijn ingesteld voor de ban-
denmaat van uw auto. Het gebruik van
vervangende onderdelen met een andere
maat, type en/of stijl kan leiden tot een
ongewenste werking van het systeem of
schade aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen de senso-
ren beschadigd raken. Gebruik van niet-
originele bandenafdichtingsmiddelen kan
ertoe leiden dat de sensor van het banden-
spanningscontrolesysteem (TPMS) niet
meer werkt. Na gebruik van een niet-
origineel bandenafdichtingsmiddel wordt
geadviseerd dat u uw voertuig naar uw
plaatselijke dealer brengt om de werking
van de sensor te laten controleren.
(Vervolgd)
LET OP!
(Vervolgd)
Plaats na het controleren van de banden-
spanning of het vullen van de banden altijd
de ventieldop terug. Hierdoor voorkomt u
dat het de bandenspanningssensor be-
schadigd raakt door binnendringend vocht
of vuil.
OPMERKING:
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet bedoeld als vervanging voor normaal
onderhoud en waarschuwt niet bij andere
problemen met de band.
Het bandenspanningscontrolesysteem
mag niet worden gebruikt als
bandenspanningsmeter.
Als u met een veel te lage bandenspan-
ning rijdt, raakt de band oververhit en kan
de band defect raken. Een te lage banden-
spanning verhoogt ook het brandstofver-
bruik, vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
321
Page 327 of 480

Waarschuwing SERVICE TPM
SYSTEM (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem)Als een systeemstoring is geconstateerd, knip-
pert het bandenspanningslampje gedurende 75
seconden en blijft daarna continu branden. Bij
een systeemstoring wordt ook een geluidssig-
naal weergegeven. Het DID toont gedurende
minimaal vijf seconden het bericht"SERVICE
TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem). Dit bericht wordt gevolgd
door de grafische weergave van "- -"in plaats
van de spanningswaarde(n) om aan te geven
welke bandenspanningssensor(en) niet naar
behoren werkt (werken).
Als het contact wordt uitgeschakeld en vervol-
gens weer ingeschakeld, zal deze reeks wor-
den herhaald wanneer de systeemstoring zich
nog steeds voordoet. Als de systeemfout is
verholpen, stopt het bandenspanningslampje
met knipperen, wordt het bericht "SERVICETPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) niet langer weergegeven en
verschijnt in plaats van de streepjes de waarde
van de bandenspanning. Systeemstoringen
kunnen de volgende oorzaken hebben:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde ra-
diofrequenties uitzenden als de banden-
spanningssensoren.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die men later aanbrengt waardoor de radiogolf-
signalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Gebruik van wielen/banden die niet zijn uit- gerust met bandenspanningssensoren. Het DID toont ook gedurende minimaal vijf
seconden het bericht
"SERVICE TPM SYS-
TEM" (onderhoud bandenspanningscontrole-
systeem) wanneer zich een systeemfout voor-
doet die mogelijk verband houdt met een
onjuiste sensorpositie. In dat geval wordt het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) gevolgd
door de weergave van de bandenspannings-
waarden. Dit duidt erop dat de bandenspan-
ningswaarden nog steeds van de bandenspan-
ningssensoren worden ontvangen, maar dat
deze sensoren zich mogelijk niet op de juiste
plaats bevinden. Zolang het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) wordt weergegeven, moet het
systeem worden nagekeken.
323
Page 328 of 480

OPMERKING:
Het reservewiel is niet voorzien van een
bandenspanningssensor. Het bandenspan-
ningscontrolesysteem kan de bandenspan-
ning niet controleren. De eerst volgende
keer dat u de auto start na de montage van
het reservewiel op de plaats van een band
met een te lage spanning, gaat het banden-
spanningslampje branden, klinkt een ge-
luidssignaal, wordt een spanningswaarde in
een andere kleur op het display van het DID
weergegeven en wordt de melding Inflate to
XXX kPa (oppompen tot XXX kPa) weerge-
geven. Nadat u maximaal 20 minuten met
een snelheid van meer dan 24 km/u (15 mph)
hebt gereden, gaat het bandenspannings-
lampje gedurende 75 seconden knipperen
en vervolgens continu branden. Verder ver-
schijnt er op het DID vijf seconden lang het
bericht SERVICE TPM SYSTEM (Onder-
houd bandenspanningscontrolesysteem) en
worden er streepjes (- -) weergegeven in
plaats van de bandenspanning. Elke vol-
gende keer dat u de auto start, klinkt het geluidssignaal, knippert het bandenspan-
ningslampje gedurende 75 seconden en
blijft daarna continu branden, wordt op het
DID gedurende vijf seconden het bericht
SERVICE TPM SYSTEM
(Onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) weergege-
ven en worden vervolgens streepjes (- -) in
plaats van de bandenspanning weergege-
ven. Zodra de oorspronkelijke band is gere-
pareerd of vervangen en op de auto is ge-
monteerd in plaats van het reservewiel,
wordt het bandenspanningscontrolesys-
teem automatisch bijgewerkt.
Bovendien dooft het bandenspanningslampje
en verschijnt op het DID in plaats van de
streepjes (- -) een nieuwe spanningswaarde,
tenzij de spanning in een van de vier banden tot
onder de waarschuwingsgrens is gedaald. Het
is mogelijk dat u eerst ongeveer 20 minuten met
een snelheid hoger dan 24 km/u (15 mph) moet
rijden, voordat het bandenspanningscontrole-
systeem deze informatie ontvangt.
Bandenspanningscontrolesysteem
uitschakelen - indien aanwezigHet bandenspanningscontrolesysteem kan
worden uitgeschakeld als alle vier de wielen
met banden worden vervangen door wielen met
banden die geen bandenspanningssensoren
hebben, bijvoorbeeld wanneer winterbanden op
de auto worden gezet. Om het bandenspan-
ningscontrolesysteem uit te schakelen, moeten
alle vier de (originele) banden met wielen met
bandenspanningssensoren weer vervangen
worden door banden zijn voorzien van banden-
spanningssensoren. Rijd daarna gedurende 20
minuten met een snelheid van meer dan
25 km/u (15,5 mph). Het bandenspanningscon-
trolesysteem geeft een geluidssignaal, het ban-
denspanningslampje knippert gedurende 75 se-
conden en brandt daarna continu, en op het
bestuurdersinformatiedisplay (DID) verschijnt
het bericht "SERVICE TPM SYSTEM" onder-
houd bandenspanningscontrolesysteem) weer,
gevolgd door streepjes (--) in plaats van de
bandenspanningswaarden. De eerstvolgende
keer dat het contact wordt ingeschakeld, zal het
bandenspanningscontrolesysteem niet langer
een geluidssignaal weergeven en het bericht
324
Page 329 of 480

"SERVICE TPM SYSTEM"(onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) niet langer to-
nen in het DID. De streepjes (--) blijven echter
de plaats innemen van de spanningswaarden.
Om het bandenspanningscontrolesysteem
weer in te schakelen, moeten alle vier de ban-
den met wielen weer vervangen worden door
banden die voorzien zijn van bandenspannings-
sensoren. Rijd daarna gedurende maximaal 20
minuten met een snelheid van meer dan
25 km/u (15,5 mph). Het bandenspanningscon-
trolesysteem geeft een geluidssignaal, het ban-
denspanningslampje knippert gedurende 75 se-
conden en dooft vervolgens, en het
bestuurdersinformatiedisplay (DID) geeft het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) weer. Het
DID toont ook de spanningwaarden in plaats
van de streepjes. Als de auto opnieuw wordt
gestart zal het bericht "SERVICE TPM SYS-
TEM" (onderhoud bandenspanningscontrole-
systeem) niet meer verschijnen zolang zich
geen systeemstoring voordoet.
BRANDSTOFVEREISTEN
3,6-liter motorAlle motoren voldoen aan alle emissie-eisen,
hebben een laag brandstofverbruik en bieden
optimale rijeigenschappen als u hoogwaardige
loodvrije benzine met een minimum octaangetal
(RON) van 91 gebruikt.
Licht pingelen bij lage motortoerentallen is niet
schadelijk voor de motor. Aanhoudend ernstig
pingelen bij hoge motortoerentallen kan echter
schade veroorzaken en vereist onmiddellijk on-
derhoud. Benzine van slechte kwaliteit kan pro-
blemen veroorzaken, zoals slecht starten, af-
slaan en haperen van de motor. Als u last heeft
van dergelijke storingen, probeer dan eerst een
ander merk benzine voordat u contact opneemt
met uw dealer.
Meer dan 40 automobielfabrikanten overal ter
wereld hebben uniforme specificaties opgesteld
voor de kwaliteit van brandstoffen (het World-
wide Fuel Charter oftewel het WWFC). Deze
specificaties definiëren de noodzakelijke eigen-
schappen voor de optimale emissiewaarden,
prestaties en duurzaamheid van uw auto. De fabrikant raadt het gebruik van benzine aan die
voldoet aan de WWFC-specificaties.
Naast loodvrije benzine met het juiste octaan-
gehalte, wordt ook benzine aanbevolen waar-
aan reinigingsmiddelen en additieven voor cor-
rosiepreventie en stabiliteit zijn toegevoegd.
Het gebruik van benzine met deze additieven
heeft een gunstige invloed op het brandstofver-
bruik, verlaagt de emissiewaarden en hand-
haaft de motorprestaties.
Benzine van slechte kwaliteit kan problemen
veroorzaken, zoals slecht starten, afslaan en
haperen van de motor. Als u last heeft van
dergelijke storingen, probeer dan eerst een
ander merk benzine voordat u contact opneemt
met uw dealer.
5.7-liter motorDeze motoren voldoen aan alle emissie-eisen,
hebben een laag brandstofverbruik en bieden
optimale prestaties als u hoogwaardige lood-
vrije benzine met een octaangetal van 91 t/m 95
RON (Research Octane Number) gebruikt.
Voor optimale prestaties raadt de fabrikant aan
benzine met een octaangetal van 95 RON
(Research Octane Number) te gebruiken.
325
Page 335 of 480

SysteemoverzichtDeze auto is uitgerust met een AdBlue®-
inspuitsysteem en een SCR-katalysator om te
voldoen aan de emissie-eisen.
Het AdBlue®-inspuitsysteem bestaat uit de vol-
gende onderdelen:
AdBlue®-tank
AdBlue®-pomp
AdBlue®-verstuiver
Elektronisch verwarmde AdBlue®-leidingen
NOx-sensoren
Temperatuursensoren
SCR-katalysator
Het AdBlue®-inspuitsysteem en de SCR-
katalysator zorgen ervoor dat aan de
dieselemissie-eisen wordt voldaan met behoud
van een uitstekende brandstofverbruik, rijge-
drag, koppel en nominaal vermogen. Raadpleeg de paragraaf
"Bestuurdersinfor-
matiedisplay (DID)" in het hoofdstuk"Het instru-
mentenpaneel" voor systeemmeldingen en
-waarschuwingen.
OPMERKING:
Uw auto is uitgerust met een AdBlue®-
inspuitsysteem. Af en toe hoort u moge-
lijk een klikkend geluid bij stilstand dat
onder de auto vandaan komt. Dit is nor-
maal.
De AdBlue®-pomp blijft gedurende enige
tijd na het uitschakelen van de motor in
werking om het AdBlue®-systeem door te
spoelen. Dit is de normale werking en het
is mogelijk hoorbaar vanaf de achterkant
van de auto.
BRANDSTOF TANKEN1. Druk op de ontgrendelknop voor de brand-
stofvulklep. De ontgrendelknop bevindt zich
onder de koplampschakelaar. 2. Open de brandstofvulklep.
Ontgrendelknop voor brandstofvulklep
Brandstofvulklep
331
Page 389 of 480

LET OP!
Tap het brandstoffilter/filter van de water-
afscheider niet af wanneer de motor draait.
Dieselbrandstof beschadigt de asfaltbekle-
ding van het wegdek. Tap de filters af in
een voor dit doeleinde geschikte opvang-
bak.
Als er water wordt gedetecteerd in de wateraf-
scheider terwijl de motor draait of de contact-
schakelaar in de stand ON staat, gaat het
controlelampje "Water in brandstof" branden en
klinkt er een geluidssignaal. Op dit punt moet u
de motor uitzetten en het water uit het filterhuis
aftappen.
1 — Toegang tot brandstoffilter
2 — Water in brandstof aftappenLET OP!Als het controlelampje "Water in brandstof"
blijft branden, START de motor NIET alvorens
het water uit de brandstoffilters af te tappen om
schade aan de motor te voorkomen.
Als het controlelampje "Water in brandstof"gaat
branden en er één geluidssignaal klinkt terwijl u
rijdt, of met de contactschakelaar in de stand
ON, is er mogelijk een probleem met de bedra-
ding of sensor van uw waterafscheider. Bezoek
uw erkende dealer voor service.
Nadat het water uit het brandstoffilter is afge-
tapt, blijft het controlelampje "Water in brand-
stof" ongeveer 10 seconden branden. Nadat het
water uit het brandstoffilter is afgetapt, kan het
controlelampje "Water in brandstof" nog onge-
veer drie minuten blijven branden.
OPMERKING:
Wees zorgvuldig bij het afvoeren van ge-
bruikte vloeistoffen van uw auto. Onzorgvul-
dig afvoerde vloeistoffen kunnen een belas-
ting voor het milieu vormen. Neem contact
op met een erkende dealer, vakgarage of de
gemeentelijke overheid voor advies over re-
cyclingprogramma’s en het afvoeren van
afgewerkte vloeistoffen en filters.
Brandstoffilter
385
Page 398 of 480

Ruitensproeiervloeistof bijvullenDeze auto is uitgerust met een bestuurdersinfor-
matiedisplay (DID). Het DID geeft aan wanneer
het peil van de ruitensproeiervloeistof laag is.
Wanneer de sensor een laag vloeistofpeil detec-
teert, gaat de voorruit branden op het grafische
overzicht van de auto en wordt het bericht
“WASHER FLUID LOW” (RUITENSPROEIER-
VLOEISTOF BIJVULLEN) weergegeven.
De sproeiers voor de voorruit en de sproeier voor
de achterruit maken gezamenlijk gebruik van het-
zelfde vloeistofreservoir. Het vloeistofreservoir
bevindt zich in het motorcompartiment. Zorg dat u
het vloeistofpeil regelmatig controleert. Vul het
reservoir uitsluitend met een ruitensproeieroplos-
sing (niet met radiateur-antivries). Breng, wan-
neer u het ruitensproeiervloeistofreservoir bijvult,
wat ruitensproeiervloeistof aan op een doek en
veeg hiermee de ruitenwisserbladen schoon.
Hierdoor wordt de wiswerking verbeterd. Om te
voorkomen dat uw ruitensproeiersysteem bij koud
weer bevriest, dient u een oplossing of mengsel te
kiezen dat geschikt is voor het klimaat in uw
omgeving. Deze informatie treft u aan op de
meeste flessen met ruitensproeiervloeistof.
WAARSCHUWING!
In de handel verkrijgbare ruitensproeiervloei-
stof is brandbaar. Deze kan ontbranden en
brandwonden veroorzaken. Wees daarom
voorzichtig als u het reservoir bijvult of in de
buurt van het reservoir werkt.UitlaatsysteemDe beste bescherming tegen koolmonoxidever-
giftiging is een goed onderhouden uitlaatsys-
teem.Wanneer u merkt dat het uitlaatgeluid is veran-
derd, uitlaatgassen in de auto ruikt of als de
onder- of achterzijde van de auto is beschadigd,
laat dan een erkende monteur het volledige uit-
laatsysteem en de naburige carrosseriedelen
controleren op breuk, schade, slijtage of verplaat-
singen. Open naden of losse verbindingen kun-
nen ertoe leiden dat uitlaatgassen binnendringen
in het interieur. Laat het uitlaatsysteem ook altijd
controleren wanneer de auto op een hefbrug
wordt gezet voor het verversen van smeervet of
olie. Laat indien nodig onderdelen vervangen.
WAARSCHUWING!
Uitlaatgassen kunnen gezondheidsproble-
men veroorzaken of zelfs dodelijk zijn. Ze
bevatten koolmonoxide (CO), een kleur-
en geurloos gas. Het inademen ervan kan
bewusteloosheid en vergiftiging veroorza-
ken. Om inademen van koolmonoxide
(CO) te voorkomen raadpleegt u
"Veiligheidstips/uitlaatgas" in"Zaken die u
moet weten voordat u de motor start" voor
meer informatie.
Een heet uitlaatsysteem kan brand veroor-
zaken wanneer u boven brandbaar mate-
riaal parkeert. Denk bijvoorbeeld aan
droog gras of bladeren die in aanraking
komen met de hete uitlaat. Parkeer
daarom nooit op een ondergrond waar uw
uitlaat in aanraking kan komen met brand-
baar materiaal.
394
Page 412 of 480

LocatiePatroonzekering Microzekering Omschrijving
F03 60 A geel – Radiateurventilator
F05 40 A groen –Compressor van luchtvering - indien aanwezig
F06 40 A groen –Pomp van antiblokkeerremmen / elektronisch stabiliteits-
regelsysteem
F07 40 A groen –Elektromagneet startmotor
F08 20 A blauw –Emissiesensoren (alleen dieselmotor)
F09 30 A roze –Dieselbrandstofverwarming (alleen dieselmotor)
F10 40 A groen –Carrosserie-controller / buitenverlichting 2
F11 30 A roze –Elektrische rem van trekhaak - indien aanwezig
F12 40 A groen –Carrosserie-controller 3 / centrale portiervergrendeling
F13 40 A groen – Aanjagermotor voor
F14 40 A groen –Carrosserie-controller 4 / interieurverlichting 2
F17 30 A roze –Koplampsproeier - indien aanwezig
F19 20 A blauw –Elektromagneet hoofdsteun - indien aanwezig
F20 30 A roze –Module passagiersportier
F22 20 A blauw – Motorregelmodule
F23 30 A roze – Interieurverlichting 1
408