ABS JEEP GRAND CHEROKEE 2015 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2015, Model line: GRAND CHEROKEE, Model: JEEP GRAND CHEROKEE 2015Pages: 480, PDF Size: 4.63 MB
Page 122 of 480
Gewenste ACC-snelheid instellenWanneer de auto de gewenste snelheid bereikt,
drukt u kort op de knop SET+of op knop de
SET -. Het DID toont de ingestelde snelheid.Als het systeem wordt ingesteld op een rijsnelheid
lager dan 32 km/u (20 mph), zal de ingestelde
snelheid automatisch veranderen in 32 km/u
(20 mph). Als het systeem wordt ingesteld op een
rijsnelheid hoger dan 32 km/u (20 mph), zal de
ingestelde snelheid overeenkomen met de hui-
dige snelheid van het voertuig.OPMERKING:
ACC kan niet worden ingesteld als zich een
stilstaand voertuig vlak vóór uw voertuig
bevindt.
Neem uw voet van het gaspedaal. Doet u dat
niet, dan kan de auto blijven versnellen tot
voorbij de ingestelde snelheid. Als dat gebeurt:
Verschijnt de melding "DRIVER OVERRIDE"
(ingreep door bestuurder) op het DID.
Regelt het systeem niet langer de afstand
tussen uw auto en uw voorligger. Wordt de
voertuigsnelheid alleen bepaald door de
stand van het gaspedaal.
AnnulerenDe volgende omstandigheden annuleren het
systeem:
Het rempedaal wordt ingetrapt.
De knop CANCEL wordt ingedrukt.
Het ABS-systeem wordt geactiveerd.
De schakelhendel wordt uit de stand Drive
gehaald.
Het elektronisch stabiliteitsregelsysteem/
tractieregelsysteem (ESP/ASR) wordt
geactiveerd.
De handrem wordt aangetrokken.
De veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt bij lage snelheden.
Het bestuurdersportier wordt geopend bij
lage snelheden.
Een antislingerregeling (TSC)-gebeurtenis
optreedt.
De bestuurder schakelt ESP naar de volledig
uitgeschakelde modus.
UitschakelenHet systeem wordt uitgeschakeld en wist de
ingestelde snelheid uit het geheugen als:
De AAN/UIT-knop van de adaptieve cruise-
control (ACC) wordt ingedrukt.
De AAN/UIT-knop van de normale cruisecon-
trol (vaste snelheid) wordt ingedrukt.
Het contact wordt uitgeschakeld.
U schakelt naar vierwielaandrijving Low.HervattenAls er een ingestelde snelheid in het geheugen
is, drukt u op de knop RES (hervatten) en haalt
u daarna uw voet van het gaspedaal af. Het DID
toont de laatst ingestelde snelheid.
OPMERKING:
Als uw auto gedurende langer dan twee
seconden blijft stilstaan, zal het systeem
worden uitgeschakeld en valt de rem-
kracht weg. De bestuurder zal het rempe-
daal moeten intrappen om het voertuig in
stilstand te houden.
118
Page 176 of 480
BESCHRIJVINGEN
INSTRUMENTENGROEP1. Toerenteller
Geeft het toerental weer in omwentelingen per
minuut (omw. x 1000).
2. Waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels Dit lampje gaat ter controle vier tot
acht seconden
branden nadat u de
contactschakelaar de eerste keer in de
stand ON/RUN hebt gezet. Als tijdens
deze gloeilampcontrole de veiligheidsgordel
voor de bestuurder niet is vastgegespt, hoort u
een geluidssignaal. Als de veligheidsgordel van
de bestuurder of de voorpassagier ook na de
gloeilampcontrole of tijdens het rijden nog is
losgegespt, gaat het controlelampje voor de
veiligheidsgordels knipperen of continu bran-
den. Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssys-
temen voor inzittenden" in het hoofdstuk"Uw
auto" voor informatie hierover. 3.
Controlelampje antiblokkeersysteem (ABS)
Dit lampje is een indicator van het
ABS-systeem. Het lampje gaat
branden wanneer u de contact-
schakelaar in de stand ON/RUN
zet en kan daarna nog vier secon-
den blijven branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden blijft of
gaat branden, wijst dit erop dat het ABS-
gedeelte van het remsysteem niet functioneert
en dat onderhoud noodzakelijk is. Het conven-
tionele remsysteem zal echter normaal functio-
neren, zolang het waarschuwingslampje voor
het remsysteem niet brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt, moet u het
remsysteem zo spoedig mogelijk laten contro-
leren om de werking van het ABS-systeem te
herstellen. Wanneer het ABS-lampje niet gaat
branden als de contactschakelaar in de stand
ON/RUN wordt gezet, moet het lampje worden
gecontroleerd door een erkende dealer. 4. Controlelampje grootlicht
Geeft aan dat grootlicht is ingeschakeld.
5. Indicatielampje mistlampen vóór — in-
dien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de
mistlampen vóór
zijn ingeschakeld.
6. Linksboven selecteerbaar in DID
In dit gedeelte van de instrumentengroep wordt
selecteerbare informatie zoals kompas, buiten-
temperatuur, etc. weergegeven. Raadpleeg de
paragraaf "Bestuurdersinformatiedisplay (DID))"
in dit hoofdstuk voor meer informatie hierover.7. Controlelampje richtingaanwijzer
De pijltjes knipperen gelijktijdig met
de richtingaanwijzers aan de buiten-
zijde van het voertuig nadat u de
richtingaanwijzerhendel hebt be-
diend. Er klinkt een geluidssignaal
en er wordt een melding weergegeven op het DID
als de richtingaanwijzer langer dan 1,6 km (1 mijl)
ingeschakeld blijft.
172
Page 178 of 480
LET OP!
Als u blijft rijden met een oververhit koelsys-
teem, kan schade aan de auto ontstaan.
Wanneer de temperatuurmeter in de"H"-
zone staat, zet dan de auto veilig stil aan de
kant van de weg. Laat de auto met uitge-
schakelde airco stationair draaien tot de me-
ternaald weer in het normale bereik staat. Als
de meternaald op "H"blijft staan en u onon-
derbroken geluidssignalen hoort, zet de mo-
tor dan direct af en neem contact op met een
erkende dealer voor service.WAARSCHUWING!
Een te warm koelsysteem is gevaarlijk. Hete
koelvloeistof en stoom uit de radiateur kun-
nen ernstige brandwonden veroorzaken. Bel
een erkende dealer voor service wanneer de
motor van uw auto oververhit is. Als u besluit
zelf onder de motorkap te kijken, raadpleeg
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
dan het hoofdstuk "Onderhoud van uw auto".
Volg de waarschuwingen in het hoofdstuk
"Vuldop van het koelsysteem".
13. Waarschuwingslampje voor het remsys-
teem Dit lampje geeft verschillende func-
ties van
het remsysteem aan, zoals
het remvloeistofpeil en het aantrek-
ken van de handrem. Als het waar-
schuwingslampje voor het remsys-
teem gaat branden, is het mogelijk dat de
handrem is aangetrokken, het vloeistofpeil in
het remvloeistofreservoir te laag is of dat zich
een probleem voordoet in het reservoir van het
ABS-systeem.
Als het lampje blijft branden wanneer de handrem
niet is aangetrokken en het remvloeistofpeil in het
reservoir van de hoofdremcilinder zich ter hoogte
van het Full-merkteken bevindt, kan er sprake zijn
van een storing in het hydraulische remcircuit of is
er een probleem met de rembekrachtiging gede-
tecteerd door het ABS-systeem / elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP). In dat geval blijft
het lampje branden tot de oorzaak is verholpen.
Als het probleem verband houdt met de rembe-
krachtiging, zal de ABS-pomp actief zijn tijdens
het remmen en voelt u mogelijk een trilling in het
rempedaal.
De dubbel uitgevoerde remcircuits zorgen voor
reserve-remvermogen als ergens een storing
optreedt in het hydraulisch systeem. Als er in
één helft van het dubbele remsysteem sprake is
van lekkage, geeft het waarschuwingslampje
voor het remsysteem dit aan; het lampje gaat
branden wanneer het remvloeistofpeil in de
hoofdcilinder is gedaald tot onder een bepaald
niveau.
Het lampje blijft branden tot de oorzaak is
verholpen.
OPMERKING:
Het lampje kan bij het nemen van een
scherpe bocht even knipperen, doordat dan
het vloeistofpeil verandert. Breng de auto
naar de dealer voor onderhoud en laat het
remvloeistofpeil controleren.
174
Page 179 of 480
Als een storing van het remsysteem wordt
aangegeven, laat de auto dan onmiddellijk re-
pareren.WAARSCHUWING!
Blijven doorrijden terwijl het rode waarschu-
wingslampje voor het remsysteem brandt, is
gevaarlijk. Een deel van het remsysteem is
mogelijk defect. De remweg wordt dan lan-
ger. U kunt een aanrijding veroorzaken. Laat
de auto onmiddellijk controleren.
Auto’s die met een ABS-systeem zijn uitgerust,
beschikken ook over elektronische remkracht-
verdeling (EBD). Bij een storing van EBD, gaat
het waarschuwingslampje voor het remsysteem
branden, samen met het ABS-lampje. Het ABS-
systeem moet dan onmiddellijk worden gerepa-
reerd.
U kunt de werking van het waarschuwings-
lampje voor het remsysteem controleren door
de contactschakelaar van de stand OFF in de
stand ON/RUN te zetten. Het lampje moet dan
gedurende ongeveer twee seconden branden. Het lampje moet vervolgens doven, tenzij de
handrem is aangetrokken of een storing van het
remsysteem is gedetecteerd. Als het lampje niet
gaat branden, moet u het lampje door een
erkende dealer laten controleren.
Het lampje gaat ook branden als de handrem
wordt aangetrokken wanneer de contactscha-
kelaar in de stand ON/RUN staat.
OPMERKING:
Dit lampje geeft dan alleen aan dat de hand-
rem is aangetrokken. Het geeft niet aan hoe
krachtig de handrem is aangetrokken.
14.
Brandstofmeter/brandstofvulklepindicatie
Het symbool van de brandstofpomp wijst naar
de zijde van het voertuig waar de brandstoftank
is aangebracht. Wanneer de contactschakelaar
in de stand ON/RUN staat, toont de meternaald
het brandstofpeil in de tank.
15. Bandenspanningslampje
Alle banden, ook de reserveband
(indienaanwezig)
moeten elke
maand worden gecontroleerd wan-
neer ze koud zijn en opgepompt tot de bandenspanning die door de fabrikant wordt
aanbevolen op de bandenspanningssticker.
(Als uw voertuig banden heeft met een andere
maat dan wordt aangegeven op de banden-
spanningssticker, moet u de juiste bandenspan-
ning voor die banden achterhalen.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto uit-
gerust met een bandenspanningscontrolesys-
teem, dat ervoor zorgt dat het bandenspan-
ningslampje gaat branden wanneer de
spanning van een of meer banden veel te laag
is. Als het bandenspanningslampje gaat bran-
den, moet u zo snel mogelijk stoppen en uw
banden controleren en deze tot de juiste ban-
denspanning oppompen. Als u met een veel te
lage bandenspanning rijdt, raakt de band over-
verhit en kan de band defect raken. Een te lage
bandenspanning verhoogt ook het brandstof-
verbruik, vermindert de levensduur van de band
en kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is geen
vervanging voor juist onderhoud van uw ban-
den. Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de bandenspanning
175
Page 253 of 480
Controle vloeistof stuurbekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . .288
BRANDSTOFBESPARINGSTECHNOLOGIE ALLEEN 5.7-LITER
MOTOR — INDIEN AANWEZIG . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .289
HANDREM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .289
ELEKTRONISCHE REMREGELING . . . . . . . . . . . . . . . . . .290
ABS-systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .291
Tractieregelsysteem (ASR) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .292
Remassistent (BAS) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .292
Electronic Roll Mitigation (ERM) . . . . . . . . . . . . . . . . . . .292
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP) . . . . . . . . . . . .293
Antislingerregeling (ASR) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .295
Hill Start Assist (HSA) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .295
Ready Alert Braking — indien aanwezig . . . . . . . . . . . . . .297
Rain Brake Support (remdroogfunctie) — indien aanwezig . . .297
Hill Descent Control (HDC) — indien aanwezig (alleen modellen
met vierwielaandrijving met MP3023 tussenbak met twee
versnellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .297
Select Speed Control (SSC) — indien aanwezig (alleen modellen
met vierwielaandrijving met MP3023 tussenbak met twee
versnellingen) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .299
Controle-/storingslampje ESC en controlelampje ESC UIT . . .302
VEILIGHEIDSINFORMATIE BANDEN . . . . . . . . . . . . . . . . .302
Bandmarkeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .302
Bandenidentificatienummer (TIN). . . . . . . . . . . . . . . . . . .306
Bandenterminologie en definities . . . . . . . . . . . . . . . . . .307
Draagvermogen en bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . .308
249
Page 274 of 480
Wanneer de voertuigsnelheid te laag is, ne-
geert het systeem alle opschakelpogingen.
Als u de schakelflipper (-) ingedrukt houdt,
wordt teruggeschakeld naar de laagst moge-
lijke versnelling bij de huidige snelheid.
Het schakelen van de transmissie valt meer
op als de schakelflipper-modus is
ingeschakeld.
Het systeem kan terugkeren naar de auto-
matische schakelmodus als een storing of
oververhitting wordt gedetecteerd.
OPMERKING:
Wanneer Selec-Speed of de afdalingsrege-
ling (HDC) is ingeschakeld, is de
schakelflipper-modus niet actief. Door op de
schakelflippers (+/-) te drukken in Selec-
Speed of de afdalingsregeling, wordt ge-
woon de hoogste toegestane versnelling be-
perkt. Schakelen onder en tot aan die
versnelling verloopt automatisch.
U kunt de schakelflipper-modus uitschakelen
door de schakelflipper (+) ingedrukt te houden
totdat de indicatie "D"of"S" weer wordt aange- geven in de instrumentengroep. U kunt de
schakelflipper-modus op elk moment in- of uit-
schakelen zonder dat u uw voet van het gaspe-
daal hoeft te nemen.
WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug om te
remmen op de motor. De aangedreven wie-
len kunnen hun grip verliezen, waardoor de
auto in een slip kan raken, wat een aanrijding
of persoonlijk letsel tot gevolg kan hebben.WERKING VAN DE
VIERWIELAANDRIJVING
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen Quadra-Trac
I® — indien aanwezigDe Quadra-Trac I® is een tussenbak met één
groep (alleen hoge gearing), die zorgt voor
handige permanente vierwielaandrijving. Ver-
eist geen handelingen van de bestuurder. Het
Brake Traction Control (BTC) systeem, dat een
combinatie is van het standaard ABS en traction control, biedt weerstand aan een wiel dat door-
slipt waardoor extra koppel wordt gestuurd naar
de wielen met tractie.
OPMERKING:
Het Quadra-Trac I® systeem niet geschikt is
voor omstandigheden waarin de groep 4WD
LOW wordt aanbevolen. Raadpleeg de para-
graaf
Tips voor terreinrijden in het hoofd-
stuk Starten en rijden voor meer informatie
hierover.
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen Quadra-Trac
II® — indien aanwezigDe Quadra-Trac II® tussenbak is volautoma-
tisch in de 4WD AUTO-modus voor normaal
rijden. De Quadra-Trac II® tussenbak heeft drie
standen:
4WD HI
NEUTRAL
4WD LOW
Deze tussenbak is volautomatisch in de 4WD
HI-modus.
270
Page 294 of 480
WAARSCHUWING!
Gebruik de stand PARK nooit als vervan-
ging voor de handrem. Trek de handrem
altijd volledig aan als u de auto parkeert,
om te voorkomen dat de auto gaat rollen
en mogelijk letsel of schade veroorzaakt.
Verwijder altijd uw sleutelhouder bij het
uitstappen en sluit de auto af.
Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die niet
is afgesloten. Het achterlaten van kinderen
zonder toezicht in een auto is om verschil-
lende redenen gevaarlijk. Kinderen of der-
den lopen dan het risico op ernstig of zelfs
dodelijk letsel. Waarschuw kinderen dat ze
niet aan de handrem, het rempedaal of de
schakelhendel mogen komen.
Wanneer u het voertuig verlaat, moet u
zich er altijd van verzekeren dat de
Keyless Ignition Node in de stand "OFF"
staat. Verwijder daarna de sleutelhouder
uit de auto en vergrendel de auto.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van de auto (of op een voor
kinderen bereikbare plaats) en laat het
contact van een voertuig met Keyless
Enter-N-Go™ niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de knoppen
van de elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedienen of de
auto in beweging kunnen zetten.
Controleer of de handrem volledig is vrij-
gezet voordat u gaat rijden. Als u dit niet
doet, kan dit leiden tot een defect van de
remmen, en daardoor tot een aanrijding.
Trek de handrem altijd volledig aan als u
de auto parkeert, om te voorkomen dat de
auto gaat rollen en mogelijk letsel of
schade veroorzaakt. Controleer ook of de
schakelhendel in de stand PARK staat. Als
dit wordt nagelaten kan de auto gaan
rollen en schade of letsel veroorzaken.
LET OP!
Als het waarschuwingslampje voor het rem-
systeem blijft branden nadat de handrem is
vrijgezet, duidt dit op een storing in het
remsysteem. Laat het remsysteem onmid-
dellijk controleren door een erkende dealer.ELEKTRONISCHE
REMREGELINGUw auto is uitgerust met geavanceerde elektro-
nische remregeling, die bestaat uit: ABS-
systeem, tractieregelsysteem (ASR), remassis-
tent (BAS), Electronic Roll Mitigation (ERM) en
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP).
Deze vijf systemen werken samen om onder
verschillende rijomstandigheden de stabiliteit
en de controle over de auto te verbeteren.
Uw voertuig is mogelijk ook uitgerust met Trailer
Sway Control (TSC) (antislipregeling), Hill Start
Assist (HSA) (wegrijhulp op hellingen), Ready
Alert Braking (RAB) (anticiperend remsysteem),
Rain Brake Support (RBS) (remdroogfunctie bij
nat weer) en, als het voorzien is van vierwiel-
290
Page 295 of 480
aandrijving met tussenbak MP 3023 met twee
snelheden, Hill Descent Control (HDC) (afda-
lingsregeling), Select cruise control (SSC)
(ingestelde-snelheidsregeling).ABS-systeemHet ABS-systeem is ontwikkeld om de bestuur-
der te ondersteunen controle te houden over de
auto tijdens ongunstige remomstandigheden.
Het systeem heeft een eigen regeleenheid die
de hydraulische remdruk moduleert om blokke-
ren van de wielen te voorkomen en ervoor te
zorgen dat de wielen niet slippen op een gladde
ondergrond.
Alle wielen en banden van de auto moeten van
dezelfde maat en hetzelfde type zijn en de
bandenspanning moet correct zijn, zodat de
regeleenheid correcte signalen ontvangt.WAARSCHUWING!
Bij een aanzienlijk te hoge of te lage banden-
spanning of bij verschillende banden- of wiel-
maten op de auto kan de werking van de
remmen afnemen.Het ABS-systeem voert bij een lage snelheid
van ongeveer 20 km/u (12 mph) een zelftest uit.
Wanneer u, om enige reden, uw voet op het
rempedaal hebt wanneer de auto een snelheid
van 20 km/u (12 mph) bereikt, wordt deze test
uitgesteld tot de auto een snelheid van 40 km/u
(25 mph) bereikt.
De ABS-pomp draait tijdens de zelftest en tij-
dens een ABS-stop, om de geregelde hydrauli-
sche remdruk te leveren. Tijdens bedrijf maakt
de pompmotor een laag zoemend geluid; dit is
normaal.
WAARSCHUWING!
Pompend remmen heeft op het ABS-
systeem een averechtse uitwerking. De
effectieve remkracht wordt hierdoor ver-
minderd en het risico van een ongeval
neemt toe. Pompend remmen verlengt de
remweg. Wanneer u moet afremmen of
stoppen, trap dan alleen stevig het rempe-
daal in.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
Met het ABS-systeem wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen blijft aan de
wetten van de natuur. De effectiviteit van
de remmen wordt door ABS niet verder
verhoogd dan de remmen, banden en grip
van de auto toelaten.
Het ABS voorkomt geen ongelukken ten
gevolge van bijvoorbeeld te hoge snelhe-
den in bochten, te weinig afstand houden
of aquaplaning.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met
ABS nooit op een roekeloze of gevaarlijke
wijze waardoor de veiligheid van de bestuur-
der of anderen in gevaar wordt gebracht.LET OP!
Het ABS-systeem is gevoelig voor de nega-
tieve invloeden van elektronische ruis, ver-
oorzaakt door achteraf onjuist geïnstalleerde
radio’s of telefoons.
291
Page 296 of 480
OPMERKING:
Bij hard remmen kunt u pulserende haperin-
gen voelen en een klikkend geluid horen. Dit
is normaal, het geeft aan dat het ABS-
systeem in werking is.Tractieregelsysteem (ASR)Dit systeem bewaakt de hoeveelheid wielspin
van elk van de aangedreven wielen. Als wiel-
spin van een of meer wielen wordt gedetec-
teerd, worden de doorslippende wielen afge-
remd en wordt het motorvermogen verminderd
voor een betere acceleratie en stabiliteit.
Een voorziening van het ASR-systeem, Brake
Limited Differential (BLD), functioneert op de-
zelfde wijze als een limited-slipdifferentieel en
regelt de wielspin van een aangedreven as. Als
één wiel van een aangedreven as sneller draait
dan het andere, wordt het doorslippende wiel
afgeremd. Hierdoor kan er meer motorkoppel
naar het niet-doorslippende wiel gaan. Deze
functie blijft actief zelfs als ESP in de modus
"Gedeeltelijk uit"staat. Raadpleeg voor meer
informatie “Elektronisch stabiliteitsregelsys-
teem (ESP)” in dit hoofdstuk.
Remassistent (BAS)De remassistent (BAS) is ontworpen om de
remwerking van de auto te optimaliseren tijdens
noodremsituaties. Het systeem herkent een
noodremsituatie aan de hand van de snelheid
en kracht waarmee het rempedaal wordt inge-
trapt en optimaliseert de remdruk dienovereen-
komstig. Dit draagt bij aan een verkorting van
de remweg. Het BAS vult het ABS aan. Wan-
neer u het rempedaal zeer snel intrapt, is de
assistentie van het BAS-systeem optimaal. Om
van het systeem te profiteren moet u het rem-
pedaal tijdens de noodstop ononderbroken
intrappen (niet "pompend"remmen). Verminder
de druk op het rempedaal niet, tenzij u niet
langer hoeft te remmen. Zodra u het rempedaal
loslaat, wordt het BAS-systeem uitgeschakeld.WAARSCHUWING!
Met het BAS-systeem wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen blijft aan de
wetten van de natuur en het systeem zorgt
evenmin voor meer grip op het wegdek.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
BAS kan geen ongelukken voorkomen,
zeker geen ongelukken die worden veroor-
zaakt door te hoge snelheden in bochten,
het rijden op zeer glad wegdek, of aqua-
planing.
Gebruik de mogelijkheden van een auto
met BAS nooit op een roekeloze of risico-
volle wijze die de veiligheid van de be-
stuurder of anderen in gevaar brengt.Electronic Roll Mitigation (ERM)Door bewaking van de stuurbewegingen en de
snelheid van de auto anticipeert dit systeem op
de mogelijkheid dat een wiel loskomt van het
wegdek. Wanneer het ERM-systeem vaststelt
dat de mate waarin de hoek van het stuur
verandert, en de snelheid van het voertuig
voldoende zijn om het wiel op te tillen, wordt er
bijgeremd en kan het motorvermogen worden
verminderd. Zo wordt de kans kleiner dat het
wiel wordt opgetild. Het ERM-systeem grijpt
alleen in bij zeer ernstige of ontwijkende rijma-
noeuvres.
292
Page 315 of 480
WAARSCHUWING!
Uw auto overbelasten is gevaarlijk. Overbe-
lasting kan ertoe leiden dat uw banden falen,
kan invloed hebben op de bestuurbaarheid
en kan de remweg verlengen. Gebruik ban-
den met het voor uw auto aanbevolen draag-
vermogen. U mag ze nooit overbelasten.BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
BandenspanningVoor de veiligheid en goede rijeigenschappen is
een juiste bandenspanning absoluut noodzake-
lijk. Als de bandenspanning niet juist is, heeft dit
gevolgen voor het onderstaande:
Veiligheid en stabiliteit van de auto
Slijtage en brandstofverbruik
Bandenslijtage
Rijcomfort Veiligheid
WAARSCHUWING!
Een onjuiste bandenspanning is gevaarlijk
en kan leiden tot ongelukken.
Bij een te lage bandenspanning veert de
band te veel in en kan de band te warm
worden en lek raken.
Bij een te hoge bandenspanning zal de
band schokken op het wiel minder goed
opvangen. Voorwerpen op de weg en ga-
ten in het wegdek kunnen de banden
beschadigen waardoor ze lek raken.
Banden met een te hoge of te lage span-
ning kunnen het rijgedrag van de auto
beïnvloeden en kunnen een klapband ver-
oorzaken waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Als niet alle banden dezelfde spanning
hebben, kunnen besturingsproblemen op-
treden. U kunt de controle over de auto
verliezen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
Als de bandenspanning van de linkerban-
den verschilt van die van de rechterban-
den kan de auto naar links of rechts gaan
trekken.
Zorg dat alle banden altijd op de voorge-
schreven spanning (voor koude banden)
zijn.
Zowel een te lage als een te hoge bandenspan-
ning hebben invloed op de stabiliteit van de
auto en kunnen een gevoel van een trage of
overgevoelige reactie van de stuurinrichting tot
gevolg hebben.
OPMERKING:
Een ongelijke bandenspanning tussen
linker- en rechterbanden kan leiden tot
een onnauwkeurige en onvoorspelbare
besturing.
Ongelijke bandenspanning links en
rechts kan leiden tot naar links of naar
rechts trekken van de auto.
311