sensor JEEP GRAND CHEROKEE 2016 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2016, Model line: GRAND CHEROKEE, Model: JEEP GRAND CHEROKEE 2016Pages: 480, PDF Size: 4.63 MB
Page 19 of 480

Algemene informatieSentry Key® werkt op een draaggolffrequentie
van 433,92 MHz. De Sentry Key® startonder-
breker wordt gebruikt in de volgende Europese
landen waarvoor richtlijn 1999/5/EG geldt: Bel-
gië, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk,
Griekenland, Groot-Brittannië, Hongarije, Ier-
land, Italië, Kroatië, Luxemburg, Nederland,
Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roe-
menië, Rusland, Spanje, Tsjechië, Zweden en
Zwitserland.
De werking moet voldoen aan de volgende
voorwaarden:
De apparatuur mag geen schadelijke interfe-
rentie veroorzaken.
De apparatuur moet eventuele ontvangen
interferentie tolereren, ook interferentie die
mogelijk een ongewenste werking
veroorzaakt.
PREMIUM ALARMSYSTEEM —
INDIEN AANWEZIGHet premium alarmsysteem bewaakt de portie-
ren, de motorkapvergrendeling en de achter-
klep tegen onbevoegde toegang en de contact-
schakelaar op onbevoegde bediening. Het
systeem maakt tevens gebruik van een inbraak-
sensor met dubbele functie en een voertuigkan-
telsensor. De inbraaksensor bewaakt tegen be-
weging in het interieur van de auto. De
voertuigkantelsensor bewaakt de auto tegen
kantelbewegingen (wegslepen, wielen verwij-
deren, veerbootvervoer, enz.). Een sirene met
noodstroomvoorziening, die onderbrekingen
van de voeding en communicatie detecteert, is
tevens inbegrepen.
Als een perimeter wordt overschreden, wordt
het beveiligingssysteem geactiveerd, waarna
de sirene 29 seconden klinkt en de buitenver-
lichting gaat knipperen, gevolgd door vijf secon-
den waarin er geen activiteit is. Indien het alarm
niet wordt uitgeschakeld, gaat dit 8 cycli zo
door.
Alarm inschakelenVolg deze stappen om het alarmsysteem in te
schakelen:
1. Verwijder de sleutel uit de contactschakelaar
(raadpleeg de paragraaf "Startprocedures"
in het hoofdstuk "Starten en rijden" voor
meer informatie hierover).
Als uw auto is uitgerust met Keyless Enter-N-
Go™, controleer dan of de contactschakelaar in
de stand OFF staat.
Indien uw auto niet is uitgerust met Keyless
Enter-N-Go™, controleer dan of de contact-
schakelaar in de stand OFF staat en de sleutel
is verwijderd uit de contactschakelaar.
2. Sluit de auto op een van de volgende ma-
nieren af:
Druk op LOCK op de schakelaar voor de
centrale portiervergrendeling in het interieur ter-
wijl de bestuurders- en/of passagiersportier is
geopend.
Druk op de vergrendelknop op de Passive
Entry-portiergreep aan de buitenzijde, terwijl
een geldige sleutelhouder zich ook aan buiten-
15
Page 20 of 480

zijde bevindt (raadpleeg de paragraaf"Keyless
Enter-N-Go™" in het hoofdstuk "Uw auto"voor
meer informatie hierover).
Druk op vergrendelknop op de afstandsbedie-
ning.
3. Sluit eventuele geopende portieren.
OPMERKING:
Nadat het alarmsysteem is ingeschakeld,
blijft het ingeschakeld totdat u het uitscha-
kelt door een van de beschreven uitscha-
kelmethoden te volgen. Als de elektrische
voeding wegvalt nadat het alarmsysteem is
ingeschakeld, moet u het systeem uitscha-
kelen nadat de voeding is hersteld om te
voorkomen dat het alarm afgaat. De ultrasone inbraaksensor (bewegings-
detector) bewaakt uw auto actief elke keer
wanneer u het alarmsysteem inschakelt.
Als u dat wenst, kunt u de ultrasone
inbraaksensor uitschakelen wanneer het
alarmsysteem wordt ingeschakeld. Om
dit te doen, drukt u drie keer op de ver-
grendelknop van de afstandsbediening
binnen 15 seconden nadat het systeem is ingeschakeld (terwijl het controlelampje
van alarmsysteem snel knippert).
Alarm uitschakelenHet alarmsysteem kan op de volgende manie-
ren worden uitgeschakeld:
Druk op de ontgrendelknop op de afstands-
bediening.
Pak de Passive Entry Unlock-portiergreep
vast (indien aanwezig, raadpleeg de para-
graaf "Keyless Enter-N-Go" in het hoofdstuk
"Uw auto" voor meer informatie hierover).
Draai de contactschakelaar uit de stand OFF.
Als uw auto is uitgerust met Keyless Enter-
N-Go, druk dan op Start/Stop-knop van
Keyless Enter-N-Go (hiertoe dient mini-
maal één geldige sleutelhouder aanwezig
te zijn in de auto).
Wanneer uw auto niet is uitgerust met
Keyless Enter-N-Go, steek dan een gel-
dige sleutel in de contactschakelaar en
draai de sleutel naar de stand ON. OPMERKING:
Het alarmsysteem kan niet worden in- of
uitgeschakeld via de slotcilinder van het
bestuurdersportier of de achterklepknop
op de afstandsbediening.
Het alarmsysteem blijft actief wanneer de
elektrisch bediende achterklep wordt ge-
opend. Als u op de achterklepknop drukt,
wordt het alarmsysteem niet uitgescha-
keld. Als iemand de auto binnendringt via
de achterklep en een portier opent, gaat
het alarm af.
Als het alarmsysteem is geactiveerd, kunt
u de portieren niet ontgrendelen met de
schakelaars voor de centrale portierver-
grendeling in het interieur.
De ultrasone inbraaksensor (bewegings-
detector) bewaakt uw auto actief elke keer
wanneer u het alarmsysteem inschakelt.
Als u dat wenst, kunt u de ultrasone
inbraaksensor uitschakelen wanneer het
alarmsysteem wordt ingeschakeld. Om
dit te doen, drukt u drie keer op de ver-
grendelknop van de afstandsbediening
binnen 15 seconden nadat het systeem is
16
Page 34 of 480

De elektrisch bediende achterklep kan ook wor-
den geopend of gesloten door op de achterklep-
knop op de dakconsole voorin te drukken, of
kan worden gesloten door op de achterklep-
knop in het bekledingspaneel linksachter, vlak-
bij de opening van de achterklep, te drukken.
Door eenmaal op de achterklepknop in het
bekledingspaneel linksachter te drukken gaat
alleen de achterklep dicht. Deze knop kan niet
worden gebruikt om de achterklep te openen.
Als u tweemaal op de achterklepknop van de
afstandsbediening drukt, knipperen de richting-
aanwijzers tweemaal om aan te geven dat de
achterklep wordt geopend of gesloten (indien
Flash Lamps with Lock (Verlichting knippert bij
vergrendelen) is ingeschakeld in de instellingen
van Uconnect®) en klinken de pieptonen van de
achterklep. Raadpleeg de paragraaf
"Uconnect®"in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie hierover. OPMERKING:
In geval van een onderbreking in de elek-
trische voeding naar de achterklep kan
een noodontgrendeling van de achter-
klepvergrendeling worden gebruikt om de
achterklep te openen. Toegang tot de
noodontgrendeling van de achterklepver-
grendeling wordt verkregen via een klikaf-
dekking in het bekledingspaneel van de
achterklep.
Als de achterklep gedurende een lange
tijd geopend blijft, kan het noodzakelijk
zijn de achterklep handmatig te sluiten
om de werking van de elektrisch bediende
achterklep terug te stellen.
WAARSCHUWING!
Tijdens het elektrisch bedienen bestaat er
risico van letsel of materiële schade. Zorg
ervoor dat de baan van de elektrisch be-
diende achterklep vrij is van obstakels. Con-
troleer voordat u gaat rijden of de achterklep
is gesloten en vergrendeld. OPMERKING:
De knoppen voor de elektrisch bediende
achterklep werken niet wanneer het voer-
tuig in een versnelling staat of de rijsnel-
heid hoger is dan 0 km/u (0 mph).
De elektrische bediening van de achterklep
werkt niet bij temperaturen onder 30 °C
( 22 °F) of boven 65 °C (150 °F). Verwijder
eventueel sneeuw of ijs vanaf de achterklep
voordat u op een schakelaar voor de elek-
trisch bediende achterklep drukt. Wanneer een of ander obstakel de elek-
trisch bediende achterklep hindert bij het
openen of sluiten, beweegt de klep auto-
matisch in de omgekeerde richting, als
het obstakel voldoende weerstand biedt.
Aan de zijkanten van de achterklep zijn
beknellingsensoren aangebracht. Wan-
neer er lichte druk op deze strips wordt
uitgeoefend, beweegt de achterklep terug
naar de geopende stand.
De elektrisch bediende achterklep moet in
de volledig geopende stand staan om de
sluitknop voor de achterklep in het
30
Page 46 of 480

4. De voorste helft van de actieve hoofdsteunmet zacht schuim en bekleding moet in de
achterste helft met decoratief kunststof ver-
grendeld worden.
OPMERKING:
Als u problemen ondervindt met het te-
rugstellen van de actieve hoofdsteunen,
neem dan contact op met een erkende
dealer.
Laat uit veiligheidsoverwegingen de ac-
tieve hoofdsteunen controleren door een
specialist bij een erkende dealer.
Airbagsysteem (SRS)Componenten van het airbagsysteem
Uw auto is mogelijk uitgerust met de volgende
componenten van het airbagsysteem:
Controller van het beveiligingssysteem voor
inzittenden
Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem Stuurwiel en stuurkolom
Instrumentenpaneel
Kniebescherming
Geavanceerde frontairbags
Extra knieairbag aan bestuurderszijde
Aanvullende zijairbags
Extra knieairbags
Sensoren voor frontale en zijdelingse
botsingen
Gordelspanners
Gespsluitingschakelaar voor veiligheidsgordels
Geavanceerde frontairbagsDeze auto is ter aanvulling op de veiligheidsgor-
dels voorzien van geavanceerde frontairbags
voor zowel de bestuurder als de voorpassagier.
De geavanceerde frontairbag voor de bestuurder
bevindt zich in het midden van het stuurwiel. De
geavanceerde frontairbag voor de passagier be-
vindt zich in het instrumentenpaneel, boven het
handschoenenkastje. De airbagpanelen zijn voor-
zien van het opschrift SRS/AIRBAG.
Teruggestelde actieve hoofdsteun
42
Page 47 of 480

WAARSCHUWING!
Als u tijdens het activeren van de geavan-
ceerde frontairbag te dicht op het stuur of
bij het instrumentenpaneel zit, kunt u ern-
stig of zelfs dodelijk letsel oplopen. Airbags
hebben ruimte nodig om te worden opge-
blazen. Ga achterover zitten en strek uw
armen zodanig dat u comfortabel het stuur
en het instrumentenpaneel kunt bedienen.
Plaats nooit een naar achter gericht kin-
derzitje voor een airbag. Als de geavan-
ceerde frontairbag aan de passagierszijde
wordt opgeblazen, kan een kind van 12 of
jonger, maar ook een kind in een kinder-
zitje tegen de rijrichting in, ernstig of zelfs
dodelijk letsel oplopen.
Gebruik alleen een naar achter gericht
kinderzitje in een auto met achterbank. Kenmerken geavanceerde frontairbags
Het geavanceerde frontairbagsysteem bestaat
uit airbags aan de bestuurderszijde en aan de
passagierszijde die in meerdere stadia worden
geactiveerd. Dit systeem reageert overeenkom-
stig de kracht en de aard van de botsing die
worden vastgesteld door de controller van het
beveiligingssysteem voor inzittenden. Deze
controller ontvangt informatie van de sensoren
voor frontale botsingen of van andere systeem-
componenten.
Het eerste opblaasmechanisme wordt onmid-
dellijk geactiveerd bij een botsing waarbij ge-
bruik van de airbags noodzakelijk is. Een ge-
ringe opblazing wordt toegepast voor minder
zware botsingen. Bij zwaardere botsingen
wordt een krachtiger opblazing toegepast.
Deze auto is mogelijk uitgerust met een gesp-
sluitingsschakelaar voor de veiligheidsgordel
voor de bestuurders- en/of de voorpassagiers-
stoel die registreert of de gordel is vastgegespt.
Met deze gespsluitingschakelaar kan het ni-
veau worden aangepast waarmee de geavan-
ceerde frontairbags worden opgeblazen.
Locaties van de geavanceerde frontairbags en
kniebescherming1 — Geavanceerde frontairbags voor bestuurder
en passagier
2 — Kniebescherming voor de passagier
3 — Extra knieairbag/kniebeschermer aan be-
stuurderszijde
43
Page 48 of 480

WAARSCHUWING!
Er mogen geen voorwerpen op of nabij het
airbagpaneel op het instrumentenpaneel
of het stuur worden geplaatst, omdat deze
letsel kunnen veroorzaken bij botsingen
waarbij de airbags worden opgeblazen.
Plaats niets op of rond de airbagpanelen
en probeer deze nooit handmatig te ope-
nen. Anders is het mogelijk dat u de air-
bags beschadigt. Bovendien kunt u letsel
oplopen doordat de airbags mogelijk niet
meer functioneren. De beschermpanelen
van de airbagkussens gaan alleen open
als de airbags worden opgeblazen.
Als u alleen op de airbags vertrouwt, kan
dit bij een aanrijding leiden tot ernstig
letsel. De airbags werken in combinatie
met uw veiligheidsgordel om u op de juiste
wijze te beschermen. Bij sommige aanrij-
dingen worden de airbags niet opgebla-
zen. Draag uw veiligheidsgordels altijd,
ook als uw auto is uitgerust met airbags. Werking geavanceerde frontairbags
De geavanceerde frontairbags zijn ontworpen
om extra bescherming te bieden, als aanvulling
op de veiligheidsgordels. Geavanceerde front-
airbags zijn niet bedoeld voor het verminderen
van het risico op letsel bij botsingen van achte-
ren, botsingen van opzij of over de kop slaan.
De geavanceerde frontairbags worden niet bij
alle frontale botsingen geactiveerd. Dit geldt
ook voor sommige frontale botsingen die ern-
stige schade aan het voertuig tot gevolg heb-
ben, zoals bepaalde aanrijdingen tegen palen,
aanrijdingen waarbij de auto onder een vracht-
wagen terechtkomt en aanrijdingen onder een
hoek.
Daarentegen kunnen de geavanceerde frontair-
bags, afhankelijk van de aard van de botsing en
de plaats waar de auto wordt geraakt, opgebla-
zen worden bij aanrijdingen die geringe schade
aan de voorkant van het voertuig tot gevolg
hebben, maar die aanvankelijk een grote af-
name van de snelheid veroorzaken.
Omdat airbagsensoren de vertraging van het
voertuig in de loop van de tijd meten, zijn de
snelheid van het voertuig en de schade op zich-
zelf geen goede indicatoren voor de noodzaak
van het wel of niet opblazen van een airbag.Veiligheidsgordels zijn bij alle ongevallen nood-
zakelijk voor uw bescherming en om uw li-
chaam in de juiste positie te houden, uit de
buurt van een airbag die wordt opgeblazen.
De controller van het beveiligingssysteem voor
inzittenden zendt een signaal naar de opblaas-
modules wanneer een botsing wordt gedetec-
teerd waarbij de geavanceerde frontairbags
moeten worden geactiveerd. Een grote hoe-
veelheid niet-giftig gas wordt gegenereerd om
de geavanceerde frontairbags op te blazen.
Het afdekpaneel op de stuurwielnaaf en op de
rechterbovenzijde van het instrumentenpaneel
komen los en worden verwijderd terwijl de air-
bags volledig worden opgeblazen. De geavan-
ceerde frontairbags worden binnen een oog-
wenk volledig opgeblazen. De airbags lopen
vervolgens snel leeg terwijl ze de bestuurder en
de voorpassagier bescherming bieden.
44
Page 51 of 480

zijdelingse botsingen en bij sommige gevallen
van over de kop slaan. De controller van het
beveiligingssysteem ("ORC") bepaalt op basis
van de aard en ernst van een aanrijding of de
zijairbags bij een bepaalde zijdelingse botsing
of over de kop slaan moeten worden geacti-
veerd. De schade aan het voertuig is op zich
geen goede graadmeter voor het feit of de
zijairbags al dan niet hadden moeten zijn opge-
blazen.
Aanvullende zijairbags vormen een aanvulling
op de veiligheidsgordels. Zijairbags worden bin-
nen een oogwenk volledig opgeblazen. Inzitten-
den, waaronder kinderen, die tegen of heel
dicht bij de aanvullende zijairbags zitten, kun-
nen ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
Inzittenden, waaronder kinderen, dienen nooit
tegen het portier, de zijramen of het gebied
waar de aanvullende zijairbags worden opge-
blazen aan te leunen of in slaap te vallen, ook
niet als zij in een babyzitje of kinderzitje zitten.
Veiligheidsgordels (en kinderzitjes indien van
toepassing) zijn voor uw bescherming bij alle
aanrijdingen noodzakelijk. Ze dragen eraan bij
uw lichaam in de juiste positie te houden, uit de
buurt van zijairbags die worden opgeblazen.Voor een optimale bescherming van de zijair-
bags moeten inzittenden hun veiligheidsgordels
correct dragen en rechtop zitten met hun rug
tegen de stoelen. Kinderen moeten goed wor-
den vastgegespt in een kinderzitje of zitverho-
ger die is afgestemd op de lengte van het kind.
WAARSCHUWING!
Zijairbags hebben ruimte nodig om te wor-
den opgeblazen. Leun niet tegen het por-
tier of het raam. Zit rechtop op het midden
van de stoel.
Als u zich tijdens het activeren te dicht bij
de zijairbags bevindt, kunt u ernstig of
zelfs dodelijk letsel oplopen.
Als u alleen op de zijairbags vertrouwt, kan
dit bij een aanrijding leiden tot ernstig
letsel. De zijairbags werken in combinatie
met uw veiligheidsgordel om u op de juiste
wijze te beschermen. Bij sommige aanrij-
dingen worden de zijairbags niet opgebla-
zen. Draag altijd uw veiligheidsgordel, ook
als uw auto is uitgerust met zijairbags. OPMERKING:
De airbagpanelen zijn in de interieurbekle-
ding nauwelijks zichtbaar, maar springen
open tijdens het opblazen van de airbag.
Zijdelingse botsingen
Bij zijdelingse botsingen kunnen de botsings-
sensoren de controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden helpen bij het bepalen
van de juiste reactie op de botsingen. Het
systeem is gekalibreerd om de zijairbags aan
de kant van de botsing te activeren bij botsin-
gen die bescherming van de inzittenden door
zijairbags noodzakelijk maken. Bij zijdelingse
botsingen wordt elke airbag afzonderlijk geacti-
veerd, zodat bij een botsing aan de linkerzijde
alleen de linker zijairbag wordt geactiveerd en
bij een botsing aan de rechterzijde alleen de
rechter zijairbag.
De zijairbags worden niet bij alle zijdelingse
botsingen geactiveerd, zoals bij sommige aan-
rijdingen onder een bepaalde hoek of bij be-
paalde zijdelingse botsingen die niet van in-
vloed zijn op het passagierscompartiment. De
zijairbags kunnen worden geactiveerd bij fron-
47
Page 77 of 480

Interieurverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .103
Waarschuwingssignaal verlichting aan . . . . . . . . . . . . . . .104
Accuspaarfunctie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .104
Leeslampen voorin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .104
Interieurverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .105
Sfeerverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .105
Multifunctionele hendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .105
Richtingaanwijzers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .106
Lane Change Assist . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .106
Lichtsignaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .106
Schakelaar dimlicht/grootlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .106
RUITENWISSERS EN -SPROEIERS . . . . . . . . . . . . . . . . . .106
Bediening van ruitenwissers voorruit . . . . . . . . . . . . . . . .107
Intervalstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .107
Werking van de ruitensproeier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .108
Wasem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .108
Regensensor — indien aanwezig . . . . . . . . . . . . . . . . . .108
VERSTELBARE STUURKOLOM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .109
ELEKTRISCH VERSTELBARE STUURKOLOM — INDIEN
AANWEZIG . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .110
STUURVERWARMING — INDIEN AANWEZIG . . . . . . . . . . . .111
CRUISECONTROL — INDIEN AANWEZIG . . . . . . . . . . . . . .111
Activeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .112
De gewenste snelheid instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .112
Deactiveren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .112
Snelheid hervatten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .113
Ingestelde snelheid aanpassen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .113
73
Page 78 of 480

Accelereren om in te halen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .113
ADAPTIEVE CRUISECONTROL (ACC) — INDIEN AANWEZIG . . . .114
Bediening van adaptieve cruisecontrol (ACC) . . . . . . . . . . . . .116
Adaptieve cruisecontrol (ACC) activeren . . . . . . . . . . . . . . . .116
De functie in- of uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .117
Gewenste ACC-snelheid instellen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .118
Annuleren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .118
Uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .118
Hervatten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .118
Ingestelde snelheid aanpassen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .119
Volgafstand instellen in ACC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .120
Inhaalhulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .122
Werking van ACC bij stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .122
Menu van de adaptieve cruisecontrol (ACC) . . . . . . . . . . . . . .122
Waarschuwingen en onderhoudsaanwijzingen op het scherm . . . .123
Voorzorg tijdens het rijden met ACC . . . . . . . . . . . . . . . . . . .125
Algemene informatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .128
Modus Normale cruisecontrol (vaste snelheid) . . . . . . . . . . . . .128
FORWARD COLLISION WARNING (FCW) MET RISICOBEPERKING -
INDIEN AANWEZIG . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .130
Bediening Forward Collision Warning (FCW) met risicobeperking . . .130 FCW in- of uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .131
Status van FCW en actief remmen veranderen . . . . . . . . . . . . .132
Waarschuwing FCW beperkt. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .132
Waarschuwing onderhoud FCW . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .132
PARKSENSE® PARKEERSENSOREN ACHTER —
INDIEN AANWEZIG . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .133
74
Page 79 of 480

ParkSense® sensoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .133
ParkSense® waarschuwingsscherm . . . . . . . . . . . . . . . . .133
ParkSense® display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .133
ParkSense® in- en uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .136
Onderhoud van de ParkSense® parkeersensoren achter. . . . .136
ParkSense® systeem reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .136
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van ParkSense® . . . . . . . .137
PARKSENSE® PARKEERSENSOREN VOOR EN ACHTER —
INDIEN AANWEZIG . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .138
ParkSense® sensoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .139
ParkSense® waarschuwingsscherm . . . . . . . . . . . . . . . . .139
ParkSense® display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .139
ParkSense® in- en uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .142
Onderhoud van ParkSense® parkeerhulpsysteem. . . . . . . . .142
ParkSense® systeem reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .143
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van ParkSense® . . . . . . . .143
PARKVIEW® ACHTERUITRIJCAMERA — INDIEN AANWEZIG . . .145DAKCONSOLE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .147
Leeslampen voorin — indien aanwezig . . . . . . . . . . . . . . .147
Interieurverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .148
Klepje van opbergvakje voor zonnebril . . . . . . . . . . . . . . .148
ELEKTRISCH BEDIENBAAR ZONNEDAK —
INDIEN AANWEZIG . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .148
Zonnedak openen — snel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .149
Zonnedak openen — handmatig . . . . . . . . . . . . . . . . . . .149
Zonnedak sluiten — snel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .149
Zonnedak sluiten — handmatig. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .149
75