display JEEP GRAND CHEROKEE 2017 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2017, Model line: GRAND CHEROKEE, Model: JEEP GRAND CHEROKEE 2017Pages: 414, PDF Size: 6.11 MB
Page 82 of 414

INSTRUMENTENGROEP
Basis instrumentengroep
1 — Toerenteller
2 — Snelheidsmeter
3 — Temperatuurmeter
4 — Brandstofmeter
5 — Display in de instrumentengroep
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
80
Page 83 of 414

DISPLAY IN DE
INSTRUMENTENGROEP —
INDIEN AANWEZIG
Uw voertuig is mogelijk uitgerust met een
display in de instrumentengroep, dat de be-
stuurder nuttige informatie biedt. Met het
contact in de stand STOP/OFF, zorgt het
openen/sluiten van een portier ervoor dat het
display wordt geactiveerd en het totaal aantal
kilometers of mijlen weergeeft op de kilome-
terteller. Het display in de instrumentengroep
is ontworpen om belangrijke informatie over
de systemen en functies van uw voertuig weer
te geven. Met behulp van een interactief
display in het instrumentenpaneel voor de
bestuurder, wordt op het display in de instru-
mentengroep weergegeven hoe systemen
werken en krijgt de bestuurder waarschuwin-
gen wanneer deze niet werken. Met de bedie-
ningselementen op het stuurwiel kunt u door
de hoofd- en submenu's bladeren en u hebt
toegang tot deze menu’s. U hebt toegang tot
de door u gewenste, specifieke informatie en
u kunt selecties maken en aanpassingen
doen.
Locatie en bedieningselementen display in
de instrumentengroep
Het display in de instrumentengroep bevindt
zich in het midden van de instrumenten-
groep.1. De bovenste regel, waarin instelbare ver-
klikkerlampjes, de kompasrichting, de
buitentemperatuur, de tijd, het bereik
MPG of rit worden weergegeven. Deze
geeft ook de snelheidsmeter weer wan-
neer andere menupagina's worden
weergegeven.
2. Het hoofdscherm waarin de menu's en de
berichten worden getoond.
3. De onderste regel, waarin instelbare ver-
klikkerlampjes, de menunaam en menu-
pagina worden weergegeven.
Display in de instrumentengroep
1 — Display snelheidsmeter
2 — Hoofddisplay
3 — Menunaam en Menupagina
Bedieningselementen display in
instrumentengroep
81
Page 84 of 414

• Druk op de toets pijlomhoogom
omhoog te bladeren door de hoofdmenu's
(snelheidsmeter, mph/km/u, voertuiginfor-
matie, terrein, bestuurderhulp, brandstof-
verbruik, dagteller A, dagteller B, Stop/
Start, Audio, Navigatie, opgeslagen
meldingen, scherm instellen en snelheids-
waarshuwing).
• Druk op de toets pijlomlaag
om om-
laag te bladeren door het hoofdmenu en
de submenu's (snelheidsmeter, mph/
km/u, voertuiginformatie, terrein, bestuur-
derhulp, brandstofverbruik, dagteller A,
dagteller B, Stop/Start, Audio, Navigatie,
opgeslagen meldingen, scherm instellen
en snelheidswaarshuwing).
• Druk op de toets met de pijl naarrechts
voor toegang tot de informatiescher-
men of submenuschermen van een optie
in het hoofdmenu.
• Druk op de toets met de pijl naarlinks
voor toegang tot de informatiescher-
men of submenuschermen van een optie
in het hoofdmenu.• Druk op de toetsOKvoor toegang tot en
selectie op de informatieschermen of sub-
menuschermen van een hoofdmenu. Houd
de toetsOKgedurende twee seconden in-
gedrukt om weergegeven/geselecteerde
functies te resetten waarvoor dat mogelijk
is.
Olieverversing resetten
Uw auto is uitgerust met een indicator voor
olieverversing. De melding "Oil Change Re-
quired" (olie verversen) wordt vijf seconden
op het display van de instrumentengroep ge-
toond na één geluidsignaal om de volgende
oliebeurt aan te geven. De indicator voor
olieverversing is gebaseerd op de belasting
van de motor, wat betekent dat de periodieke
oliebeurten afhankelijk zijn van uw persoon-
lijke rijstijl.
Als dit bericht niet wordt gereset, verschijnt
dit bericht telkens wanneer u de contact-
schakelaar in de stand ON/RUN zet. Om het
bericht tijdelijk uit te schakelen, drukt u kort
op de knopOK. Om de indicator voor oliever-
versing (na het uitvoeren van periodiek onder-
houd) te resetten, volgt u de volgende stap-
pen.Levensduur olie resetten
1. Druk zonder het rempedaal in te trappen
kort op de knop ENGINE START/STOP en
zet de contactschakelaar in de stand ON/
RUN (maar start de motor niet).
2. Navigeer naar het submenu "Oil life" (le-
vensduur olie) in "Vehicle Info" (voer-
tuiginformatie) op het display in de
instrumentengroep.
3. Houd de toetsOKingedrukt totdat de
meter is gereset naar 100%.
Tweede methode voor procedure voor resetten
van olie verversen
1. Druk zonder het rempedaal in te trappen
kort op de knop ENGINE START/STOP en
zet de contactschakelaar in de stand ON/
RUN (maar start de motor niet).
2. Trap binnen 10 seconden drie keer lang-
zaam het gaspedaal volledig in.
3. Druk, zonder het rempedaal in te trappen,
eenmaal op de knop ENGINE START/
STOP om de contactschakelaar terug te
zetten in de stand OFF/LOCK.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
82
Page 85 of 414

OPMERKING:
Als het indicatiebericht wordt weergegeven
wanneer u de motor start, is de indicator voor
olieverversing niet gereset. Herhaal deze pro-
cedure indien nodig.
Selecteerbare items op display in
instrumentengroep
Het display in de instrumentengroep kan wor-
den gebruikt voor weergave van de volgende
menu-items:
OPMERKING:
Afhankelijk van de voertuigopties kunnen de
functie-instellingen variëren.
• Snelheidsmeter • Trip (rit)
• Mph naar km/u • Audio
• Voertuiginformatie • Opgeslagen meldin-
gen
•
Bestuurdersassisten-
tie• Scherminstelling
• Brandstofverbruik
OPMERKING:
Raadpleeg de gebruikershandleiding op
www.mopar.eu/owner voor meer informatie.
SRT-prestatiekenmerken
Prestatiekenmerken op display in het in-
strumentenpaneel
Het display in de instrumentengroep kan wor-
den gebruikt om de volgende prestatieken-
merken te programmeren.
• Druk voor toegang kort op de toets met de
pijlomhoogofomlaagtot "SRT" verschijnt
in het display in de instrumentengroep, en
vervolgens kort op de toets met de pijl naar
rechtsom door de kenmerken te lopen.
Druk op de toetsOKom een kenmerk te
selecteren.
• 0-100 km/u
(0-60 mph)• Huidige G-kracht
• 0-161 km/u
(0-100 mph)• Hoogste G-kracht
• Timer 1/8 mijl • Rondetimer
• Timer 1/4 mijl • Rondegeschiede-
nis
• Timer 60 ft • Topsnelheid
• Remweg
Uconnect SRT-prestatiekenmerken
WAARSCHUWING!
Meting van voertuiggegevens met Pefor-
mance Pages is uitsluitend bedoeld voor
gebruik buiten openbare wegen en bij ter-
reinrijden en mag nooit op openbare we-
gen worden gebruikt. Het wordt aanbevo-
len deze functies alleen te gebruiken op
een circuit of speciaal terrein en binnen de
toegestane wetgeving. Gebruik de moge-
lijkheden van een auto met Performance
Pages nooit op een roekeloze of gevaarlijke
wijze die de veiligheid van de bestuurder
of anderen in gevaar brengt. Alleen een
Bedieningselementen SRT-
prestatiekenmerken
83
Page 86 of 414

WAARSCHUWING!
oplettende en bekwame bestuurder met
een veilige rijstijl kan ongelukken voorko-
men.
• Om SRT-prestatiekenmerken te openen,
kiest u de schermtoets "Apps" en vervol-
gens de schermtoets "Performance Pages"
(prestatiepagina's).
• De Performance Pages (prestatiepagina's)
omvatten de volgende menu's:
•
Home•
Meters 2
•
Tellers•
G-kracht
•
Meters 1•
Motor
BOORDCOMPUTER
Druk kort op de toets pijlomhoogof pijl
omlaagtotdat het pictogram van Trip A (rit A)
of Trip B (rit B) is gemarkeerd in het display
in de instrumentengroep (schakelen naar
links of rechts om rit A of B te selecteren).
Druk kort op de toetsOKom de ritinformatie
weer te geven.
WAARSCHUWINGS-/
CONTROLELAMPJES EN
MELDINGEN
De waarschuwings-/controlelampjes op het
instrumentenpaneel worden indien van toe-
passing samen met een speciale melding
en/of geluidssignaal weergegeven. Dit zijn
slechts indicaties en waarschuwingen die
niet mogen worden beschouwd als volledig
en/of alternatief voor de informatie in de
gebruikershandleiding, die u in alle gevallen
aandachtig dient te lezen. Raadpleeg altijd
de informatie in dit hoofdstuk in het geval
van een storingsaanduiding.
Alle actieve verklikkerlampjes worden indien
van toepassing eerst weergegeven. Het sys-
teemcontrolemenu kan er anders uitzien op
basis van uitrusting en opties en de huidige
status van het voertuig. Sommige verklikker-
lampjes zijn optioneel en worden mogelijk
niet weergegeven.De volgende waarschuwingslampjes en con-
trolelampjes waarschuwen u voor een toe-
stand van het voertuig die ernstig kan wor-
den. Sommige lampjes gaan branden
wanneer u uw voertuig start, om er zeker van
te zijn dat ze werken. Als er lampjes blijven
branden nadat u het voertuig start, raad-
pleegt u de informatie over het desbetref-
fende systeemwaarschuwingslampje voor
meer informatie.
Rode verklikkerlampjes
— Waarschuwingslampje voor de vei-
ligheidsgordels
Dit lampje gaat ter controle vier tot acht
seconden branden nadat u de contactscha-
kelaar de eerste keer in de stand ON/RUN
hebt gezet. Als tijdens deze gloeilampcon-
trole de veiligheidsgordel voor de bestuurder
of de passagier niet is vastgegespt, hoort u
een geluidssignaal. Als na de gloeilampcon-
trole of tijdens het rijden de veiligheidsgordel
van de bestuurder niet is vastgegespt, gaat
het waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordels branden of knipperen en klinkt
er een geluidssignaal.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
84
Page 92 of 414

— Waarschuwingslampje bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS)
Het waarschuwingslampje gaat branden en er
wordt een bericht weergegeven om aan te
geven dat de bandenspanning lager is dan de
aanbevolen waarde en/of langzaam span-
ningsverlies optreedt. In deze gevallen, wor-
den de optimale gebruiksduur van de banden
en het optimale brandstofverbruik mogelijk
niet gegarandeerd.
Indien een of meer banden in de bovenge-
noemde staat zijn, toont het display de aan-
wijzingen voor elke overeenkomstige band
één voor één
LET OP!
U mag niet verder rijden met een of meer
lekke banden, omdat de bestuurbaarheid
van de auto dan wordt aangetast. Stop het
voertuig, en voorkom daarbij krachtig rem-
men en sturen. Repareer onmiddellijk met
de speciale bandreparatieset en neem zo
snel mogelijk contact op met uw erkende
dealer.Alle banden, ook de reserveband (indien aan-
wezig) moeten elke maand worden gecontro-
leerd wanneer ze koud zijn en opgepompt tot
de bandenspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspannings-
sticker. (Als uw voertuig banden heeft met
een andere maat dan wordt aangegeven op de
bandenspanningssticker, moet u de juiste
bandenspanning voor die banden achterha-
len.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto
uitgerust met een bandenspanningscontrole-
systeem, dat ervoor zorgt dat het verklikker-
lampje voor een te lage bandenspanning gaat
branden wanneer de spanning in een of meer
banden duidelijk te laag is. Als het banden-
spanningslampje gaat branden, moet u zo
snel mogelijk stoppen en uw banden contro-
leren en deze tot de juiste bandenspanning
oppompen. Als u met een veel te lage ban-
denspanning rijdt, raakt de band oververhit
en kan de band defect raken. Een te lage
bandenspanning verhoogt ook het brandstof-
verbruik, vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.Het bandenspanningscontrolesysteem is
geen vervanging voor juist onderhoud van uw
banden. Het is de verantwoordelijkheid van
de bestuurder om de juiste bandenspanning
te handhaven, zelfs wanneer de bandenspan-
ning nog niet het lage niveau heeft bereikt
waarbij het bandenspanningslampje gaat
branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een contro-
lelampje voor storingen van het bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat gaat branden wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het
controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningscontrolesysteem werkt in com-
binatie met het bandenspanningslampje. Als
het systeem een storing detecteert, knippert
het lampje gedurende ongeveer één minuut,
waarna het continu gaat branden. Zolang er
sprake van een storing is, wordt deze reeks
telkens herhaald wanneer de auto wordt ge-
start. Als het storingslampje brandt, is het
mogelijk dat lage bandenspanning niet wordt
gedetecteerd of gemeld. Storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem kunnen
optreden om verschillende redenen, waaron-
der de installatie van vervangende of alterna-
tieve banden of wielen. Controleer altijd het
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
90
Page 95 of 414

• Er klinkt een continu geluidssignaal als de
auto verder dan 1,6 km (1 mijl) rijdt met
een ingeschakelde richtingaanwijzer.
• Als één van de richtingaanwijzers sneller
knippert dan normaal, moet u controleren
of er een gloeilampje aan de buitenkant
defect is.
— Controlelampje cruisecontrol inge-
steld — indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer de cruisecontrol is
ingesteld. Raadpleeg de paragraaf "cruise-
control — indien aanwezig" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
— Lampje Adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met geen doel gedetecteerd
— indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de adap-
tieve cruisecontrol is ingesteld zonder dat
een doelvoertuig is gedetecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC)
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
— Lampje adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met doel gedetecteerd —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de adap-
tieve cruisecontrol is ingesteld en het doel-
voertuig is gedetecteerd. Raadpleeg de para-
graaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC) —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje Sportmodus
Dit lampje gaat branden als de Sportmodus
actief is.
— Controlelampje Stop/Start actief —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de Stop/
Start-functie zich in de modus "Autostop"
bevindt.
— controlelampje rijstrookdetectie —
indien aanwezig
Het controlelampje van de rijstrookdetectie is
continu groen wanneer beide rijstrookmarke-
ringen zijn gedetecteerd en is het systeem
gereed voor het geven van visuele waarschu-wingen op het display in de instrumenten-
groep en een voelbare waarschuwing in het
stuurwiel als een rijstrook onbedoeld wordt
verlaten. Raadpleeg de paragraaf "Rijstrook-
detectie — indien aanwezig" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
Witte verklikkerlampjes
— Controlelampje cruisecontrol ge-
reed
Dit lampje gaat branden wanneer de cruise-
control gereed is, maar niet is ingesteld.
— Lampje adaptieve cruisecontrol
(ACC) gereed — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer het voertuig
dat is uitgerust met Adaptieve cruisecontrol
(ACC), is ingeschakeld en zich in de READY-
status (status gereed) bevindt. Raadpleeg de
paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC) —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
93
Page 96 of 414

— Controlelampje Selec Speed Con-
trol — indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer Selec Speed Con-
trol is ingeschakeld.
Om "Selec Speed Control" te activeren dient
de vierwielaandrijving (4WD) in de stand Low
te staan en drukt u op de knop op het instru-
mentenpaneel.
OPMERKING:
Als het voertuig niet in 4WD Low staat, wordt
de melding "To Enter Selec-Speed Shift to
4WD Low" (schakel naar 4WD Low om Selec-
Speed te activeren) op het display in de
instrumentengroep weergegeven.
— controlelampje rijstrookdetectie —
indien aanwezig
Wanneer de rijstrookdetectie is ingeschakeld,
brandt het controlelampje van de rijstrookde-
tectie continu wit wanneer geen of alleen de
linker of rechter rijstrookmarkering wordt ge-
detecteerd. Wanneer beide rijstroken zijn ge-
detecteerd, brandt het controlelampje groen,
en is het systeem gereed voor het geven van
visuele waarschuwingen op het display in de
instrumentengroep wanneer de rijstrook on-bedoeld wordt verlaten. Raadpleeg de para-
graaf "Rijstrookdetectie — indien aanwezig"
in het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer
informatie.
— Controlelampje Valetfunctie
— indien aanwezig
Dit lampje gaat branden als de Valetfunctie
actief is. Raadpleeg de paragraaf "Rijmodi" in
het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer
informatie.
— Controlelampje Hill Descent Control
(HDC) — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de afdalingsre-
geling (Hill Descent Control; HDC) is inge-
schakeld. Het lampje blijft branden als HDC
is ingeschakeld. HDC kan alleen worden in-
geschakeld wanneer de tussenbak in de
stand “4WD Low” staat en de voertuigsnel-
heid lager dan 48 km/u (30 mph) is. Wanneer
niet aan deze voorwaarden is voldaan, zal het
HDC-controlelampje gaan knipperen, wan-
neer u probeert de HDC-functie in te schake-
len.
— Waarschuwingslampje ingestelde
snelheid — indien aanwezig
Als de waarschuwing ingestelde snelheid ver-
schijnt, gaat het verklikkerlampje waarschu-
wing ingestelde snelheid in de instrumenten-
groep branden. Wanneer de ingestelde
snelheid wordt overschreden, klinkt er een
geluidssignaal en wordt een melding weerge-
geven. Wanneer de ingestelde snelheid wordt
overschreden met 3 km/u of meer gaat een
geel waarschuwingslampje branden en klinkt
er een aanhoudend geluidssignaal (maximaal
10 seconden of totdat de snelheid niet meer
wordt overschreden). De snelheidswaarschu-
wing kan op het display van de instrumenten-
groep worden in- en uitgeschakeld. Raad-
pleeg voor meer informatie de paragraaf
"Menu-items display in de instrumenten-
groep" in het hoofdstuk "Uw instrumentenpa-
neel leren kennen".
De waarde 120 is slechts een voorbeeld van
een snelheid die kan worden ingesteld.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
94
Page 103 of 414

HSA in- en uitschakelen
U kunt deze functie in- en uitschakelen. Om
de huidige instelling te wijzigen, gaat u als
volgt te werk:
• Raadpleeg voor het uitschakelen van HSA
met behulp van het display in de instru-
mentengroep de paragraaf "Display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
instrumentenpaneel leren kennen" voor
meer informatie.
• Raadpleeg voor het uitschakelen van HSA
via Uconnect instellingen, de paragraaf
"Instellingen van Uconnect” in het hoofd-
stuk "Multimedia" voor meer informatie.
Ga bij voertuigen die niet zijn voorzien van
een display in de instrumentengroep als volgt
te werk:
1. Centreer het stuur (voorwielen wijzen
recht naar voren).
2. Schakel naar PARK.
3. Trek de handrem aan.
4. Start de motor.
5. Draai het stuur iets meer dan een halve
slag naar links.6. Druk vier keer binnen 20 seconden op de
schakelaar "ESC Off" in de onderste rij
schakelaars onder de klimaatregeling. Het
"controlelampje ESP uit" moet twee keer
aan en uit gaan.
7. Draai het stuur terug naar het midden en
vervolgens iets meer dan een halve slag
naar rechts.
8. Zet het contact in de stand OFF en vervol-
gens weer in ON. Wanneer de procedure
juist is uitgevoerd, zal het "controlelampje
ESP uit" meerdere malen knipperen om te
bevestigen dat HSA is uitgeschakeld.
9. Herhaal deze stappen als u de vorige in-
stelling voor deze functie wilt herstellen.
Een aanhanger trekken met HSA
HSA helpt ook bij het voorkomen van achter-
over kantelen tijdens het trekken van een
aanhanger.
WAARSCHUWING!
• Als u een aanhangerremregeling ge-
bruikt op uw aanhanger, kunt u de rem-
men van de aanhanger in- en uitschake-
WAARSCHUWING!
len met de remschakelaar. In dat geval is
er na het loslaten van het rempedaal
mogelijk onvoldoende remkracht om zo-
wel de auto als de aanhangwagen op een
helling stil te laten staan. Om te voorko-
men dat de auto omlaag rolt als u weer
gaat rijden, moet u de aanhangerrem
handmatig inschakelen of meer kracht
op de rem zetten voordat u het rempe-
daal loslaat.
• HSA is geen handrem. Trek de handrem
altijd helemaal aan voordat u uitstapt.
Controleer ook of de schakelhendel in de
stand PARK staat.
• Het negeren van deze waarschuwingen
kan een aanrijding en ernstig of zelfs
dodelijk letsel tot gevolg hebben.
Tractieregelsysteem (ASR)
Dit systeem bewaakt de hoeveelheid wielspin
van elk van de aangedreven wielen. Als er
wielslip wordt gedetecteerd, oefent ASR mo-
gelijk remdruk uit op het/de slippende wie-
l(en) en/of wordt het motorvermogen verlaagd
101
Page 114 of 414

Bedrijfsmodi
In het Uconnect systeem kunnen drie be-
drijfsmodi worden geselecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Instellingen van Uconnect" in
het hoofdstuk "Multimedia" in de gebruikers-
handleiding op www.mopar.eu/owner voor
meer informatie.
Dodehoekwaarschuwing, alleen lampjes
Als de modus Dodehoekwaarschuwing actief
is, geeft de dodehoekbewaking een visuele
waarschuwing in de desbetreffende buiten-
spiegel wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Wanneer het systeem echter in de
modus Rear Cross Path (RCP) werkt, zal zo-
wel een visuele als geluidswaarschuwing wor-
den gegeven wanneer een object wordt gede-
tecteerd. Wanneer een geluidssignaal moet
worden gegeven, wordt de radio gedempt.
Dodehoekwaarschuwing, lampjes/geluidssignaal
Wanneer de modus Dodehoekwaarschuwing,
lampjes/geluidssignaal actief is, geeft de do-
dehoekbewaking een visuele waarschuwing
in de desbetreffende buitenspiegel wanneer
een object wordt gedetecteerd. Als vervol-
gens de richtingaanwijzer wordt ingescha-keld aan de zijde van de auto waarvoor een
waarschuwing geldt, zal ook een geluidssig-
naal klinken. Wanneer de richtingaanwijzer is
ingeschakeld en tegelijkertijd aan dezelfde
zijde van de auto een object wordt gedetec-
teerd, wordt zowel de visuele waarschuwing
als geluidssignaal (weer)gegeven. Tegelijker-
tijd met de weergave van het geluidssignaal
wordt het geluid van de radio (indien inge-
schakeld) gedempt.
OPMERKING:
Bij een geluidssignaal van de dodehoekbewa-
king wordt het geluid van de radio gedempt.
Wanneer het systeem echter in RCP-modus
werkt, zal zowel een visuele als geluidswaar-
schuwing worden gegeven wanneer een object
wordt gedetecteerd. Wanneer een geluidssig-
naal moet worden gegeven, wordt ook de radio
gedempt. Signaalstatus richtingaanwijzers/
waarschuwingsknipperlicht wordt genegeerd;
de RCP-status vereist altijd het geluidssignaal.
Dodehoekwaarschuwing uit
Als de dodehoekbewaking is uitgeschakeld,
worden er geen visuele of geluidssignalen
weergegeven door het dodehoekbewakings-
of RCP-systeem.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking slaat de huidige be-
drijfsmodus op wanneer de contactschake-
laar wordt uitgezet. Tijdens het starten van de
auto wordt de laatst opgeslagen modus opge-
roepen en geactiveerd.
Forward Collision Warning (FCW)
Met het systeem Forward Collision Warning
(FCW) ontvangt de bestuurder geluidssigna-
len en visuele waarschuwingen op het display
in de instrumentengroep om hem te waar-
schuwen wanneer het een mogelijke frontale
botsing detecteert. De waarschuwingen zijn
bedoeld om de bestuurder voldoende tijd te
geven om te reageren, een mogelijke botsing
te voorkomen of te beperken.
VEILIGHEID
112