ESP JEEP GRAND CHEROKEE 2021 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2021, Model line: GRAND CHEROKEE, Model: JEEP GRAND CHEROKEE 2021Pages: 412, PDF Size: 7.51 MB
Page 161 of 412

WAARSCHUWING!
kan leiden tot verlies van de controle
over het voertuig.
• Plaats NOOIT voorwerpen onder de
vloermat (bijv. doeken, sleutels enz.).
Deze voorwerpen kunnen de positie van
de vloermat veranderen en dit kan leiden
tot hindering van de beweging van het
gaspedaal, rem of koppelingspedaal.
• Als de vloerbedekking van het voertuig is
verwijderd en opnieuw geplaatst, beves-
tig de vloerbedekking dan altijd naar
behoren op de vloer en controleer of de
vloermatbevestigingen goed vastzitten
aan de vloerbedekking. Druk elk pedaal
volledig in om te controleren op hinde-
ring van de beweging van het gaspedaal,
rem of koppelingspedalen en plaats ver-
volgens de vloermatten opnieuw.
• Het wordt aanbevolen om uitsluitend
milde zeep en water te gebruiken voor
het reinigen van uw vloermatten. Na het
reinigen moet u altijd controleren of uw
vloermat correct is geplaatst en beves-
tigd met behulp van de vloermatbevesti-
gingen door licht aan de mat te trekken.
Veiligheidscontroles buiten de auto
Banden
Controleer de banden op overmatige of onge-
lijkmatige slijtage. Controleer de banden op
stenen, spijkers, glas of andere voorwerpen
die in het loopvlak of de wang vast zijn blijven
zitten. Controleer het loopvlak op sneden en
scheuren. Controleer de wangen op sneden,
scheuren en bobbels. Controleer of de wiel-
moeren stevig zijn aangedraaid. Controleer
de bandenspanning (met inbegrip van het
reservewiel) wanneer de banden koud zijn.
Lights (verlichting)
Laat iemand de werking van de rem- en
buitenverlichting controleren terwijl u in de
auto de verlichting bedient. Controleer de
controlelampjes voor de richtingaanwijzers
en het grootlicht op het instrumentenpaneel.
Portiersloten
Controleer of de portieren goed sluiten en
worden vergrendeld.
Vloeistoflekkage
Kijk na een nacht parkeren onder het voer-
tuig. Controleer op brandstof-, koelvloeistof-,
olie- of andere vloeistoflekkage. Ook wanneer
u een benzinelucht ruikt of lekkage van
brandstof of remvloeistof vermoedt. De oor-
zaak moet onmiddellijk worden opgespoord
en verholpen.
WAARSCHUWING!
Om ERNSTIG LETSEL of DODELIJKE
LETSEL te voorkomen wanneer u "Track-
Use"-onderdelen en -uitrusting gebruikt:
• Gebruik NOOIT "Track-Use"-uitrusting
op de openbare weg. FCA US LLC geeft
geen toestemming voor het gebruik van
"Track-Use"-uitrusting op de openbare
weg.
• Het beoogde gebruik van "Track-Use"-
onderdelen is voor racevoertuigen op
wedstrijdcircuits. Om de veiligheid van
de bestuurder te garanderen, moeten
ingenieurs toezicht houden op het mon-
teren van "Track-Use"-onderdelen.
159
Page 166 of 412

Als het voertuig niet in de stand PARK staat en
de bestuurder het voertuig verlaat terwijl de
motor draait, schakelt het voertuig mogelijk de
automatische handremfunctie in.
De automatische handremfunctie wordt inge-
schakeld wanneer alle aan deze voorwaarden
wordt voldaan:
• De auto is voorzien van een achttraps ver-
snellingsbak
• Het voertuig staat niet in de stand PARK
• De voertuigsnelheid is 1,9 km/u (1,2 mph)
of lager
• De veiligheidsgordel van de bestuurder is
niet vastgegespt
• Het bestuurdersportier is open
• Het rempedaal wordt niet ingetrapt
Het BERICHT "AutoPark Engaged Shift to P
then Shift to Gear" (De automatische hand-
remfunctie is ingeschakeld; schakel naar P
en dan naar versnelling) verschijnt op het
instrumentenpaneel.OPMERKING:
In sommige gevallen wordt de ParkSense-
afbeelding weergegeven in de instrumenten-
groep. In dergelijke gevallen moet de scha-
kelhendel worden teruggezet naar "P" om de
gewenste versnelling te selecteren.
Als de bestuurder de stand PARK inschakelt
tijdens het rijden, kan het voertuig de automa-
tische handremfunctie inschakelen.
De automatische handremfunctie wordtAL-
LEENingeschakeld wanneer de voertuigsnel-
heid 1,9 km/u (1,2 mph) of lager is.
Het BERICHT "Vehicle Speed is too high to
shift" (voertuigsnelheid is te hoog om te scha-
kelen) verschijnt op het instrumentenpaneel
als de voertuigsnelheid hoger is dan 1,9 km/u
(1,2 mph).
WAARSCHUWING!
Als de rijsnelheid hoger is dan 1,9 km/u
(1,2 mph), schakelt de versnelling auto-
matisch terug naar NEUTRAL totdat de
rijsnelheid daalt tot onder de 1,9 km/u
(1,2 mph). Een voertuig dat in de stand
NEUTRAL wordt gelaten, kan wegrollen.
WAARSCHUWING!
Trek als een extra voorzorgsmaatregel al-
tijd de handrem aan wanneer u het voer-
tuig verlaat.
4WD LOW — indien aanwezig
De automatische handremfunctie wordt uitge-
schakeld wanneer het voertuig in 4WD LOW
staat.
Het bericht "AutoPark Disabled" (Automati-
sche handremfunctie uitgeschakeld) wordt
weergegeven in de instrumentengroep.
Extra waarschuwingen voor de klant worden
gegeven wanneer aan beide van de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
• Het voertuig staat niet in de stand PARK
• Het bestuurdersportier is open
Het bericht "AutoPark Not Engaged" (Automa-
tische handremfunctie niet ingeschakeld)
wordt weergegeven in de instrumentengroep.
Er blijft een geluidssignaal klinken totdat u
het voertuig in de stand PARK zet of totdat
het bestuurdersportier wordt gesloten.
STARTEN EN RIJDEN
164
Page 169 of 412

Terwijl u met constante snelheid rijdt, draagt
nu en dan kort accelereren met plankgas,
binnen de grenzen van de geldende verkeers-
regels, bij aan een goed inrijdproces. Accele-
reren met plankgas in een lage versnelling
kan echter schadelijk zijn en moet worden
vermeden.
De motorolie, transmissievloeistof en smeer-
middel voor assen die in de fabriek zijn aan-
gebracht, zijn van hoogwaardige kwaliteit en
energiebesparend. Houd bij het verversen
van de olie, vloeistof en smeermiddel reke-
ning met het te verwachten klimaat waarin de
auto wordt gebruikt. Raadpleeg de paragraaf
"Vloeistoffen en smeermiddelen" in het
hoofdstuk "Technische gegevens" voor de
aanbevolen viscositeit en kwaliteitsklassen.
LET OP!
Gebruik nooit niet-reinigende olie of onver-
mengde minerale olie, omdat anders de
motor wordt beschadigd.OPMERKING:
Een nieuwe motor verbruikt tijdens de eerste
paar duizend kilometers mogelijk iets meer
olie. Dat is bij het inrijden normaal en duidt
niet op een probleem. Controleer het oliepeil
met de indicator voor olieverversing vaak tij-
dens de inrijperiode. Vul indien nodig olie bij.
Dieselmotor
Dankzij de constructie vereist de dieselmotor
geen inloopperiode. Normaal bedrijf is toege-
staan, mits de volgende aanbevelingen wor-
den opgevolgd:
• Laat de motor warm draaien voordat u hem
belast.
• Laat de motor niet langdurig stationair
draaien.
• Gebruik de juiste versnelling om stotteren
van de motor te voorkomen.
• Let op de oliedruk en temperatuur.
• Controleer regelmatig het koelvloeistof- en
oliepeil.
• Varieer de gasklepstand bij hogere snelhe-
den bij een zware belading of het trekken
van een aanzienlijk gewicht.OPMERKING:
Bij een lichte belasting, zoals het trekken van
een lichte aanhanger of geen belasting duurt
het langer voordat de motor zijn optimale
efficiëntie heeft bereikt. In deze periode kan
sprake zijn van een hoger brandstofverbruik
en lager vermogen.
De motorolie die in de fabriek in de motor is
aangebracht, is een energiebesparend smeer-
middel van een hoge kwaliteit. Houd bij het
verversen van de olie rekening met de het te
verwachten klimaat waarin de auto wordt ge-
bruikt. De aanbevolen viscositeit en kwali-
teitsklassen vindt u in de paragraaf "Vloei-
stoffen en smeermiddelen" in het hoofdstuk
"Technische gegevens" in deze handleiding.
GEBRUIK NOOIT NIET-REINIGENDE OF
ONVERMENGDE MINERALE OLIËN.
SRT-motoren
De volgende tips zijn nuttig voor optimale
prestaties en maximale duurzaamheid van
uw nieuwe SRT-auto.
Ondanks moderne technologie en toonaange-
vende productiemethoden, moeten de bewe-
gende delen van het voertuig moet nog steeds
167
Page 177 of 412

WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug om te
remmen op de motor. De aangedreven wie-
len kunnen hun grip verliezen, waardoor
de auto in een slip kan raken, wat een
aanrijding of persoonlijk letsel tot gevolg
kan hebben.
SPORTMODUS — INDIEN
AANWEZIG
Uw auto is uitgerust met een Sportmodus-
functie. Deze modus is een instelling van de
configuratie voor sportief rijgedrag. De motor,
transmissie en stuurinrichting worden alle-
maal insteld op SPORT. De Sportmodus zorgt
voor betere gaspedaalrespons en aangepast
schakelen voor een betere rijbeleving en
maximaal stuurgevoel. Deze modus kan wor-
den in- en uitgeschakeld door op de knop
Sport op de rij schakelaars op het instrumen-
tenpaneel te drukken.
WERKING VAN DE
VIERWIELAANDRIJVING
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen Quadra-Trac I —
indien aanwezig
De Quadra-Trac I is een tussenbak met één
groep (alleen hoge gearing), die zorgt voor
handige permanente vierwielaandrijving. Ver-
eist geen handelingen van de bestuurder. Het
Brake Traction Control (BTC) systeem, dat
een combinatie is van het standaard ABS en
traction control, biedt weerstand aan een wieldat doorslipt waardoor extra koppel wordt
gestuurd naar de wielen met tractie.
OPMERKING:
Het Quadra-Trac I systeem niet geschikt is
voor omstandigheden waarin de groep 4WD
LOW wordt aanbevolen. Raadpleeg de para-
graaf "Tips voor terreinrijden" in het hoofd-
stuk "Starten en rijden" in het instructie-
boekje.
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen Quadra-Trac II —
indien aanwezig
De Quadra-Trac II tussenbak is volautoma-
tisch in de 4WD AUTO-modus voor normaal
rijden. De Quadra-Trac II tussenbak heeft
drie standen:
• 4WD HI
• NEUTRAL
• 4WD LOW
Deze tussenbak is volautomatisch in de 4WD
HI-modus.
Toets Sportmodus
175
Page 192 of 412

Polijsten van uw remmen voor het circuit:
Om te zorgen voor een optimale werking tij-
dens het gebruik op het circuit, moeten de
remblokken en remschijven thermisch gepo-
lijst worden als het in de fabriek gemonteerde
of nieuw gemonteerde onderdelen betreft:
1. Gebruik één sessie op het circuit om de
remmen te polijsten, door op 75% van de
snelheid te rijden. Rem met maximaal
ongeveer 0,60-0,80 g zonder dat de ABS
ingrijpt.
2. Rijd zo rondjes op het circuit totdat u de
remmen begint te ruiken. Rijd nog een ½
ronde met deze snelheid, daarna twee
afkoelrondes waarbij minimaal wordt ge-
remd. Zorg ervoor dat de remmen niet
roken. Als dit het geval is, moet u nog een
afkoelronde rijden.
3. Rijd niet meer dan een volledige polijst-
ronde nadat u de remmen begint te rui-
ken. Laat ze niet hevig roken. Daardoor
worden ze te heet en dat heeft een nega-
tieve invloed op de levensduur voor toe-
komstig gebruik op het circuit.4. Laat het voertuig ten minste 30 minuten
staan en afkoelen. Als er een infrarood
pistoolthermometer beschikbaar is, laat
dan de schijven afkoelen tot 93,3 °C
(200 °F) voordat u weer gaat rijden.
5. Wanneer u de remblokken inspecteert die
in de klauw gemonteerd zijn, moet er een
dunne as op zitten. Als de aslaag verder
gaat dan de helft van de dikte van het
remblokmateriaal, dan geeft dit aan dat er
te agressief gepolijst is.
6. Soms is een tweede polijstsessie nodig.
Als de remblokken beginnen te stinken
tijdens de volgende sessie op het circuit,
moet u snelheid verminderen en remmen
beperken, vertragen tot de doelsnelheid
voor polijsten en stap 2-4 volgen.
7. Als er nieuwe remblokken op oude rem-
schijven worden gemonteerd, moeten ze
alsnog worden gepolijst. Nieuwe rem-
schijven waarop oude remblokken worden
gemonteerd, moeten worden gepolijst op
het circuit of er moet 300 mijl mee wor-
den gereden in de bebouwde kom om eengeschikte contactlaag op het oppervlak
van de schijf te laten ontstaan, voordat er
op het circuit wordt gereden.
8. Schijven die trillen tijdens gebruik op het
circuit, moeten worden vervangen. Het
afdraaien van de remschijven wordt afge-
raden, omdat dit het gewicht van de rem-
schijf vermindert, waardoor de warmteca-
paciteit ervan afneemt. Afdraaien maakt
de wang van de remschijf ook dunner,
waardoor deze minder robuust is en er een
grotere kans is op trillen tijdens het ge-
bruik op het circuit.
STOP/START-SYSTEEM -
INDIEN AANWEZIG
De Stop/Start-functie is ontwikkeld om
brandstof te besparen. Het systeem stopt de
motor automatisch tijdens een stop, wanneer
aan alle voorwaarden is voldaan. Door het
rempedaal los te laten of het gaspedaal in te
trappen, wordt de motor automatisch weer
gestart.
STARTEN EN RIJDEN
190
Page 209 of 412

OPMERKING:
Wanneer de cameralens bedekt is met
sneeuw, ijs, modder of ander vuil, moet de
lens worden gereinigd, met water worden
gespoeld en met een zachte doek worden
gedroogd. U mag de lens niet afdekken.
Achteruitrijcamera — weergave tijdens rijden
Als de versnellingshendel in de stand PARK,
NEUTRAL of DRIVE staat, kan de achteruit-
rijcamera worden geactiveerd met de toets
"Rear View Camera" (achteruitrijcamera) in
het menu "Controls" (bedieningselementen).
Met deze functie kan de klant het gebied
direct achter het voertuig (of aanhanger, in-
dien aanwezig) gedurende maximaal tien se-
conden bekijken tijdens het rijden bij hogere
snelheden. Als de rijsnelheid lager blijft dan
13 km/u (8 mph), wordt het beeld van de
achteruitrijcamera continu weergegeven tot-
dat het wordt uitgeschakeld via de scherm-
toets "X".BRANDSTOF TANKEN —
BENZINEMOTOR
1. Druk op de ontgrendelknop voor de brand-
stofvulklep. De ontgrendelknop bevindt
zich onder de koplampschakelaar.
2. Open de brandstofvulklep.OPMERKING:
Onder bepaalde koude omstandigheden, kan
de brandstofvulklep mogelijk niet worden ge-
opend door ijsvorming. Als dit gebeurt, druk
dan licht op de brandstofvulklep om het ijs te
breken ontgrendel vervolgens brandstofvul-
klep met de ontgrendelknop in de auto. Pro-
beer de klep niet los te wrikken.
Ontgrendeling voor brandstofvulklep
Vergrendeling voor brandstofvulklep
207
Page 216 of 412

catie verschijnt op het display van het instru-
mentenpaneel, vul de AdBlue®-tank met niet
meer dan 5,8 gallon (22 liter).
• Als een jerrycan wordt gebruikt, die op de
vulopening kan worden geschroefd, dan is
het reservoir vol wanneer de AdBlue
®in de
jerrycan niet meer eruit stroomt. Ga dan
niet meer verder.
LET OP!
Voorkom morsen en overlopen van brand-
stof.
Handelingen na het bijvullen
Ga als volgt te werk:
• Bevestig de dop weer op de
AdBlue
®-vulopening door hem rechtsom te
draaien en schroef hem volledig vast.
• Draai het contactslot tot de stand RUN (het
is niet nodig om de motor te starten).
•
Wacht totdat de indicatie op het instrumen-
tenpaneel uitgaat, voordat u de auto in be-
weging zet. De indicatie kan enkele secon-
den tot ongeveer een halve minuut zichtbaar
blijven. Indien de motor wordt gestart en deauto in beweging wordt gezet, blijft de indi-
catie langer zichtbaar. Dit heeft geen conse-
quenties voor de motorwerking.
• Wacht 2 minuten alvorens de motor te
starten, indien de AdBlue®werd bijgevuld
toen de tank leeg was.
OPMERKING:
• Indien AdBlue
®uit de vulhals gemorst
wordt, maak dan het gebied goed schoon en
ga dan verder met vullen. Indien de vloei-
stof kristalliseert, veeg het dan weg met een
spons en warm water.
• OVERSCHRIJD HET MAXIMALE NIVEAU
NIET: dit kan schade aan het reservoir ver-
oorzaken. AdBlue
®bevriest bij 12 °F
(-11 °C). Hoewel het systeem ontworpen is
om onder het vriespunt van de UREUM te
werken, is het raadzaam de tank niet verder
te vullen dan het maximumniveau want als
de UREUM bevriest, kan het systeem be-
schadigd raken. Volg de instructies in deze
paragraaf.
• Als de AdBlue
®wordt gemorst op gelakte
oppervlakken of aluminium, reinig dat ge-
bied dan onmiddellijk met water en gebruikabsorberend materiaal om de vloeistof op te
vangen die op de grond gemorst werd.
• Probeer niet de motor te starten als
AdBlue
®per ongeluk aan de dieselbrand-
stoftank werd toegevoegd. Dit kan leiden
tot ernstige motorschade. Neem in dat ge-
val contact op met een erkende dealer.
• Voeg geen additieven of andere vloeistoffen
aan AdBlue
®toe. Als u dit toch doet, kan
het systeem beschadigd raken.
• Het gebruik van verkeerde of aangetaste
AdBlue
®kan leiden tot het verschijnen van
indicaties op het display van het instru-
mentenpaneel. Raadpleeg de paragraaf
"Waarschuwingslampjes en meldingen" in
het hoofdstuk "Uw instrumentenpaneel le-
ren kennen" voor meer informatie.
• Giet nooit AdBlue
®in een andere jerrycan:
die kan verontreinigd zijn.
•
Als de AdBlue®opraakt, raadpleeg dan de
paragraaf "Waarschuwingslampjes en mel-
dingen" in het hoofdstuk "Uw instrumenten-
paneel leren kennen" voor meer informatie
om de auto normaal te blijven gebruiken.
STARTEN EN RIJDEN
214
Page 263 of 412

UITGEBREID ONGELUK-
KENRESPONSSYSTEEM
(EARS)
Deze auto is uitgerust van een uitgebreid
ongelukkenresponssysteem.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssystemen
voor inzittenden" in het hoofdstuk "Veiligheid"
voor meer informatie over de functie uitgebreid
ongelukkenresponssysteem (EARS).
EVENT DATA RECORDER
(EDR)
Deze auto is uitgerust met een Event Data
Recorder (EDR). Het belangrijkste doel van
de EDR is het registreren van gegevens die
helpen om te begrijpen hoe voertuigsystemen
zich gedragen bij bepaalde aanrijdingen of
bijna-aanrijdingen, zoals de activering van
een airbag of een botsing tegen een obstakel.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie over de Event
Data Recorder (EDR).
261
Page 290 of 412

Als de ruitenwissers langdurig worden ge-
bruikt terwijl de ruit droog is, zullen de wis-
serbladen sneller slijten. Gebruik altijd rui-
tensproeiervloeistof als u met de wissers
strooizout of vuil van een droge voorruit wilt
verwijderen.
Gebruik de ruitenwissers nooit om rijp of ijs
van de voorruit te verwijderen. Zorg dat het
rubber van de wissers niet in aanraking komt
met aardolieproducten zoals motorolie, ben-
zine, enz.
OPMERKING:
De levensduur van ruitenwisserbladen is af-
hankelijk van de geografische regio en de
mate van gebruik. Wanneer u merkt dat de
ruitenwissers klapperen of (water)sporen of
natte plekken achterlaten, dan duidt dit op
een slechte werking van de ruitenwisserbla-
den. Wanneer een van deze symptomen zich
voordoet, reinig of vervang dan de ruitenwis-
serbladen.
De wisserbladen en ruitenwisserarmen moe-
ten regelmatig worden geïnspecteerd, niet
alleen wanneer de ruitenwisser prestatiespro-
blemen vertoont. Deze inspectie moet de
volgende punten omvatten:• Slijtage of ongelijke randen
• Vreemd materiaal
• Uitharding of barsten
• Vervorming of moeheid
Als een ruitenwisserblad of wisserarm be-
schadigd is, vervang de betreffende wisser-
arm of het blad door een nieuwe eenheid.
Probeer niet een ruitenwisserarm of blad te
repareren die of dat beschadigd is.
Blad van voorruitwisser verwijderen/
aanbrengen
LET OP!
Laat de wisserarm niet terugveren tegen
de ruit zonder dat het blad van de ruiten-
wisser is aangebracht, anders kan de ruit
beschadigd raken.
1. Til de wisserarm op zodat het ruitenwis-
serblad vrijkomt van het glas, totdat de
ruitenwisserarm in de positie volledig om-
hoog staat.2. Om het wisserblad los te maken van de
ruitenwisserarm, klapt u het ontgrendel-
lipje op het wisserblad omhoog en schuift
Wisserblad met ontgrendellipje in
vergrendelde stand
1 — Ruitenwisser
2 — Ontgrendellipje
3 — Ruitenwisserarm
SERVICE EN ONDERHOUD
288
Page 294 of 412

Het aanbrengen van de ruitenwisser achter
1. Trek het kapje op het draaipunt van de
arm van de achterruitwisser weg van de
ruit zodat het blad van de achterruitwisser
van de ruit kan worden getild.
OPMERKING:
De arm van de achterruitwisser kan niet
volledig van de ruit worden getild als niet
eerst het kapje op het draaipunt is losge-
klikt. Wanneer u probeert om de arm van
de achterruitwisser volledig probeert op te
tillen zonder het kapje van het draaipunt
van de wisserarm los te klikken, kan het
voertuig beschadigd raken.
2. Til de wisserarm helemaal van de ruit.
3. Plaats de ruitenwisserscharnierpen in de
opening aan het uiteinde van de wisser-
arm. Pak het onderste uiteinde van de
ruitenwisserarm met één hand vast en
druk het wisserblad op één lijn met de
ruitenwisserarm totdat het op zijn plaats
vastklikt.
4. Laat het wisserblad neer op de ruit en klik
de wisserarmscharnierdop weer op zijn
plaats.Koelsysteem
WAARSCHUWING!
• Hete koelvloeistof (antivries) en stoom
uit de radiateur kunnen ernstige brand-
wonden veroorzaken. Als u stoom van
onder de motorkap hoort of ziet komen,
mag u de motorkap pas openen nadat de
radiateur voldoende is afgekoeld. Open
nooit de vuldop van het koelsysteem als
de radiateur of het koelvloeistofreservoir
heet is.
• Houd uw handen, gereedschap, kleding
en sieraden uit de buurt van de radia-
teurventilator wanneer de motorkap is
geopend. De ventilator start automa-
tisch en kan op elk moment starten, of
de motor loopt of niet.
• Draai de contactsleutel in de OFF-stand,
als u werkzaamheden gaat verrichten in
de buurt van de radiateurventilator. De
ventilator is temperatuurgeregeld en kan
op elk moment gaan draaien indien het
contact in de stand ON staat.
Motorkoelvloeistofcontroles
Controleer de koelvloeistof (antivries) elk jaar
(bij voorkeur voordat de vorst invalt). Als de
koelvloeistof (antivries) vuil is, moet het sys-
teem worden afgetapt en doorgespoeld en
daarna met verse OAT-koelvloeistof (conform
MS.90032) door een erkende dealer worden
gevuld. Controleer of de voorzijde van de
airco-condensor vrij is van insectenresten,
bladeren, enz. Spuit de voorzijde van de
condensor indien nodig voorzichtig verticaal
vanaf de bovenkant schoon met een tuin-
slang.
Controleer de slangen van het motorkoelsys-
teem op broos rubber, barsten, scheuren,
insnijdingen en vloeistofdichte aansluiting
aan koelvloeistofreservoir- en radiateurzijde.
Controleer het hele systeem op lekkage. VER-
WIJDER DE RADIATEURDOP NIET ALS HET
KOELSYSTEEM HEET IS.
SERVICE EN ONDERHOUD
292