stop start JEEP WRANGLER 2020 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2020, Model line: WRANGLER, Model: JEEP WRANGLER 2020Pages: 292, PDF Size: 4.65 MB
Page 22 of 292

3. Steek de tweede geldige sleutel in het
contactslot. Zet de contactschakelaar
binnen 15 seconden in de stand ON/
RUN. Na 10 seconden hoort u een ge-
luidssignaal. Bovendien begint het con-
trolelampje van het alarmsysteem te
knipperen. Zet de contactschakelaar in de
stand LOCK en verwijder de tweede
sleutel.
4. Steek een blanco sleutel in het contact-
slot. Zet de contactschakelaar binnen
60 seconden in de stand ON/RUN. Na
10 seconden hoort u één geluidssignaal.
Bovendien stopt het controlelampje van
het alarmsysteem met knipperen. Om aan
te geven dat de programmering is vol-
tooid, wordt het controlelampje van het
alarmsysteem gedurende drie seconden
weer ingeschakeld en vervolgens
uitgeschakeld.
De nieuwe sleutel is geprogrammeerd. De
sleutelhouder wordt tijdens deze proce-
dure ook geprogrammeerd.Herhaal deze procedure voor maximaal acht
sleutels. Als u geen geprogrammeerde sleu-
telhouder hebt, neem dan contact op met uw
erkende dealer voor meer informatie.
OPMERKING:
Als een geprogrammeerde sleutelhouder is
zoekgeraakt, moet u de geautoriseerde dealer
alle resterende sleutels uit het systeemge-
heugen laten verwijderen. Zo voorkomt u dat
het voertuig met de zoekgeraakte sleutel kan
worden gestart. Vervolgens moeten de reste-
rende sleutelhouders opnieuw worden gepro-
grammeerd. Bij het onderhoud moet u alle
sleutelhouders van het voertuig aan een ge-
autoriseerde dealer overhandigen zodat deze
opnieuw kunnen worden geprogrammeerd.
ALARMSYSTEEM — INDIEN
AANWEZIG
Het alarmsysteem bewaakt de portieren, ach-
terklep en het contact tegen ongeoorloofde
bediening. Wanneer het alarmsysteem is ge-
activeerd, zijn de schakelaars in het interieur
voor de portiersloten uitgeschakeld. Het
alarmsysteem geeft zowel hoorbare als zicht-
bare signalen wanneer het alarm afgaat. Declaxon klinkt en de koplampen gaan aan, de
parkeerlichten en/of richtingaanwijzers gaan
herhaaldelijk knipperen gedurende drie mi-
nuten. Als de storing na drie minuten nog
steeds aanwezig is (bestuurdersportier, por-
tier aan passagierszijde, andere portieren,
contact) gaan de koplampen, parkeerlichten
en/of richtingaanwijzers nog eens 15 minu-
ten knipperen.
Alarm opnieuw inschakelen
Als het alarm afgaat en er geen actie wordt
ondernomen om het alarm te uit te schake-
len, schakelt het alarmsysteem de claxon na
drie minuten uit. Na 15 minuten worden ook
alle lichtsignalen uitgeschakeld, waarna het
alarmsysteem zichzelf weer inschakelt.
Alarmsysteem inschakelen
Het alarmsysteem wordt ingeschakeld wan-
neer u de sleutelhouder met afstandsbedie-
ning gebruikt om de portieren en de achter-
klep te vergrendelen of wanneer u de
schakelaar voor de centrale portiervergrende-
ling gebruikt terwijl het portier geopend is.
Nadat alle portieren zijn vergrendeld en ge-
sloten, gaat het controlelampje van het
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
20
Page 37 of 292

OPMERKING:
De intervaltijd tussen wisslagen is afhanke-
lijk van de voertuigsnelheid. Als de rijsnel-
heid lager is dan 16 km/u (10 mph), worden
de intervaltijden verdubbeld.
Ruitensproeiers
Als u de ruitensproeier wilt inschakelen, trekt
u de hendel naar u toe en houdt u de hendel
ingedrukt zolang het sproeien nodig is. Als u
aan de hendel trekt terwijl deze in de inter-
valstand staat, wordt de wisser ingeschakeld
en zal nog twee of drie wiscycli uitvoeren
nadat u de hendel hebt losgelaten. Vervol-
gens wordt het eerder geselecteerde interval
hervat.
Als u aan de hendel trekt terwijl de wisser niet
is ingeschakeld, zal de wisser twee of drie
wiscycli uitvoeren. Daarna stoppen de
ruitenwissers.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het
zicht door de voorruit kan tot aanrijdingen
leiden. Mogelijk ziet u andere voertuigen
of obstakels over het hoofd. Voorkom plot-
selinge ijsvorming op de voorruit door de
voorruit eerst te verwarmen met de
ontdooi-inrichting voordat u de ruiten-
sproeier gebruikt.
MIST-functie
Druk de ruitenwisserhendel in om de ruiten-
wissers één wisbeweging te laten maken om
opspattend water afkomstig van een passe-
rende auto te verwijderen. De ruitenwissers
blijven ingeschakeld zolang de schakelaar
wordt ingedrukt.
OPMERKING:
De MIST-functie schakelt de sproeierpomp
niet in. Er wordt daarom geen ruitensproeier-
vloeistof op de voorruit gesproeid. De wis-
functie moet worden gebruikt om ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit te sproeien.
Achterruitwisser/-sproeier — indien
aanwezig
Met een draaiknop op het middendeel van de
bedieningshendel (aan de rechterkant van de
stuurkolom) bedient u de achterruitwisser/-
sproeier.
Draai de schakelaar in de eerste stand naar
boven om de achterruitwisser in te schake-
len.
Draai de schakelaar naar boven tot voorbij de
eerste stand om de achterruitsproeier in te
schakelen. De ruitensproeierpomp en de wis-
ser blijven werken zolang u de schakelaar in
deze stand houd. Na loslaten maakt de rui-
tenwisser nog twee tot drie wisbewegingen en
keert vervolgens in de ruststand terug.
Als de achterruitwisser is ingeschakeld en de
contactschakelaar in de stand LOCK is gezet,
keert de ruitenwisser automatisch in de rust-
stand terug. Wanneer u de motor weer wordt
gestart, zal de wisser weer gaan werken vol-
gens de stand van de schakelaar.
35
Page 70 of 292

spanningslampje gaat branden, moet u zo
snel mogelijk stoppen en uw banden contro-
leren en deze tot de juiste bandenspanning
oppompen. Als u met een veel te lage ban-
denspanning rijdt, raakt de band oververhit
en kan de band defect raken. Een te lage
bandenspanning verhoogt ook het brandstof-
verbruik, vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geen vervanging voor juist onderhoud van uw
banden. Het is de verantwoordelijkheid van
de bestuurder om de juiste bandenspanning
te handhaven, zelfs wanneer de bandenspan-
ning nog niet het lage niveau heeft bereikt
waarbij het bandenspanningslampje gaat
branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een contro-
lelampje voor storingen van het bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat gaat branden wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het
controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningscontrolesysteem werkt in com-
binatie met het bandenspanningslampje. Als
het systeem een storing detecteert, knipperthet lampje gedurende ongeveer één minuut,
waarna het continu gaat branden. Zolang er
sprake van een storing is, wordt deze reeks
telkens herhaald wanneer de auto wordt ge-
start. Als het storingslampje brandt, is het
mogelijk dat lage bandenspanning niet wordt
gedetecteerd of gemeld. Storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem kunnen
optreden om verschillende redenen, waaron-
der de installatie van vervangende of alterna-
tieve banden of wielen. Controleer altijd het
controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningcontrolesysteem nadat een of
meer banden of wielen van het voertuig zijn
vervangen om er zeker van te zijn dat de
vervangende of alternatieve banden en wie-
len de juiste werking van het bandenspan-
ningcontrolesysteem niet verhinderen.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geoptimaliseerd voor de originele banden
en wielen. De bandenspanning en waar-
schuwing van het bandenspanningscon-
trolesysteem zijn ingesteld voor de ban-
denmaat van uw auto. Het gebruik van
LET OP!
vervangende onderdelen met een andere
maat, type en/of stijl kan leiden tot een
ongewenste werking van het systeem of
schade aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen de senso-
ren beschadigd raken. Gebruik van niet-
originele bandenafdichtingsmiddelen kan
ertoe leiden dat de sensor van het banden-
spanningscontrolesysteem (TPMS) niet
meer werkt. Na gebruik van een niet-
origineel bandenafdichtingsmiddel wordt
geadviseerd dat u uw voertuig naar uw
erkende dealer brengt om de werking van
de sensor te laten controleren.
Gele controlelampjes
— Controlelampje voorasvergrendeling
— indien aanwezig
Geeft aan wanneer de voorasvergrendeling is
geactiveerd.
— Controlelampje achterasvergrende-
ling — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de achterasver-
grendeling is geactiveerd.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
68
Page 76 of 292

VEILIGHEIDSVOORZIENIN-
GEN
Antiblokkeersysteem (ABS)
Het ABS-systeem zorgt voor extra voertuigs-
tabiliteit en meer remwerking onder de
meeste remomstandigheden. Het systeem
voorkomt automatisch het blokkeren van de
wielen en verbetert de beheersbaarheid van
het voertuig tijdens remmen.
Het ABS-systeem voert een zelftest uit om te
controleren of het ABS naar behoren functi-
oneert telkens wanneer de auto wordt gestart
en wordt gereden. Tijdens de zelftest hoort u
mogelijk ook een zacht klikkend geluid en
enkele hieraan gerelateerde motorgeluiden.
ABS wordt geactiveerd wanneer het systeem
detecteert dat één of meer wielen beginnen
te blokkeren tijdens het remmen. Als de auto
over ijs, sneeuw, grint, kuilen, spoorrails of
voorwerpen rijdt of wanneer u een noodstop
maakt neemt de kans dat ABS ingrijpt toe.
Wanneer het ABS-systeem actief is, kunt u
dit als volgt merken:• Geluid van de ABS-pompmotor (deze kan
nog korte tijd blijven draaien nadat de auto
al tot stilstand is gekomen).
• De magneetventielen maken klikgeluiden.
• U voelt pulsaties in het rempedaal.
• Het rempedaal daalt iets bij de
eindaanslag.
Dit zijn normale kenmerken van het
ABS-systeem.
WAARSCHUWING!
• Het ABS-systeem bevat geavanceerde
elektronica die mogelijk gevoelig is voor
storingen van onjuist geïnstalleerde of
krachtige zendapparatuur. Dergelijke
storingen kunnen ertoe leiden dat de
werking van het ABS-systeem volledig
uitvalt. Dergelijke apparatuur mag uit-
sluitend door bevoegde vakmensen wor-
den geïnstalleerd.
• Pompend remmen heeft op het ABS-
systeem een averechtse uitwerking. De
effectieve remkracht wordt hierdoor ver-
minderd en het risico van een ongeval
WAARSCHUWING!
neemt toe. Pompend remmen verlengt
de remweg. Wanneer u moet afremmen
of stoppen, trap dan alleen stevig het
rempedaal in.
• Met het ABS-systeem wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen blijft aan
de wetten van de natuur. De effectiviteit
van de remmen wordt door ABS niet
verder verhoogd dan de remmen, ban-
den en grip van de auto toelaten.
• Het ABS voorkomt geen ongelukken ten
gevolge van bijvoorbeeld te hoge snelhe-
den in bochten, te weinig afstand hou-
den of aquaplaning.
• Gebruik de mogelijkheden van een auto
met ABS nooit op een roekeloze of risi-
covolle wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar brengt.
ABS is ontworpen voor gebruik met originele
banden. Wijziging kan leiden tot verminderde
prestaties van het ABS.
VEILIGHEID
74
Page 77 of 292

ABS-waarschuwingslampje
Het gele ABS-waarschuwingslampje gaat
branden wanneer het contact in de stand
ON/RUN staat en kan daarna nog vier secon-
den blijven branden.
Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens
het rijden blijft of gaat branden, wijst dit erop
dat het ABS-gedeelte van het remsysteem
niet functioneert en dat onderhoud nodig is.
Het gewone remsysteem zal echter normaal
functioneren, zolang het remwaarschuwings-
lampje niet brandt.
Wanneer het ABS-waarschuwingslampje
brandt, moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren om weer van de
voordelen van ABS te kunnen profiteren. Als
het ABS-waarschuwingslampje niet gaat
branden wanneer het contact in de stand
ON/RUN is gezet, moet u het lampje zo snel
mogelijk laten repareren.
Elektronisch remregelsysteem
Uw auto is uitgerust met een geavanceerde
elektronische remkrachtregeling (EBC). Dit
systeem bestaat uit een elektronische rem-
krachtverdeling (EBD), een remassistent(Brake Assist System (BAS)), Hill Start Assist
(HSA), een tractieregelsysteem (Traction
Control System (TCS)), elektronische stabili-
teitsregeling (ESP), elektronische kantelbe-
veiliging (Electronic Roll Mitigation (ERM)).
Deze systemen werken samen zodat de auto
stabiel en bestuurbaar is bij verschillende
rijomstandigheden.
Uw auto kan ook worden uitgerust met Trailer
Sway control (TSC) en Hill Descent Control
(HDC).
Elektronische remkrachtverdeling (EBD)
Deze functie regelt de verdeling van het rem-
koppel over de voor- en achteras door de
remdruk op de achteras te begrenzen. Dit
wordt gedaan om overmatige wielslip van de
achterwielen en instabiliteit van het voertuig
te voorkomen, en om te voorkomen dat ABS
eerder ingrijpt op de achteras dan op de
vooras.
Waarschuwingslampje remsysteem
Het rode waarschuwingslampje van het rem-
systeem gaat branden wanneer u het contact
in de stand ON/RUN zet en kan daarna nog
vier seconden blijven branden.Als het waarschuwingslampje van het rem-
systeem tijdens het rijden aan blijft of gaat
branden, wijst dit erop dat het remsysteem
niet functioneert en dat onmiddellijk onder-
houd nodig is. Als het waarschuwingslampje
van het remsysteem niet gaat branden wan-
neer u het contact in de stand ON/RUN zet,
moet u het lampje zo snel mogelijk laten
repareren.
Remassistent (BAS)
De remassistent (BAS) is ontworpen om de
remwerking van de auto te optimaliseren tij-
dens noodremsituaties. Het systeem herkent
een noodremsituatie aan de hand van de
snelheid en kracht waarmee het rempedaal
wordt ingetrapt en optimaliseert de remdruk
dienovereenkomstig. Dit draagt bij aan een
verkorting van de remweg. Het BAS-systeem
vult het ABS-systeem aan. Wanneer u het
rempedaal zeer snel intrapt, is de assistentie
van het BAS-systeem optimaal. Om van het
systeem te profiteren moet u aanhoudend
remdruk uitoefenen tijdens het stoppen (niet
"pompend" remmen). Verminder de druk op
75
Page 78 of 292

het rempedaal niet, tenzij u niet langer hoeft
te remmen. Zodra u het rempedaal loslaat,
wordt het BAS-systeem uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Met het BAS-systeem wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen blijft aan de
wetten van de natuur en het systeem zorgt
evenmin voor meer grip op het wegdek.
BAS kan geen ongevallen voorkomen, ze-
ker geen ongevallen die worden veroor-
zaakt door te hoge snelheden in bochten,
het rijden op zeer glad wegdek, of aqua-
planing. Gebruik de mogelijkheden van
een auto met BAS nooit op een roekeloze
of risicovolle wijze die de veiligheid van
uzelf of anderen in gevaar brengt.
Hill Start Assist (HSA)
Het HSA-systeem is bedoeld om terugrollen
op een helling vanuit volledige stilstand te
voorkomen. Als de bestuurder de rem loslaat
na gestopt te zijn op een helling, handhaaft
het HSA-systeem nog een korte tijd de rem-druk. Als de bestuurder geen gas geeft tij-
dens deze periode, wordt de remdruk wegge-
nomen en rolt de auto normaal van de helling
af.
HSA wordt geactiveerd als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
• Deze functie moet worden ingeschakeld.
• De auto moet stilstaan.
• Handrem moet zijn uitgeschakeld.
• Het bestuurdersportier is gesloten.
• De auto moet zich op een voldoende steile
helling bevinden.
• De gekozen versnelling moet overeenko-
men met de stand van de auto op de helling
(in een vooruitversnelling als de voorkant
van de auto naar boven is gericht; in de
achteruitversnelling (REVERSE) als de
voorkant van de auto naar beneden is ge-
richt).
• HSA werkt in alle vooruitversnellingen en in
de achteruit. Het systeem treedt niet in
werking als de versnellingsbak in PARK of
NEUTRAL staat. Bij voertuigen met hand-
geschakelde versnellingsbak blijft HSA ac-
tief wanneer de koppeling wordt ingetrapt.
WAARSCHUWING!
Er kunnen situaties optreden waarbij het
HSA-systeem (Hill Start Assist) niet wordt
geactiveerd en de auto enigszins kan gaan
rollen. Voorbeelden hiervan zijn lichte hel-
lingen, als de auto beladen is of een aan-
hangwagen trekt. HSA is geen systeem dat
de taken en verantwoordelijkheden van de
bestuurder overneemt. De bestuurder
blijft te allen tijde verantwoordelijk voor
het houden van afstand ten opzichte van
andere voertuigen, personen en objecten,
en - als belangrijkste - het bedienen van de
remmen voor veilig gebruik van de auto
onder alle omstandigheden. Veilig autorij-
den vereist altijd uw volle aandacht. Het
negeren van deze waarschuwingen kan
een aanrijding en ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben.
HSA in- en uitschakelen
U kunt deze functie in- en uitschakelen.
Raadpleeg voor het veranderen van de hui-
dige instelling met behulp van het display in
VEILIGHEID
76
Page 84 of 292

• Telkens wanneer de contactschakelaar in
de stand ON wordt gezet, wordt het ESC-
systeem ingeschakeld, ook wanneer dit eer-
der werd uitgeschakeld.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of klik-
kende geluiden wanneer het actief is. Dit is
normaal. De geluiden houden op wanneer
ESC inactief wordt na de manoeuvre die de
activering van het ESC-systeem heeft
veroorzaakt.
Het controlelampje "ESP uit"
geeft aan dat de klant het elek-
tronisch stabiliteitsregelsysteem
(ESP) gedeeltelijk heeft uitge-
schakeld.
Electronic Roll Mitigation (ERM)
Door bewaking van de stuurbewegingen en de
snelheid van de auto anticipeert dit systeem
op de mogelijkheid dat een wiel loskomt van
het wegdek. Wanneer het ERM-systeem vast-
stelt dat de mate waarin de hoek van het
stuur verandert, en de snelheid van het voer-
tuig voldoende zijn om het wiel op te tillen,
wordt er bijgeremd en kan het motorvermo-
gen worden verminderd. Zo wordt de kans
kleiner dat het wiel wordt opgetild. ERM kande kans op het optillen van een wiel alleen
verminderen tijdens zeer ernstige of ontwij-
kende rijmanoeuvres. Het systeem kan niet
voorkomen dat het wiel wordt opgetild als
gevolg van andere factoren, zoals de staat van
de weg, het verlaten van de rijbaan of het
raken van objecten of andere voertuigen.
OPMERKING:
Het ERM-systeem is uitgeschakeld wanneer
ESP in de stand "Full Off" (volledig uitge-
schakeld) staat (indien aanwezig). Raadpleeg
het hoofdstuk "Elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESP) voor een uitgebreide uitleg
over de beschikbare ESP-modi.
WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading van
het voertuig en de weg- en rijomstandighe-
den, die ervoor kunnen zorgen dat een wiel
wordt opgetild of het voertuig kantelt. Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen
voorkomen dat een wiel wordt opgetild of
de auto kantelt, met name niet wanneer de
rijbaan wordt verlaten of wanneer er objec-
ten of andere voertuigen worden geraakt.
WAARSCHUWING!
Gebruik de mogelijkheden van een auto
met ERM nooit op een roekeloze of gevaar-
lijke wijze die de veiligheid van de bestuur-
der of anderen in gevaar brengt.
Antislingerregeling (ASR)
ASR maakt gebruik van sensoren in de auto
die het gevaarlijk slingeren van de aanhanger
detecteren. ASR neemt de nodige maatrege-
len om het slingeren te stoppen. ASR wordt
automatisch ingeschakeld wanneer een ge-
vaarlijk slingerende aanhanger wordt gede-
tecteerd.
OPMERKING:
TSC is niet in staat om het slingeren van alle
aanhangers te stoppen. Ga tijdens het trek-
ken van een aanhanger altijd voorzichtig te
werk en volg de aanbevelingen voor het dis-
selgewicht van de aanhanger. Raadpleeg de
paragraaf "Trekken van een aanhanger" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie.
VEILIGHEID
82
Page 96 of 292

START of ON/RUN wordt gezet, gaat het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor-
dels branden totdat beide gordels vóór zijn
vastgegespt. BeltAlert voor voorpassagier is
niet actief wanneer er niemand in de passa-
giersstoel zit.
Waarschuwingenreeks van BeltAlert
De waarschuwingenreeks van BeltAlert wordt
geactiveerd wanneer het voertuig een be-
paalde voertuigsnelheid overschrijdt en de
veiligheidsgordel van de bestuurder of voor-
passagier niet is vastgegespt (indien
BeltAlert voor de voorstoel aan passagiers-
zijde aanwezig is) (BeltAlert voor de voorstoel
aan passagierszijde is niet actief wanneer er
niemand in de stoel zit). De waarschuwingen-
reeks van BeltAlert begint met een knippe-
rend waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordels en een geluidssignaal met
tussenpozen. Nadat de waarschuwingen-
reeks van BeltAlert is voltooid, het blijft het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor-
dels branden totdat de veiligheidsgordels zijn
vastgegespt. De waarschuwingenreeks van
BeltAlert kan afhankelijk van de voertuigsnel-
heid worden herhaald totdat de veiligheids-gordels van de bestuurder en voorpassagier
zijn vastgegespt. De bestuurder behoort alle
inzittenden erop te wijzen hun veiligheidsgor-
dels vast te gespen.
Statusverandering
Als de bestuurder of voorpassagier (indien
BeltAlert voor voorpassagier aanwezig is) zijn
veiligheidsgordel losmaakt terwijl het voer-
tuig rijdt, begint de waarschuwingenreeks
van BeltAlert totdat de veiligheidsgordels
weer zijn vastgegespt.
BeltAlert voor de voorstoel aan passagiers-
zijde is niet actief wanneer er niemand in de
stoel zit. BeltAlert kan worden geactiveerd
wanneer zich op de voorstoel aan passagiers-
zijde een dier of voorwerp bevindt of wanneer
de stoel is neergeklapt (indien deze voorzie-
ning aanwezig is). Het wordt aanbevolen
huisdieren aangelijnd, of in een met de vei-
ligheidsgordels bevestigde reismand, op de
achterbank (indien aanwezig) te vervoeren en
bagage goed op te bergen.
BeltAlert kan door uw erkende dealer worden
in- en uitgeschakeld. FCA US LLC raadt het
uitschakelen van BeltAlert af.OPMERKING:
Als BeltAlert is uitgeschakeld en de veilig-
heidsgordel van de bestuurder of voorpassa-
gier (indien BeltAlert voor voorpassagier aan-
wezig is) wordt losgemaakt, gaat het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor-
dels branden totdat de veiligheidsgordels van
de bestuurder en voorpassagier zijn vastge-
gespt.
Driepuntsgordels
Alle zitplaatsen in uw auto zijn uitgerust met
driepuntsgordels.
Het oprolmechanisme blokkeert alleen bij
noodstops of aanrijdingen. Daardoor kan het
schouderdeel van de veiligheidsgordel onder
normale omstandigheden vrij bewegen. Bij
een aanrijding wordt de veiligheidsgordel
echter geblokkeerd om het risico te beperken
dat u in aanraking komt met de binnenzijde
van de auto of uit de auto wordt geslingerd.
WAARSCHUWING!
• Als u alleen op de airbags vertrouwt, kan
dit bij een aanrijding leiden tot ernstig
VEILIGHEID
94
Page 129 of 292

STARTEN EN RIJDEN
DE MOTOR STARTEN.........129
Handgeschakelde versnellingsbak — indien
aanwezig...................129
Automatische versnellingsbak — indien
aanwezig...................129
Normaal starten — benzinemotor. . . .129
Extreem lage temperaturen (lager dan -30
°Cof-22°F) ................130
Als de motor niet start...........130
Na het starten................131
Normaal starten — dieselmotor......131
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN.................133
HANDREM................134
HANDGESCHAKELDE VERSNEL-
LINGSBAK — INDIEN AANWEZIG
.135
Schakelen..................136
Terugschakelen...............137
Achteruit schakelen.............138
AUTOMATISCHE VERSNELLINGS-
BAK — INDIEN AANWEZIG. . . .138
Sleutelblokkering..............139
Blokkeersysteem rem/transmissie. . . .140
Vijftraps automatische versnellingsbak —
indien aanwezig...............140
AutoStick...................140
BEDIENING VIERWIELAANDRIJVING
(COMMAND-TRAC I OF
ROCK-TRAC)
...............142
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen...........142
Schakelstanden...............143
Schakelprocedures.............144Trac-Lok achteras — indien aanwezig .145
Asvergrendeling (Tru–Lok) —
Rubicon-modellen.............145
Elektronisch loskoppelbare stabilisatorstang
— indien aanwezig.............146
STOP/STARTSYSTEEM — UITSLUI-
TEND VOOR MODELLEN MET DIE-
SELMOTOR EN HANDGESCHA-
KELDE VERSNELLINGSBAK. . . .147
Automatische modus............148
CRUISECONTROL...........150
Activeren...................151
De gewenste snelheid instellen......151
Ingestelde snelheid aanpassen......151
Accelereren om in te halen........152
Om de snelheid te hervatten.......152
Uitschakelen................152
STARTEN EN RIJDEN
127
Page 140 of 292

Terugschakelsnelheden voor handgeschakelde versnellingsbak in KM/U (MPH)
Gekozen versnelling 6 naar 5 5 naar 4 4 naar 3 3 naar 2 2 naar 1
Maximumsnelheid 129 (80) 113 (70) 81 (50) 48 (30) 24 (15)
OPMERKING:
Rijsnelheden weergegeven in de boven-
staande tabel zijn alleen voor 2H en 4H,
rijsnelheden in 4L zouden aanzienlijk lager
zijn.
Achteruit schakelen
Om naar de stand REVERSE te schakelen,
brengt u het voertuig eerst volledig tot stil-
stand. Druk de koppeling in en stop even
zodat de aandrijflijn kan stoppen met
draaien. Vanuit de stand NEUTRAL beweegt
u de schakelhendel in één snelle, soepele
beweging naar het schakelgebied REVERSE,
recht er tegenover (de bestuurder hoort een
stevige 'klik' als de schakelhendel het om-
slagpunt passeert). Voltooi het schakelen
door de schakelhendel in de stand REVERSE
te trekken.
Het omslagpunt helpt voorkomen dat de be-
stuurder de schakelhendel per ongeluk in het
schakelgebied REVERSE brengt en waar-schuwt de bestuurder dat hij de versnellings-
bak in de stand REVERSE gaat zetten. Als
gevolg van deze functie kan een langzame
schakeling naar REVERSE worden gezien als
een poging om naar een hogere versnelling te
schakelen.AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK —
INDIEN AANWEZIG
LET OP!
De versnellingsbak kan beschadigd raken
indien de volgende voorzorgsmaatregelen
niet in acht genomen worden:
• Schakel alleen naar of uit PARK of RE-
VERSE als de auto volledig stilstaat.
• Schakel niet tussen PARK, REVERSE,
NEUTRAL of DRIVE bij een hoger motor-
toerental dan stationair.
LET OP!
• Als u naar een versnelling schakelt,
moet u het rempedaal stevig ingetrapt
houden.
OPMERKING:
U moet het rempedaal ingetrapt houden wan-
neer u uit PARK schakelt.
WAARSCHUWING!
• Gebruik de stand PARK nooit als vervan-
ging voor de handrem. Trek de handrem
altijd volledig aan bij het uitstappen uit
het voertuig om te voorkomen dat het
voertuig gaat rollen en mogelijk letsel of
schade veroorzaakt.
• Uw auto kan zich in beweging zetten en
u en anderen verwonden wanneer hij
niet in de stand PARK staat. Controleer
dit door te proberen de schakelhendel
STARTEN EN RIJDEN
138