stop start JEEP WRANGLER 2020 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2020, Model line: WRANGLER, Model: JEEP WRANGLER 2020Pages: 292, PDF Size: 4.65 MB
Page 145 of 292

Wanneer u bij een bepaalde rijsnelheid in 4L
rijdt, is het motortoerental circa driemaal
(viermaal voor Rubicon-modellen) zo hoog als
het motortoerental in de standen 2H of 4H.
Laat de motor niet met te hoge toerentallen
draaien.
Voor een juist gebruik van voertuigen met
vierwielaandrijving moeten alle banden van
hetzelfde type zijn en dezelfde maat en om-
trek hebben. Het gebruik van verschillende
banden beïnvloedt het schakelgedrag en kan
de tussenbak beschadigen.
Aangezien vierwielaandrijving de tractie ver-
betert, heeft men de neiging de veilige snel-
heden voor bochten en stoppen te overschrij-
den. Rij niet harder dan de
verkeersomstandigheden toelaten.
Schakelstanden
Voor meer informatie over het gebruik van
elke stand van het 4WD-systeem, zie onder-
staande informatie:
Stand 2H
Deze groep wordt gebruikt voor normaal rij-
den op straat en snelweg, op verharde wegen.
Stand 4H
Deze groep vergrendelt de aandrijfassen vóór
en achter mechanisch samen waardoor de
voor- en achterwielen worden gedwongen om
met dezelfde snelheid te draaien. Deze groep(4H) biedt extra tractie voor onverharde of
gladde wegdekken en mag niet worden ge-
bruikt op een droog wegdek.
Het controlelampje voor 4WD (in de instru-
mentengroep) gaat branden wanneer de tus-
senbak in de stand 4H wordt gezet.
Stand N (neutraal)
In deze groep wordt het contact met de aan-
drijflijn van de aandrijfas voor en achter ver-
broken. Hij wordt gebruikt om achter een
andere auto te slepen met alle wielen aan de
grond. Raadpleeg de paragraaf "Slepen ach-
ter een camper" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie hierover.
WAARSCHUWING!
Als u de auto zonder toezicht achterlaat
terwijl de tussenbak in de stand NEUTRAL
(N) staat en de handrem niet helemaal is
aangetrokken, kunnen u of anderen (dode-
lijk) gewond raken. In de NEUTRAL-stand
(N) van de tussenbak wordt het contact
met de aandrijflijn van zowel de aandrijfas
voor als achter verbroken, zodat het voer-
Schakelpatroon vierwielaandrijving
143
Page 149 of 292

WAARSCHUWING!
Rijd niet met ontkoppelde stabilisa-
torstang op verharde wegen of met snelhe-
den boven 29 km/u (18 mph), aangezien u
dan de macht over het stuur kunt verlie-
zen, met ernstig letsel als gevolg. De voor-
ste stabilisatorstang verbetert de voer-
tuigstabiliteit en is nodig voor het besturen
van de auto. Het systeem bewaakt de rij-
snelheid en probeert de stabilisatorstang
bij snelheden boven 29 km/u (18 mph)
weer aan te koppelen. Dit wordt aangege-
ven met een knipperend of brandend indi-
catielampje voor de stabilisatorstang. Als
de snelheid van de auto eenmaal tot onder
22 km/u (14 mph) is afgenomen, probeert
het systeem nogmaals naar de stand voor
terreinrijden terug te keren.
Om de stabilisatorstang los te koppelen,
schakelt u naar de groep 4H of 4L en drukt u
op de schakelaar SWAY BAR om de stand
voor terreinrijden in te schakelen. Raadpleeg
de paragraaf "Werking van de vierwielaandrij-ving" in dit hoofdstuk voor meer informatie.
Het controlelampje voor de stabilisatorstang
knippert totdat de stabilisatorstang volledig
is losgekoppeld.
OPMERKING:
Het koppel van de stabilsatorstang kan zijn
vergrendeld vanwege hoogteverschillen in de
linker en rechter ophanging. Deze omstandig-
heid is het gevolg van verschillen in het
rijoppervlak of de belasting van het voertuig.
Om de stabilisatorstang te kunnen loskoppe-
len of weer vast te koppelen moeten de rech-
ter en linker helft van de stang zijn uitgelijnd.
Voor deze uitlijning kan het nodig zijn dat het
voertuig op een effen grondoppervlak wordt
gereden of heen en weer wordt bewogen.
Om terug te keren naar de modus voor rijden
op de weg, moet de schakelaar SWAY BAR
(stabilisatorstang) nogmaals worden
ingedrukt.
WAARSCHUWING!
Als de stabilisator/stabilisatorstang niet
naar de stand voor rijden op de weg terug-
keert, knippert het "controlelampje van de
WAARSCHUWING!
stabilisatorstang" in de instrumentengroep
en neem de voertuigstabiliteit aanzienlijk
af. Probeer niet sneller dan 29 km/u
(18 mph) met de auto te rijden. Als u toch
sneller dan 29 km/u (18 mph) rijdt, kunt u
de macht over het stuur verliezen, met
ernstig letsel als gevolg. Neem contact op
met uw erkende dealer voor service.
STOP/STARTSYSTEEM —
UITSLUITEND VOOR
MODELLEN MET
DIESELMOTOR EN
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
De Stop/Start-functie is ontwikkeld om
brandstof te besparen en de uitstoot van
schadelijke stoffen te beperken. Het systeem
stopt de motor automatisch tijdens een stop,
wanneer aan alle voorwaarden is voldaan.
Door het koppelingspedaal in te trappen
wordt de motor automatisch weer gestart.
147
Page 150 of 292

Automatische modus
De Stop/Start-functie wordt in-
geschakeld na elke normale mo-
torstart. Het systeem blijft in
modus STOP/START NOT
READY (Stop/Start-systeem niet
gereed) totdat u met het voertuig sneller dan
5 km/u (3 mph) rijdt. Op dat moment acti-
veert het systeem de modus STOP/START
READY (Stop/Start-systeem gereed) en, wan-
neer aan alle overige voorwaarden is voldaan,
activeert het vervolgens de modus STOP/
START AUTO STOP ACTIVE (autostop Stop/
Start-systeem actief).
Voor het activeren van modus STOP/START
AUTO STOP ACTIVE (autostop Stop/Start-
systeem) moet aan het volgende worden vol-
daan:
• Het systeem moet in modus STOP/START
READY (Stop/Start-systeem gereed) staan.
De melding STOP/START READY (Stop/
Start-systeem gereed) wordt in de instru-
mentengroep weergegeven. Raadpleeg deparagraaf "Display in de instrumenten-
groep" in het hoofdstuk "Uw Instrumenten-
paneel leren kennen" voor meer informatie
hierover.
• De voertuigsnelheid moet ten minste
5 km/u (3 mph) bedragen.
• De schakelhendel moet in stand NEUTRAL
staan en het koppelingspedaal moet geheel
losgelaten zijn.
De motor wordt uitgeschakeld,de toerenteller
zakt terug naar de Stop/Start-positie,de mel-
ding "STOP/START AUTO STOP ACTIVE" (au-
tostop Stop/Start-systeem actief) verschijnt
en de luchtuitstroom van het klimaatsysteem
(HVAC) wordt gereduceerd.
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt
Voor het uitschakelen van de motor, contro-
leert het systeem vele veiligheids- en com-
fortvoorwaarden om te controleren of hieraan
is voldaan. In de volgende situaties zal de
motor niet stoppen:• De veiligheidsgordel van de bestuurder is
niet vastgemaakt.
• De buitentemperatuur is lager dan –17 °C
(1 °F) of hoger dan 40 °C (104 °F).
• De werkelijke cabinetemperatuur bedui-
dend afwijkt van de temperatuur die is
ingesteld in het klimaatsysteem.
• Het klimaatsysteem in volle ontwasemings-
modus is.
• De motor heeft de normale bedrijfstempe-
ratuur nog niet bereikt.
• De accu is leeg.
• Tijdens het achteruitrijden.
• De motorkap is geopend.
• De tussenbak van het voertuig staat in
stand 4LO.
Het is mogelijk dat meerdere malen met het
voertuig wordt gereden, zonder dat het STOP/
START-systeem de status STOP/START
READY (Stop/Start gereed) aanneemt, wan-
neer de omstandigheden extremer zijn dan
hierboven genoemd.
STARTEN EN RIJDEN
148
Page 151 of 292

Motor starten in modus STOP/START AUTO
STOP ACTIVE (autostop stop/startsysteem
actief)
Wanneer de schakelhendel in stand NEU-
TRAL staat, start de motor wanneer het
koppelingspedaal wordt ingetrapt. Het voer-
tuig neemt modus STOP/START SYSTEM
NOT READY (stop/startsysteem niet gereed)
aan totdat de voertuigsnelheid meer bedraagt
dan 5 km/u (3 mph).
Omstandigheden die het automatisch starten
van de motor mogelijk maken in de modus
STOP/START AUTO STOP ACTIVE (autostop stop/
startsysteem actief)
De motor start automatisch wanneer:
• De werkelijke cabinetemperatuur bedui-
dend afwijkt van de temperatuur die is
ingesteld in het klimaatsysteem.
• Het klimaatsysteem in volle ontwasemings-
modus is.
• De duur van modus STOP/START AUTO
STOP ACTIVE (autostop stop/startsysteem
actief) langer is dan 5 minuten.
• De accuspanning daalt naar een te lage
waarde.• Lage vacuümwaarde van remsysteem, bijv.
na meerdere keren na elkaar remmen.
• Het voertuig sneller rijdt dan 5 km/u
(3 mph).
• De schakelaar STOP/START OFF is inge-
drukt.
• De vierwielaandrijving is in de stand 4LO
gezet.
Omstandigheden die het handmatig starten
met de contactsleutel nodig maken in de
modi STOP/START AUTO STOP ACTIVE:
De motor start niet automatisch wanneer:
• De veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt
• De motorkap is geopend
• Zich een storing in het STOP/START-
systeem voordoet
In deze gevallen kan de motor uitsluitend
worden gestart met de contactsleutel. Onder
deze omstandigheden verschijnt de melding
"STOP/START KEY START REQUIRED" (start
via contactsleutel vereist) in de instrumen-tengroep. Raadpleeg de paragraaf "Display in
de instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
Instrumentenpaneel leren kennen" voor meer
informatie hierover.
Start/stopsysteem handmatig uitschakelen
1. Druk op de schakelaar STOP/START OFF
(in de rij schakelaars). Het lampje in de
schakelaar dooft.
Schakelaar STOP/START OFF
149
Page 152 of 292

2. De melding STOP/START OFF (stop/start
uit) verschijnt in de instrumentengroep.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
Instrumentenpaneel leren kennen" voor
meer informatie hierover.
3. Bij de volgende stop van het voertuig
(nadat het STOP/START-systeem is uitge-
schakeld) zal de motor niet worden
uitgeschakeld.
4. Als het STOP/START-systeem handmatig
is uitgeschakeld, kan de motor alleen wor-
den gestart en gestopt via het contactslot.
5. Het STOP/START-systeem schakelt elke
keer zelfstandig weer in wanneer het con-
tact uit- en weer ingeschakeld wordt.
Start/stopsysteem handmatig inschakelen
1. Druk op de schakelaar STOP/START OFF
(in de rij schakelaars).
2. Het lampje in de schakelaar dooft.
Systeemstoring
Wanneer zich in het STOP/START-systeem
een storing voordoet, zal het systeem de mo-
tor niet uitschakelen. In het display in de
instrumentengroep wordt de melding "SER-
VICE STOP/START SYSTEM” (onderhoud
Stop/Start-systeem) weergegeven. Raad-
pleeg de paragraaf "Waarschuwingslampjes
en meldingen" in het hoofdstuk "Uw Instru-
mentenpaneel leren kennen" voor meer infor-
matie hierover.
Als in het display in de instrumentengroep de
melding "SERVICE STOP/START SYSTEM"
wordt weergegeven, moet u het systeem laten
controleren door uw erkende dealer.
CRUISECONTROL
Indien ingeschakeld neemt de cruisecontrol
bij snelheden boven 40 km/u (25 mph) de
werking van het gaspedaal over.
De knoppen voor de cruisecontrol bevinden
zich aan de rechterzijde van het stuur.
Cruisecontrol-knoppen
1 — Druk op CANCEL
2 — Druk op ON/OFF
3 — Druk op RES +/Accel
4 — Druk op SET - /Decel
STARTEN EN RIJDEN
150
Page 202 of 292

Oliepeil controleren — benzinemotor
Om voor een optimale smering van de motor
te zorgen, moet de motorolie op het juiste
peil worden gehouden. U dient het motorolie-
peil te controleren vijf minuten nadat een
warme motor is uitgeschakeld.
Controleer het oliepeil als de auto op een
vlakke ondergrond staat. De meting is dan
nauwkeuriger. Handhaaf het motoroliepeil al-
tijd binnen de SAFE-zone op de peilstok.
Wanneer u bij deze motoren 0,95 liter
(1 quart) olie toevoegt wanneer het oliepeil
zich aan de onderkant van de gearceerde
zone bevindt, zal het oliepeil stijgen tot aan
de bovenkant van de gearceerde zone.
LET OP!
Als het carter met te veel of te weinig
motorolie wordt gevuld, kan aëratie of ver-
lies van oliedruk optreden. Dit kan leiden
tot motorschade.
Oliepeil controleren — dieselmotor
Om een optimale smering van de motor te
waarborgen, moet het juiste motoroliepeil
gehandhaafd blijven. Controleer het oliepeil
daarom regelmatig, bijvoorbeeld bij elke
tankstop.
Voor voertuigen die zijn uitgerust met een
roetfilter (DPF), is het toegestaan dat het
oliepeil 10 mm (3/8 inch) boven het MAX-
streepje staat. Bij een peil hoger dan 10 mm
(3/8 inch) boven het MAX-streepje moet de
olie worden ververst.
Het ideale tijdstip voor een controle van het
motoroliepeil is ongeveer vijf minuten nadat
een volledig opgewarmde motor is uitgezet.
Controleer het oliepeil als de auto op een
vlakke ondergrond staat. De meting is dan
nauwkeuriger. Het oliepeil moet gehand-
haafd blijven tussen de MIN en MAX merkte-
kens op de peilstok. Wanneer u bij deze
motoren 0,95 l (1 U.S. Quart) olie bijvult met
het peil op het MIN-merkteken, stijgt het peil
naar het MAX-merkteken.
Koelsysteem
WAARSCHUWING!
• Hete koelvloeistof (antivries) en stoom
uit de radiateur kunnen ernstige brand-
wonden veroorzaken. Als u stoom van
onder de motorkap hoort of ziet komen,
mag u de motorkap pas openen nadat de
radiateur voldoende is afgekoeld. Open
nooit de vuldop van het koelsysteem als
de radiateur of het koelvloeistofreservoir
heet is.
• Houd uw handen, gereedschap, kleding
en sieraden uit de buurt van de radia-
teurventilator wanneer de motorkap is
geopend. De ventilator start automa-
tisch en kan op elk moment starten, of
de motor loopt of niet.
• Als u werkzaamheden gaat verrichten in
de buurt van de radiatorventilator, moet
u de kabel van de ventilatormotor los-
koppelen of het contact in de stand OFF
modus zetten. De ventilator is tempera-
tuurgeregeld en kan op elk moment gaan
draaien indien het contact in de stand
ON staat.
SERVICE EN ONDERHOUD
200
Page 253 of 292

• U kunt direct een nieuw adres invoeren, uw
huidige locatie gebruiken of kiezen uit re-
centelijk gevonden locaties.
Go Home (naar huis)
• In het systeem moet een thuislocatie zijn
opgeslagen. Kies vanuit het navigatie-
hoofdmenu de schermtoets "Where to?"
(waarheen) en vervolgens op de scherm-
toets "Go Home" (naar huis).
Uw route volgen
Uw route wordt gemarkeerd door een ma-
genta lijn op de kaart. Wanneer u afwijkt van
de oorspronkelijke route, wordt uw route op-
nieuw berekend. Tijdens het rijden op hoofd-
wegen wordt mogelijk een pictogram met de
maximumsnelheid weergegeven.
Een tussenstop invoegen
U kunt alleen een stop tussen de huidige
locatie en de eindbestemming toevoegen
(tussenstop) wanneer de routenavigatie ac-
tief is.• Druk enkele keren op de pijl naar links om
terug te gaan naar het hoofdnavigatiemenu.
• Kies de schermtoets "Where To?" (Waar-
heen?) en zoek naar de extra tussenstop.
Selecteer de bestemming die u wilt toevoe-
gen uit de opgegeven zoekresultaten.
• Druk op de schermtoets "Go" (start), druk
vervolgens op de schermtoets "Add As a Via
Point" (invoegen als tussenstop) en druk op
de schermtoets "Done" (gereed).
Een omleiding volgen
Om een omleiding te volgen, moet de rou-
tenavigatie actief zijn.
• Om terug te keren naar het hoofdnavigatie-
menu drukt u enkele keren op de scherm-
toets met de pijl naar links.
• Kies de schermtoets "Detour" (Omleiding).
OPMERKING:
Als de route die u nu volgt de enige redelijke
optie is, is het mogelijk dat het systeem geen
omweg berekent.
Uw route volgen
1 — Afstand tot volgende afslag
2 — Huidige locatie
3 — Inzoomen
4 — Uitzoomen
5 — Huidige snelheid
6 — Map slepen voor andere weergave
7 — Uw locatie op de kaart
8 — Geschatte aankomsttijd
9 — Hoofdmenu navigatie
251
Page 284 of 292

waarschuwing uitlaatgassen......123
Motorkapontgrendeling............54
Motorkapsteun.................54
Motorolie,
aanbevelingen.............230
interval verversing............62
peilstok.................200
viscositeit................230
vulhoeveelheid.............230
waarschuwingslampje oliedruk.....65
Navigatie...................249
Navigatiesysteem (Uconnect GPS). . . .250
Neerklapbare achterbank........24, 26
Noodgevallen,
opkrikken.............170, 211
starten met startkabels.........176
Noodstop...................134
Octaangetal, benzine (brandstof).....229
Onderhoudsschema.........188, 193
Onderhoudsschema,
diesel...................193
Onderhoudsvrije accu...........204
Onderhoud van de airconditioning. . . .205
Onderhoud van wielen en velgen.....218
Ontgrendeling, motorkap..........54Ontkoppeling stabilisatorstang,
elektronisch................146
Ontwarringsprocedure, autogordel.....97
Ontwasemen..................41
Openen van de motorkap..........54
Opslag van het voertuig........40, 221
Oververhitting van de motor........179
Peilstokken,
(motor)olie................200
Portieren....................21
Radiaalbanden................213
Radio,
voorkeurzenders.........238, 243
Radio 130,
bedieningsinstructies radiomodus . .237
Radio Bediening...............238
Radio met aanraakscherm,
reinigen.................249
Ramen,
elektrisch bediend............41
Regeling afdaling...............83
Reinigen van glasoppervlakken......226
Reiniging,
wielen..................218
Rembekrachtiging..............75Remregelsysteem, elektronisch.......75
Remsysteem.................201
Remsysteem,
handrem.................134
hoofdremcilinder............201
remvloeistofpeil controleren.....201
Remvloeistof.............201, 232
Reservewiel...........170, 217, 218
Resetten controlelampje olie verversen . .62
Richtingaanwijzers .33, 69, 126, 164, 165
Rijden bij lage temperaturen.......130
Rotatie, banden...............221
Rugleuning bestuurdersstoel kantelen . .24
Ruitensproeiers.............34, 201
Ruitensproeiers,
vloeistof.................201
Ruitensproeiers voorruit..........201
Ruitenwisserbladen.............208
Ruitenwisserinterval.............34
Ruitenwissers, achter............35
Ruitenwissers vóór..............34
Ruitenwissers, wisbladen vervangen . . .208
Ruitontdooier................124
Schakelen..................138
Schakelen,
automatische versnellingsbak.....138
INDEX
282