stop start JEEP WRANGLER UNLIMITED 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2018, Model line: WRANGLER UNLIMITED, Model: JEEP WRANGLER UNLIMITED 2018Pages: 384, PDF Size: 5.91 MB
Page 92 of 384

VEILIGHEIDSVOORZIENIN-
GEN
Antiblokkeersysteem (ABS)
Het ABS-systeem zorgt voor extra voertuigs-
tabiliteit en meer remwerking onder de
meeste remomstandigheden. Het systeem
voorkomt automatisch het blokkeren van de
wielen en verbetert de beheersbaarheid van
het voertuig tijdens remmen.
Het ABS-systeem voert een zelftest uit om te
controleren of het ABS naar behoren functi-
oneert telkens wanneer de auto wordt gestart
en wordt gereden. Tijdens de zelftest hoort u
mogelijk ook een zacht klikkend geluid en
enkele hieraan gerelateerde motorgeluiden.
ABS wordt geactiveerd wanneer het systeem
detecteert dat één of meer wielen beginnen
te blokkeren tijdens het remmen. Als de auto
over ijs, sneeuw, grint, kuilen, spoorrails of
voorwerpen rijdt of wanneer u een noodstop
maakt neemt de kans dat ABS ingrijpt toe.
Wanneer het ABS-systeem actief is, kunt u
dit als volgt merken:• Geluid van de ABS-pompmotor (deze kan
nog korte tijd blijven draaien nadat de auto
al tot stilstand is gekomen).
• De magneetventielen maken klikgeluiden.
• U voelt pulsaties in het rempedaal.
• Het rempedaal daalt iets bij de
eindaanslag.
Dit zijn normale kenmerken van het
ABS-systeem.
WAARSCHUWING!
• Het ABS-systeem bevat geavanceerde
elektronica die mogelijk gevoelig is voor
storingen van onjuist geïnstalleerde of
krachtige zendapparatuur. Dergelijke
storingen kunnen ertoe leiden dat de
werking van het ABS-systeem volledig
uitvalt. Dergelijke apparatuur mag uit-
sluitend door bevoegde vakmensen wor-
den geïnstalleerd.
• Pompend remmen heeft op het ABS-
systeem een averechtse uitwerking. De
effectieve remkracht wordt hierdoor ver-
minderd en het risico van een ongeval
WAARSCHUWING!
neemt toe. Pompend remmen verlengt
de remweg. Wanneer u moet afremmen
of stoppen, trap dan alleen stevig het
rempedaal in.
• Met het ABS-systeem wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen blijft aan
de wetten van de natuur. De effectiviteit
van de remmen wordt door ABS niet
verder verhoogd dan de remmen, ban-
den en grip van de auto toelaten.
• Het ABS voorkomt geen ongelukken ten
gevolge van bijvoorbeeld te hoge snelhe-
den in bochten, te weinig afstand hou-
den of aquaplaning.
• Gebruik de mogelijkheden van een auto
met ABS nooit op een roekeloze of risi-
covolle wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar brengt.
ABS is ontworpen voor gebruik met originele
banden. Wijziging kan leiden tot verminderde
prestaties van het ABS.
VEILIGHEID
90
Page 94 of 384

van het BAS-systeem optimaal. Om van het
systeem te profiteren moet u aanhoudend
remdruk uitoefenen tijdens het stoppen (niet
"pompend" remmen). Verminder de druk op
het rempedaal niet, tenzij u niet langer hoeft
te remmen. Zodra u het rempedaal loslaat,
wordt het BAS-systeem uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Met het BAS-systeem wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen blijft aan de
wetten van de natuur en het systeem zorgt
evenmin voor meer grip op het wegdek.
BAS kan geen ongevallen voorkomen, ze-
ker geen ongevallen die worden veroor-
zaakt door te hoge snelheden in bochten,
het rijden op zeer glad wegdek, of aqua-
planing. Gebruik de mogelijkheden van
een auto met BAS nooit op een roekeloze
of risicovolle wijze die de veiligheid van
uzelf of anderen in gevaar brengt.
Hill Start Assist (HSA)
Het HSA-systeem is bedoeld om terugrollen
op een helling vanuit volledige stilstand te
voorkomen. Als de bestuurder de rem loslaatna gestopt te zijn op een helling, handhaaft
het HSA-systeem nog een korte tijd de rem-
druk. Als de bestuurder geen gas geeft tij-
dens deze periode, wordt de remdruk wegge-
nomen en rolt de auto normaal van de helling
af.
HSA wordt geactiveerd als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
• Deze functie moet worden ingeschakeld.
• De auto moet stilstaan.
• Handrem moet zijn uitgeschakeld.
• Het bestuurdersportier is gesloten. (Als de
portieren zijn bevestigd, moet het portier
gesloten zijn. Als de portieren zijn verwij-
derd, moet de veiligheidsgordel van de be-
stuurder vastgegespt zijn.)
• De auto moet zich op een voldoende steile
helling bevinden.
• De gekozen versnelling moet overeenko-
men met de stand van de auto op de helling
(in een vooruitversnelling als de voorkant
van de auto naar boven is gericht; in de
achteruitversnelling (REVERSE) als de
voorkant van de auto naar beneden is ge-
richt).• HSA werkt in alle vooruitversnellingen en in
de achteruit. Het systeem treedt niet in
werking als de versnellingsbak in PARK of
NEUTRAL staat. Bij voertuigen met hand-
geschakelde versnellingsbak blijft HSA ac-
tief wanneer de koppeling wordt ingetrapt.
WAARSCHUWING!
Er kunnen situaties optreden waarbij het
HSA-systeem (Hill Start Assist) niet wordt
geactiveerd en de auto enigszins kan gaan
rollen. Voorbeelden hiervan zijn lichte hel-
lingen, als de auto beladen is of een aan-
hangwagen trekt. HSA is geen systeem dat
de taken en verantwoordelijkheden van de
bestuurder overneemt. De bestuurder
blijft te allen tijde verantwoordelijk voor
het houden van afstand ten opzichte van
andere voertuigen, personen en objecten,
en - als belangrijkste - het bedienen van de
remmen voor veilig gebruik van de auto
onder alle omstandigheden. Veilig autorij-
den vereist altijd uw volle aandacht. Het
negeren van deze waarschuwingen kan
een aanrijding en ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben.
VEILIGHEID
92
Page 99 of 384

Electronic Roll Mitigation (ERM)
Door bewaking van de stuurbewegingen en de
snelheid van de auto anticipeert dit systeem
op de mogelijkheid dat een wiel loskomt van
het wegdek. Wanneer het ERM-systeem vast-
stelt dat de mate waarin de hoek van het
stuur verandert, en de snelheid van het voer-
tuig voldoende zijn om het wiel op te tillen,
wordt er bijgeremd en kan het motorvermo-
gen worden verminderd. Zo wordt de kans
kleiner dat het wiel wordt opgetild. ERM kan
de kans op het optillen van een wiel alleen
verminderen tijdens zeer ernstige of ontwij-
kende rijmanoeuvres. Het systeem kan niet
voorkomen dat het wiel wordt opgetild als
gevolg van andere factoren, zoals de staat van
de weg, het verlaten van de rijbaan of het
raken van objecten of andere voertuigen.
OPMERKING:
Het ERM-systeem is uitgeschakeld wanneer
ESP in de stand "Full Off" (volledig uitge-
schakeld) staat (indien aanwezig). Raadpleeg
het hoofdstuk "Elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESP) voor een uitgebreide uitleg
over de beschikbare ESP-modi.WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading van
het voertuig en de weg- en rijomstandighe-
den, die ervoor kunnen zorgen dat een wiel
wordt opgetild of het voertuig kantelt. Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen
voorkomen dat een wiel wordt opgetild of
de auto kantelt, met name niet wanneer de
rijbaan wordt verlaten of wanneer er objec-
ten of andere voertuigen worden geraakt.
Gebruik de mogelijkheden van een auto
met ERM nooit op een roekeloze of gevaar-
lijke wijze die de veiligheid van de bestuur-
der of anderen in gevaar brengt.
Stabilisatie-inrichting aanhanger (TSC)
ASR maakt gebruik van sensoren in de auto
die het gevaarlijk slingeren van de aanhanger
detecteren. ASR neemt de nodige maatrege-
len om het slingeren te stoppen. ASR wordt
automatisch ingeschakeld wanneer een ge-
vaarlijk slingerende aanhanger wordt gede-
tecteerd.OPMERKING:
TSC is niet in staat om het slingeren van alle
aanhangers te stoppen. Ga tijdens het trek-
ken van een aanhanger altijd voorzichtig te
werk en volg de aanbevelingen voor het dis-
selgewicht van de aanhanger. Raadpleeg de
paragraaf "Trekken van een aanhanger" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie.
Wanneer ASR is ingeschakeld, knippert het
controle-/storingslampje ESC, wordt het mo-
torvermogen verlaagd en voelt u dat de wielen
afzonderlijk worden afgeremd om te proberen
het slingeren van de aanhanger te stoppen.
Wanneer het ESP-systeem in de stand "Par-
tial Off" (gedeeltelijk uit) of "Full Off" (volle-
dig uit) staat, is TSC uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Als TSC tijdens het rijden wordt geacti-
veerd, rem dan af, zet de auto zo snel
mogelijk op een veilige plaats aan de kant
en verdeel de lading van de aanhanger
opnieuw om het slingeren tegen te gaan.
97
Page 102 of 384

• Het voertuig rijdt harder dan 64 km/u
(40 mph) (HDC wordt onmiddellijk uitge-
schakeld).
• HDC detecteert een te hoge
remtemperatuur.
Feedback aan de bestuurder
De instrumentengroep bevat een HDC-
pictogram en de HDC-schakelaar bevat een
LED-pictogram dat feedback geeft aan de
bestuurder over de status van HDC.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar gaan branden
en blijven branden wanneer HDC wordt
ingeschakeld of geactiveerd. Dit is de nor-
male bedrijfsstand voor HDC.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen ge-
durende enkele seconden en gaan vervol-
gens uit als de bestuurder op de HDC-
schakelaar drukt, maar niet aan de
voorwaarden voor inschakelen is voldaan.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen ge-
durende enkele seconden en gaan vervol-
gens uit wanneer HDC wordt uitgeschakeld
als gevolg van een te hoge snelheid.• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen wan-
neer HDC wordt uitgeschakeld als gevolg
van oververhitte remmen. Het knipperen
stopt en HDC wordt opnieuw geactiveerd
zodra de remmen voldoende zijn afgekoeld.
WAARSCHUWING!
HDC is uitsluitend bedoeld om de bestuur-
der tijdens het afdalen van een heuvel te
helpen de rijsnelheid onder controle te
houden. De bestuurder moet goed op de
rijomstandigheden blijven letten en blijft
verantwoordelijk voor handhaving van een
veilige rijsnelheid.
ONDERSTEUNENDE
RIJSYSTEMEN
Dodehoekbewaking — indien aanwezig
Het systeem voor dodehoekbewaking (BSM)
maakt gebruik van twee radarsensoren in de
achterlichten en detecteert motorvoertuigen(auto's, vrachtwagens, motorfietsen enz.) die
vanaf de achterzijde, voorzijde of zijkant van
de auto in de dode hoek bewegen.
Na het starten van de auto gaat het waarschu-
wingslampje van de dodehoekbewaking in de
beide buitenspiegels kort branden om de
bestuurder te laten weten dat het systeem is
geactiveerd. De sensoren van de dodehoek-
bewaking zijn in werking wanneer naar een
van de vooruitversnellingen of de achteruit-
versnelling is geschakeld en worden in de
stand-by-modus gezet wanneer naar de par-
keerstand (PARK) is geschakeld.
Detectiezones achter
VEILIGHEID
100
Page 114 of 384

bestuurder en voorpassagier zijn vastgegespt.
De bestuurder behoort alle inzittenden erop
te wijzen hun veiligheidsgordels vast te ges-
pen.
Statusverandering
Als de bestuurder of voorpassagier zijn veilig-
heidsgordel losmaakt terwijl het voertuig
rijdt, begint de waarschuwingenreeks van
BeltAlert totdat de veiligheidsgordels weer
zijn vastgegespt.
BeltAlert voor de voorstoel aan passagiers-
zijde is niet actief wanneer er niemand in de
stoel zit. BeltAlert kan worden geactiveerd
wanneer zich op de voorstoel aan passagiers-
zijde een dier of voorwerp bevindt of wanneer
de stoel is neergeklapt (indien deze voorzie-
ning aanwezig is). Het wordt aanbevolen
huisdieren aangelijnd, of in een met de vei-
ligheidsgordels bevestigde reismand, op de
achterbank (indien aanwezig) te vervoeren en
bagage goed op te bergen.
BeltAlert voor achterbank
BeltAlert voor de achterbank toont de be-
stuurder of de veiligheidsgordels op de ach-
terbank zijn vastgegespt of losgemaakt (in-dien uitgerust met BeltAlert voor
achterbank). Als de contactschakelaar in de
stand START of ON/RUN staat, gaat een
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor-
dels
in de rechterbovenhoek van de
instrumentengroep branden voor elke zit-
plaats op de tweede rij (indien uitgerust met
BeltAlert voor de achterbank). De waarschu-
wingenreeks voor BeltAlert voor de achter-
bank wordt geactiveerd wanneer het voertuig
boven een gespecificeerd snelheidsbereik
rijdt.
Als een veiligheidsgordel op de achterbank is
vastgegespt, gaat het groene waarschuwings-
lampje van BeltAlert voor de veiligheidsgor-
del voor de betreffende zitplaats continu
branden. Als een inzittende achterin geen
veiligheidsgordel draagt, begint de waarschu-
wingenreeks voor BeltAlert (indien uitgerust
met BeltAlert voor de achterbank). Het be-
treffende waarschuwingslampje voor de vei-
ligheidsgordels brandt continu rood. Als de
veiligheidsgordel niet is vastgegespt wanneer
u sneller rijdt dan een bepaalde snelheid,
knippert het waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordel van de achterbank rood en
klinkt er een continu geluidssignaal gedu-rende ongeveer 30 seconden als de status
van de gespen van de veiligheidsriemen ach-
ter niet verandert. Als een inzittende achterin
een veiligheidsgordel losmaakt terwijl het
voertuig rijdt, begint de waarschuwingscy-
clus opnieuw en verandert het waarschu-
wingslampje voor de veiligheidsgordels ach-
ter voor die zitplaats van groen in rood. Dit
waarschuwt de bestuurder om het voertuig te
stoppen totdat de passagier op de achterbank
de veiligheidsgordel weer omdoet. Alle
BeltAlert-lampjes voor de achterbank blijven
ongeveer 60 seconden branden (indien uit-
gerust met BeltAlert voor de achterbank).
Het waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordel geeft aan of een zitplaats op de
achterbank niet bezet is en de veiligheidsgor-
del niet is vastgemaakt
. Als de achter-
bank is verwijderd (bij auto's met een verwij-
derbare achterbank), branden bij het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor-
del twee streepjes
.
VEILIGHEID
112
Page 157 of 384

STARTEN EN RIJDEN
DE MOTOR STARTEN.........157
Normaal starten...............157
Normaal starten — dieselmotor......160
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN.................162
HANDGESCHAKELDE VERSNEL-
LINGSBAK — INDIEN
AANWEZIG................163
Schakelen..................164
Terugschakelen...............165
AUTOMATISCHE VERSNELLINGS-
BAK — INDIEN AANWEZIG. . . .167
Sleutelblokkering..............168
Blokkeersysteem rem/transmissie. . . .168
Achttraps automatische transmissie . . .168
WERKING VAN DE VIERWIELAAN-
DRIJVING.................170
Tussenbak met vier standen........171
Tussenbak met vijf standen........173
Trac-Lok achteras — indien aanwezig .176Asvergrendeling (Tru–Lok) —
Rubicon-modellen.............177
Elektronisch loskoppelbare stabilisatorstang
— indien aanwezig.............178
STOP/START-SYSTEEM — HANDGE-
SCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
(INDIEN AANWEZIG).........179
Automatische modus............179
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt..............180
De motor starten in de stand autostop .180
Stop/start-systeem handmatig
uitschakelen.................181
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen..................181
Systeemstoring...............182
STOP/START-SYSTEEM — AUTOMA-
TISCHE TRANSMISSIE (INDIEN
AANWEZIG)...............182
Automatische modus............182
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt..............183
De motor starten in de stand autostop .183Het Stop/Start-systeem handmatig
uitschakelen.................184
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen..................184
Systeemstoring...............185
CRUISECONTROL...........185
Activeren...................186
De gewenste snelheid instellen......186
Ingestelde snelheid aanpassen......186
Accelereren om in te halen........187
Snelheid hervatten.............187
Deactiveren.................188
PARKSENSE PARKEERSENSOREN
ACHTER — INDIEN AANWEZIG .188
ParkSense sensoren.............188
ParkSense in- en uitschakelen......188
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense..................189
PARKVIEW ACHTERUITRIJCAMERA
— INDIEN AANWEZIG........190
STARTEN EN RIJDEN
155
Page 159 of 384

DE MOTOR STARTEN
Voordat u het voertuig start, moet u uw stoel
verstellen, de binnen- en buitenspiegels ver-
stellen en uw autogordel vastmaken.
WAARSCHUWING!
• Verwijder altijd de sleutelhouder uit het
voertuig bij het verlaten van het voertuig
en sluit het voertuig af.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die
niet is afgesloten.
• Het achterlaten van kinderen zonder
toezicht in een auto is om verschillende
redenen gevaarlijk. Kinderen of derden
lopen dan het risico op ernstig of zelfs
dodelijk letsel. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rempedaal
of de schakelhendel mogen komen.
• Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van de auto (of op een voor
kinderen bereikbare plaats) en laat het
contact van een voertuig met Keyless
Enter-N-Go niet in de stand ACC of ON/
RUN staan. Een kind zou de knoppen
WAARSCHUWING!
van de elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedienen of de
auto in beweging kunnen zetten.
• Laat nooit kinderen of dieren achter in
een geparkeerde auto bij warm weer. De
warmte in het interieur kan ernstige ge-
zondheidsproblemen veroorzaken en
zelfs dodelijk zijn.
Normaal starten
Motor inschakelen met de knop ENGINE START/
STOP
1. De schakelhendel moet in de stand PARK
of NEUTRAL staan.
2. Houd het rempedaal ingetrapt terwijl u
één keer op de knop ENGINE START/
STOP drukt.
3. Het systeem neemt het dan over en pro-
beert de auto te starten. Als de auto niet
start, wordt de startmotor automatisch na
10 seconden uitgeschakeld.
4. Als u de startpogingen wilt onderbreken
voordat de motor aanslaat, drukt u nog-
maals op de knop.OPMERKING:
Bij normaal starten van een koude of warme
motor hoeft u het gaspedaal niet te bedienen.
Motor uitschakelen met de knop ENGINE START/
STOP (motor aan/uit)
1. Zet de schakelhendel in de stand PARK en
druk vervolgens kort op de knop ENGINE
START/STOP (motor aan/uit).
2. Het contact keert terug naar de stand OFF.
3. Als de schakelhendel niet in de stand
PARK staat (terwijl het voertuig stilstaat)
en één keer op de knop ENGINE START/
STOP wordt gedrukt, selecteert de trans-
missie automatisch de stand PARK en
wordt de motor uitgeschakeld. Het con-
tact blijft echter in de stand ACC (NIET de
stand OFF). Verlaat een auto nooit als
deze niet in de stand PARK staat, omdat
de auto dan kan wegrollen.
4. Als de schakelhendel in de stand NEU-
TRAL staat en de rijsnelheid lager is dan
8 km/h (5 mph), wordt de motor uitge-
schakeld als één keer op de knop START/
STOP wordt gedrukt. Het contact blijft in
de stand ACC.
157
Page 160 of 384

5. Als de rijsnelheid hoger is dan 8 km/h
(5 mph), moet de knop ENGINE START/
STOP twee seconden ingedrukt worden
gehouden (of drie keer achtereen kort
worden ingedrukt) om de motor uit te
schakelen. Het contact blijft in de stand
ACC (NIET de stand OFF) als de motor
wordt uitgeschakeld wanneer de trans-
missie niet in de stand PARK staat.
OPMERKING:
Het systeem wordt automatisch uitgescha-
keld en het contact gaat in de stand OFF na
30 minuten zonder activiteit als het contact
in de stand ACC of RUN (motor draait niet) is
blijven staan en de versnellingsbak in PARK
staat.
Functies van knop ENGINE START/STOP — rem-
pedaal NIET ingetrapt (in de stand PARK of
NEUTRAL)
De ENGINE START/STOP knop werkt het-
zelfde als een contactslot. Deze heeft drie
standen: OFF, ACC en RUN. Om het contact
in een andere stand te zetten zonder het
voertuig te starten en om de accessoires te
kunnen gebruiken, volgt u de onderstaande
stappen:1. U begint met het contact in de stand OFF.
2. Druk eenmaal op de knop ENGINE
START/STOP om het contact in de stand
ACC te zetten (de instrumentengroep
geeft "ACC" weer).
3. Druk nogmaals op de knop ENGINE
START/STOP om het contact in de stand
RUN te zetten (de instrumentengroep
geeft "ON/RUN" weer).
4. Druk een derde keer op de knop ENGINE
START/STOP om het contact in de stand
OFF te zetten (de instrumentengroep
geeft "OFF" weer).
Automatische handremfunctie
De automatische handremfunctie is een extra
functie voor ondersteuning in het voertuig in
PARK mochten de situaties op de volgende
pagina's optreden. Het is een back-up sys-
teem en is niet de hoofdmethode waarmee de
bestuurder de versnellingsbak in de stand
PARK schakelt.
De omstandigheden waaronder de automati-
sche handremfunctie wordt ingeschakeld
zijn beschreven op de volgende pagina's.
WAARSCHUWING!
• Onoplettendheid van de bestuurder kan
ertoe leiden dat het voertuig niet in de
stand PARK wordt gezet. CONTROLEER
ALTIJD VISUEEL of uw voertuig in de
stand PARK staat door te kijken of er een
stabiel brandende (niet-knipperende)
"P" op het display van de instrumenten-
groep en op de schakelhendel staat. Als
het "P"-indicatielampje knippert, staat
uw voertuig niet in de stand PARK. Trek
als een extra voorzorgsmaatregel altijd
de handrem aan wanneer u het voertuig
verlaat.
• De automatische handremfunctie is een
extra functie. Deze is niet bedoeld om de
noodzaak weg te nemen dat u uw voer-
tuig in de stand PARK moet zetten. Het
is een back-up systeem en is niet de
hoofdmethode waarmee de bestuurder
de versnellingsbak in de stand PARK
schakelt.
STARTEN EN RIJDEN
158
Page 164 of 384

dingskamer, lagers, interne onderdelen en
turbocompressor. Dit is met name belangrijk
bij motoren met turbocompressor en inter-
koeler.
AFKOELSCHEMA TURBOCOMPRESSOR
Rijden
OmstandighedenLading Turbocompressor
Temperature (temperatuur)Tijd stationair (in minuten)
voor uitschakelen
Stop & Go Leeg Koud Minder dan 1
Stop & Go Gemiddeld Warm 1
Snelwegen Gemiddeld Warm 2
Stadsverkeer Max. belasting Warm 3
Snelwegen Max. belasting Warm 4
Hellingen Max. belasting Heet 5
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN
De motor en aandrijflijn (overbrenging en as)
van uw auto vereisen geen lange inrijperiode.
Rijd de eerste 500 km (300 mijl) rustig. Na
de eerste 100 km (60 mijl) kunt u het beste
een snelheid tot 80 à 90 km/u (50 à 55 mph)
aanhouden.Terwijl u met constante snelheid rijdt, draagt
nu en dan kort accelereren met plankgas,
binnen de grenzen van de geldende verkeers-
regels, bij aan een goed inrijdproces. Accele-
reren met plankgas in een lage versnelling
kan schadelijk zijn en moet worden verme-
den.
De motorolie die in de fabriek in de motor is
aangebracht, is een energiebesparend smeer-
middel van een hoge kwaliteit. Houd bij het
verversen van de olie rekening met de het te
verwachten klimaat waarin de auto wordtgebruikt. Raadpleeg de paragraaf "Vloeistof-
fen en smeermiddelen" in het hoofdstuk
"Technische gegevens" voor de aanbevolen
viscositeit en kwaliteitsklassen.
LET OP!
Gebruik nooit niet-reinigende olie of on-
vermengde minerale olie, omdat anders de
motor wordt beschadigd.
STARTEN EN RIJDEN
162
Page 174 of 384

uitsluitend bestemd voor onverharde of
gladde wegen. Rijd niet sneller dan 25 mph
(40 km/u).
De tussenbak is bedoeld voor het rijden in de
stand 2H voor normale weg- en snelwegom-
standigheden zoals verharde wegoppervlak-
ken.
Wanneer er extra tractie nodig is, kunnen de
tussenbakstanden 4H en 4L worden gebruikt
om de aandrijfassen vóór en achter samen te
vergrendelen en de voor- en achterwielen te
dwingen om met dezelfde snelheid te
draaien. De standen 4H en 4L zijn uitslui-
tend bedoeld voor een onverhard of glad
wegdek en zijn niet bedoeld voor normaal
rijden. Rijden in de standen 4H en 4L op
verharde wegen veroorzaakt overmatige slij-
tage aan de banden en schade aan de onder-
delen van de aandrijflijn. Raadpleeg de para-
graaf "Schakelprocedures" in dit hoofdstuk
voor meer informatie over schakelen in 4H of
4L.De instrumentengroep waarschuwt de be-
stuurder dat het voertuig in de vierwielaan-
drijving staat en dat de aandrijfassen vóór en
achter samen zijn vergrendeld. Het lampje
gaat branden wanneer de tussenbak in de
stand 4H wordt gezet.
Wanneer u bij een bepaalde rijsnelheid in 4L
rijdt, is het motortoerental circa driemaal
(viermaal voor Rubicon-modellen) zo hoog als
het motortoerental in de standen 2H of 4H.
Laat de motor niet met te hoge toerentallen
draaien.
Voor een juist gebruik van voertuigen met
vierwielaandrijving moeten alle banden van
hetzelfde type zijn en dezelfde maat en om-
trek hebben. Het gebruik van verschillende
banden beïnvloedt het schakelgedrag en kan
de tussenbak beschadigen.
Aangezien vierwielaandrijving de tractie ver-
betert, heeft men de neiging de veilige snel-
heden voor bochten en stoppen te overschrij-
den. Rij niet harder dan de
verkeersomstandigheden toelaten.Schakelprocedures
2H naar 4H of 4H naar 2H
Er kan tussen de groepen 2H of 4 H worden
geschakeld terwijl het voertuig stilstaat of
rijdt. De aanbevolen snelheid waarbij kan
worden geschakeld is tussen 0 en 72 km/u
(45 mph). Wanneer het voertuig rijdt, zal de
tussenbak sneller in- of uitschakelen als u
het gaspedaal even los laat na een schake-
ling. Accelereer niet tijdens het schakelen
van de tussenbak. Houd een gelijkmatige
druk aan bij het schakelen van de tussenbak-
hendel.
OPMERKING:
• Probeer niet te schakelen wanneer alleen
de voor- of de achterwielen doorslippen. De
toerentallen van de aandrijfassen vóór en
achter moeten gelijk zijn voordat er gescha-
keld kan worden. Schakelen wanneer al-
leen de voor- of de achterwielen doorslip-
pen kan beschadiging van de tussenbak tot
gevolg hebben.
STARTEN EN RIJDEN
172